Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2022
Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen over de begroting SZW 2023, gesteld door de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van het onderzoek door de rapporteurs Simons en Sahla.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Vragen over kinderopvang
Vraag 1
In hoeverre is de kinderopvang doelmatig en doeltreffend?
Antwoord 1
In de periodieke rapportage, die nu opgesteld wordt en ziet op het kinderopvangbeleid 2015–2022, zal deze vraag beantwoord worden. Het kinderopvangbeleid heeft twee doelen, namelijk de bevordering van arbeidsparticipatie en de ontwikkeling van het kind. In deze periodieke evaluatie richten we ons op het doel «bevordering van ontwikkeling van het kind». In de volgende periodieke evaluatie zal het zwaartepunt liggen op het doel arbeidsparticipatie. De opzet van de periodieke rapportage is vormgegeven conform de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022 (RPE). De RPE beschrijft aan welke minimale eisen evaluatieonderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid moet voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van de onderbouwing van de bevindingen en conclusies en de borging van de onafhankelijke uitvoering van het evaluatieonderzoek.
Bij brief van 8 juli 2022 (Kamerstuk 31 322, nr. 462) is uw Kamer over de planning en opzet van deze evaluatie geïnformeerd (conform de zogenaamde Motie van het lid Harbers c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 36)). Het kabinet verwacht de evaluatie in het voorjaar van 2023 af te ronden en naar uw Kamer te verzenden.
Los van deze meer integrale evaluatie van het kinderopvangbeleid worden wijzigingen in wet- en regelgeving tussentijds geëvalueerd om te zien of aanpassingen het gewenste effect hebben gehad. Zo is, bijvoorbeeld, de harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk geëvalueerd (Kamerbrief van 6 juli 2020, Bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 415) en geconcludeerd dat het doel van de wijziging – financiële gelijktrekking van voorschoolse voorzieningen voor werkende ouders – behaald is. De evaluatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (Wet IKK) is onlangs uitgekomen (Kamerbrief van 14 november 2022, Kamerstuk 31 322, nr. 466) waarbij, onder andere, de uitkomst was dat er na invoering van de Wet IKK sprake is geweest van verhoging van de kwaliteit van de kinderopvang.
Vraag 2
In hoeverre is kinderopvang bereikbaar voor iedereen, is het stelsel ook na de herziening toereikend voor de stap naar gratis kinderopvang op termijn en zodanig ingericht dat het werkbaar is voor uitvoeringsorganisaties?
Antwoord 2
Het nieuwe kinderopvangstelsel wordt vanuit de kaders van dit coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) uitgewerkt. Het kabinet kiest voor een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor werkende ouders. In het coalitieakkoord is opgenomen dat, op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten, «de ambitie bezien wordt om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%». Het is aan een volgend kabinet om eventuele vervolgstappen naar bijvoorbeeld een vergoeding van 100% te zetten. Bij de gezamenlijke vormgeving van het nieuwe stelsel in de greenfield met de uitvoerders is er dan ook zeker aandacht voor wendbaarheid.
Er zal rekening gehouden worden met de genoemde ambitie en de gedragseffecten van een hogere vergoeding kunnen in kaart worden gebracht. Juist vanwege het belang van uitvoerbaarheid werken we in de greenfield nauw samen met de uitvoeringsorganisaties.
Voor kinderen van ouders die niet aan de arbeidseis voldoen, is er een gemeentelijk peuteraanbod, voorschoolse educatie (VE) voor peuters met een risico op onderwijsachterstand en de gemeentelijke vergoeding voor kinderen van ouders met een sociaal-medische indicatie (SMI).
Vraag 3
Hoe wordt invulling gegeven aan de samenhang tussen de verschillende Ministeries betreffende de verschillende regelingen kinderopvang?
Antwoord 3
Het kinderopvangbeleid heeft raakvlakken met dossiers die onder de eerstverantwoordelijkheid van andere ministeries vallen. Zo wordt bijvoorbeeld op het gebied van voorschoolse educatie en bij de invulling van het programma School en Omgeving (ter vergroting van de kansengelijkheid) veel samengewerkt met het Ministerie van OCW. Verder is er nauw contact met de Ministeries van OCW en VWS over het onderwerp inclusieve kinderopvang. Ook vindt regelmatige afstemming plaats met het Ministerie van VWS, waar het gaat om kinderopvang en vaccinaties.
Vraag 4
In de begroting is aangegeven dat het vergoedingspercentage in de kinderopvangtoeslag per 2025 wordt verhoogd van 95% naar 96%. Dit leidt tot hogere uitgaven. Kunt u aangeven of dit de verklaring is van de ongeveer € 2 miljard extra uitgaven vanaf 2025, hoe dat berekend is en met welke kosten rekening wordt gehouden? In hoeverre is daarbij ook al rekening gehouden met de in ontwikkeling zijnde herziening van het kinderopvangstelsel, waarvan wordt voorzien dat dat in 2025 in werking gaat treden?
Antwoord 4
De middelen uit het Coalitieakkoord voor de herziening per 2025 naar 95% en directe financiering zijn in het voorjaar meerjarig budgettair verwerkt op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën. Deze middelen zijn bij de ontwerpbegroting 2023 overgekomen naar SZW en verklaren waarom de uitgaven met circa € 2 miljard toenemen. Dit is toegelicht in het verdiepingshoofdstuk bij de ontwerpbegroting (budgetmutaties 7 en 11 op pagina 218 en 219 en budgetmutatie 2 op pagina 220).
Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is het vergoedingspercentage voor de kinderopvang per 2025 verhoogd naar 96%. De extra uitgaven aan kinderopvang die hiermee samenhangen zijn in de ontwerpbegroting meerjarig budgettair verwerkt (oplopend naar € 102 miljoen in 2026 en € 113 miljoen in 2027). Dit is ook toegelicht in het verdiepingshoofdstuk (budgetmutatie 14 op pagina 219). Deze extra uitgaven zijn ingeschat op basis van het directe effect van de verhoging van het vergoedingspercentage voor het reeds verwachte gebruik van kinderopvang en op basis van de verwachte stijging van het gebruik door de verhoging naar 96%.
Vraag 5
Kunt u toelichten of en hoe alle werkende ouders met de herziening van het kinderopvangstelsel bereikt gaan worden?
Antwoord 5
Het kabinet kiest voor een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor werkende ouders. Het nieuwe financieringsstelsel is daarmee gericht op werkende ouders. In de ontwerpfase van het greenfieldtraject (fase 1) zal worden uitgewerkt hoe de arbeidseis in dit nieuwe financieringsstelsel zal worden ingericht (Kamerstuk 31 322, nr. 465).
Vraag 6
Wat is de nieuwe planning van het wetsvoorstel Kinderopvang BES nu het niet zoals aangekondigd in de hoofdlijnenbrief van februari 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 88 rond de zomer 2022 naar de Kamer is gestuurd? Wat is de aangepaste planning hiervoor en in hoeverre komt de aangepaste planning hiermee in gevaar?
Antwoord 6
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het nader rapport en het wetsvoorstel. De verwachting is dat het wetsvoorstel binnenkort, zo mogelijk nog dit jaar en anders begin 2023 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De vertraging bij het indienen van het wetsvoorstel is ontstaan omdat de verwerking van het advies van de Raad van State (ontvangen begin 2022) en de uitwerking van het coalitieakkoord meer werk dan voorzien met zich hebben meegebracht.
Beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel was medio 2023 voor de delen van het voorstel die toezien op de kwaliteit van en toezicht op de kinderopvang en op zijn vroegst 1 januari 2024 voor het financiële gedeelte. Inwerkingtreden is mede afhankelijk van de duur van de parlementaire behandeling. Het is reëel om ervan uit te gaan dat het wetsvoorstel niet eerder dan 1 januari 2024 in werking zal treden.
Op dit moment geldt dat voor de veiligheid, gezondheid en kwaliteit van de kinderopvang op elk eiland een eilandelijke verordening van kracht is waarin over de meeste onderwerpen dezelfde eisen zijn opgenomen als welke bij of krachtens de beoogde wet zullen worden gesteld. De verantwoordelijkheid van het toezicht ligt bij het openbaar lichaam. De Inspectie van het Onderwijs ondersteunt op verzoek van de Minister van SZW de openbare lichamen bij het toezicht.
Als er een vertraging van de invoering van het wetsvoorstel Kinderopvang BES optreedt hoeft dat in principe geen gevolgen te hebben voor ouders. De Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland zal indien nodig worden verlengd tot in ieder geval het moment waarop het financiële gedeelte van de wet in werking treedt, waarbij in 2023 een beslissing zal worden genomen over de hoogte van subsidiebedragen en ouderbijdrage in 2024. Bij een mogelijke verlenging zullen, als het kabinet daartoe besluit, de subsidiebedragen worden aangepast voor de prijsontwikkeling en de aanpassing van het wettelijk minimumloon in dat jaar.
Vraag 7
Wat betekent dit concreet voor de mensen van de BES-eilanden, is de tijdelijke subsidieregeling KO BES nog toereikend voor ouders die gebruik willen maken kinderopvang?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 6.
Vraag 8
In hoeverre wijkt de hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang op de BES-eilanden af van die van gemeenten in Nederland?
Antwoord 8
In Europees Nederland geldt dat gemeenten met verschillende regelingen te maken hebben. Voor werkende ouders is er de kinderopvangtoeslag. Voor kinderen met een risico op onderwijsachterstand hebben gemeenten middelen om in het kader van kansengelijkheid voorschoolse educatie (vve) aan te bieden. Daarnaast hebben gemeente eigen middelen om dagopvang aan ouders aan te bieden. In het Caribisch Nederland is dit niet het geval.
Op dit moment is er nog geen wettelijke regeling voor de tegemoetkoming voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. Wel kunnen kinderopvangorganisaties gebruik maken van de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland. Via deze regeling ontvangen kinderopvangorganisaties rechtstreekse financiering. Daarnaast is er een ouderbijdrage die begrensd is. Ook hebben de openbare lichamen de mogelijkheid om voor ouders die het niet kunnen betalen de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk te laten vergoeden door middel van een kindplaatssubsidie. In het wetsvoorstel kinderopvang BES is een vergelijkbare systematiek van directe financiering van de kinderopvang opgenomen.
De hoogte van de ouderbijdrage per maand bij een afname van vijf dagen bedraagt in 2023 op Bonaire $ 75-$ 100 voor de dagopvang en $ 40-$ 100 voor de buitenschoolse opvang. Op St. Eustatius en Saba is dat respectievelijk $ 75 en $ 40. De ouderbijdrage in de dagopvang ligt op circa 25–30% van de kostprijs en voor de buitenschoolse opvang tussen 15–25%. Deze bedragen gelden niet voor ouders die een kindplaatssubsidie ontvangen.
Vragen over arbeidsmarkt
Vraag 9
Kunt u met betrekking tot de lopende onderzoeken al informatie geven over in hoeverre het arbeidsmarktbeleid doelmatig is op het terrein van leven lang ontwikkelen en de verschillende regelingen die daarvoor bestaan (zoals STAP en SLIM)?
Antwoord 9
Voor genoemde regelingen op het terrein van leven lang ontwikkelen geldt dat de evaluaties nog gaande zijn en er nog geen informatie kan worden gegeven over de doelmatigheid. Voor SLIM geldt dat onderzocht wordt of de gesubsidieerde projecten effect hebben op de leer- en ontwikkelcultuur in bedrijven. In 2023 volgt een tussenevaluatie en 2025 wordt de eindrapportage verwacht.
In de Kamerbrief over STAP wordt het belang van nauwgezette monitoring en evaluatie benadrukt om te volgen wat in de praktijk de effecten zijn. Dit cyclische proces van ervaring opdoen, zichtbaar maken wat dat oplevert, verbeteringen doorvoeren, opnieuw ervaring opdoen, en zo verder, maakt STAP tot «een lerende regeling». Na een aantal maanden ervaring is al duidelijk geworden dat verbeteringen op korte termijn nodig zijn om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan en de regeling beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt. Alle signalen, ervaringen en onderzoeken moeten zo helpen om de STAP-regeling steeds verder te verbeteren en te verduurzamen.
Voor STAP geldt dat het onderzoek van monitoring en evaluatie pas deze maand na een Europese aanbesteding is toegekend. De eerste resultaten worden meegenomen in de Invoeringstoets die een jaar na inwerkingtreding van STAP-budget zal worden uitgevoerd. Deze wordt opgeleverd aan het einde van het eerste kwartaal 2023 waarna wij uw Kamer hierover informeren. De eerste tussenrapportage wordt begin 2024 verwacht.
Ik kijk met belangstelling uit naar de eerste informatie over doelmatigheid. Zowel bij de SLIM- als STAP-regeling zijn er bemoedigende cijfers over het bereik van de regelingen. Zie daarvoor de recente Kamerbrief Leven Lang Ontwikkelen van 23 september jl. (Kamerstuk 30 012, nr. 147) en de aankomende Kamerbrief over STAP. Daarnaast is het daadwerkelijke effect op de leercultuur dan wel arbeidsmarktpositie van de aanvragers ook zeer relevant. Voor de tijdelijke crisismaatregel NL leert door geldt dat een eerste tussenrapportage is gepubliceerd, zie: Evaluatie Nederland Leert door | Rapport | Rijksoverheid.nl.
Vraag 10
Ziet u mogelijkheden voor het samenvoegen en integreren van de verschillende opleidingsbudgetten zodat die tot betere resultaten kunnen leiden?
Antwoord 10
Meer stroomlijnen en bundelen van de vele regelingen op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) is een belangrijk doel van het kabinet. De voor LLO verantwoordelijke departementen werken hierin samen met de sociale partners, de onderwijskoepels en andere ketenpartners. Voor de verschillende opleidingsbudgetten geldt dat het STAP-budget als publieke financiering het uitgangspunt is. Zo is voor de uitvoering van de middelen uit het coalitieakkoord als stimulans van leerrechten gekozen voor de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget. Dit komt toe aan de wens van bundeling en maakt dat de uitgetrokken middelen snel voor de doelgroep beschikbaar komen. Dit komt tevens ten goede aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gerichte inzet van middelen. Voor de brede doelgroep van opleidingsbudgetten is een geïntegreerd overzicht belangrijk ter oriëntatie. Om mensen te helpen bij hun keuzes is het Leeroverzicht ontwikkeld, welke informatie over opleidings- en financieringsmogelijkheden bundelt en digitaal beschikbaar stelt.
Vraag 11
In hoeverre is het arbeidsmarktbeleid toekomstbestendig en wordt rekening gehouden met arbeidsmigratie?
Antwoord 11
De Nederlandse arbeidsmarkt kent structurele uitdagingen. In de hoofdlijnenbrief over de toekomst van de arbeidsmarkt zijn maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken (Kamerstuk 29 544, nr. 1112). Bijvoorbeeld op het gebied van het beter reguleren van flexcontracten en het wendbaarder maken van vaste contracten. Daarnaast door het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers te verduidelijken, een gelijker speelveld te creëren op het gebied van belastingen en sociale zekerheid en door de handhaving en het toezicht op de kwalificatie van arbeidsrelaties te verbeteren.
Een toekomstbestendige arbeidsmarkt is ook een arbeidsmarkt die beter bestand is tegen periodes van opvallende krapte. Hoewel de krapte op de arbeidsmarkt deels conjunctureel van aard is, zijn er ook structurele uitdagingen. Op de langere termijn zien we bijvoorbeeld grote knelpunten in het onderwijs, de zorg, techniek & ICT en andere sectoren die relevant zijn voor klimaat- en energietransitie. Structurele trends als vergrijzing en technologische veranderingen zorgen ervoor dat de verhouding van vraag en aanbod van arbeid blijvend verschuift. Hier is rekening mee gehouden in de aanpak van arbeidsmarktkrapte van dit kabinet (Kamerstuk 29 544, nr. 1115) en de vervolgacties die naar verwachting in januari 2023 met uw Kamer worden gedeeld.
Een toekomstbestendige arbeidsmarkt vergt ook dat arbeidsmigranten op een volwaardige en fatsoenlijke manier kunnen deelnemen aan onze arbeidsmarkt en samenleving. Ook op dit vlak zijn stevige verbeteringen nodig. Het kabinet voert daarom de aanbevelingen van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit en roept werkgevers op om actief aan de slag te gaan met het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten.
Vraag 12
Wordt het onderwerp toekomstbestendigheid van het arbeidsmarktbeleid meegenomen in de Jaarrapportage arbeidsmigratie die in december 2022 naar de Kamer zal worden gestuurd?
Antwoord 12
De Jaarrapportage Arbeidsmigranten geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gebied van arbeidsmigranten en de opvolging van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. De jaarrapportage is daarmee een feitelijke beschrijving van de voortgang op de aanbevelingen en gaat niet in op aanverwante thema’s zoals bijvoorbeeld toekomstbestendig arbeidsmarktbeleid, anders dan de behandeling van arbeidsmigranten. In januari ontvangt uw Kamer een brief met daarin de stand van zaken van het arbeidsmarktpakket, dat gericht is op de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt in brede zin. Deze brief is de uitwerking van de in het antwoord op vraag 11 genoemde hoofdlijnenbrief over de toekomst van de arbeidsmarkt, die uw Kamer in juli 2022 (Kamerstuk 29 544, nr. 1117) heeft ontvangen.
Vraag 13
In hoeverre is de samenhang en samenwerking effectief tussen de verschillende partijen in de regionale mobiliteitsteams (RMT’s), zoals SZW, UWV en gemeenten?
Antwoord 13
Momenteel loopt een lerende evaluatie om inzichten in en ervaringen met de samenwerking op te halen. Tussentijds vragen we periodiek uit hoe het staat met de samenwerking in de regio’s, onder meer door kwalitatieve rapportages, werkbezoeken en gesprekken in de regio. Hieruit blijkt dat er (grote) meerwaarde wordt ervaren in de aanvullende dienstverlening die wordt aangeboden door de samenwerking tussen UWV, vakbonden en gemeenten in de RMT’s. Werkenden en werkzoekenden worden bereikt, de vraag en mogelijkheden voor staat centraal en de professionals bieden integrale en «ontschotte» ondersteuning. Deze «ontschotte» en integrale wijze van werken in de arbeidsmarktregio’s willen we verder ontwikkelen. Daarom staat in de toekomstige dienstverlening de behoefte van de werkende, werkzoekende en werkgever centraal, wordt de dienstverlening integraal en «ontschot» aangeboden (één intake, één diagnose en één plan) en is de dienstverlening toegankelijk voor iedereen die dat nodig heeft via het «no wrong door» principe. Hierover heb ik uw Kamer op 11 oktober jl. (Kamerstuk 33 566, nr. 108) geïnformeerd.
Vraag 14
Kunt u toelichten waarom er grote verschillen zitten in de begrote budgetten voor de verschillende jaren voor de SLIM-regeling (Stimuleringsregeling LLO in MKB), zoals in 2023 € 57 miljoen, en vervolgens € 51 miljoen (in 2024), € 141 miljoen (in 2025), € 76 miljoen (in 2026) en € 52 miljoen (in 2027)?
Antwoord 14
De piek in de uitgaven wordt verwacht in 2025 en 2026 (respectievelijk € 141 en € 76 miljoen) omdat Uitvoering van Beleid (UVB) verwacht dan de meeste uitbetalingen van einddeclaraties te doen. Door verschillende omstandigheden, waaronder corona en capaciteitsproblemen bij de uitvoeringsorganisatie van SZW, lopen de projectperiodes van de SLIM-aanvragen langer dan voorzien. Hierdoor liggen de vaststellingen van einddeclaraties ook later in de tijd en wordt er budget doorgeschoven naar volgende jaren. Voor aanvragers geldt wel ieder jaar hetzelfde subsidieplafond van circa € 48 miljoen.
We zien voor alle jaren 2023 tot en met 2027 hogere kasbudgetten dan € 48 miljoen omdat er sprake zal zijn van uitbetalingen voor verplichtingen uit voorgaande jaren. Ter illustratie: in 2020 en 2021 zijn respectievelijk € 0 miljoen en € 2,5 miljoen aan uitbetalingen gedaan, terwijl er over die jaren wel respectievelijk € 29,4 miljoen en € 37,2 miljoen aan verplichtingen zijn aangegaan.
Vraag 15
Welke budgetten zijn begroot of zullen worden begroot voor 2024 voor de «toekomstige arbeidsmarktdienstverlening»? Zijn die budgetten al op de begroting opgenomen? Zo ja, bij welk beleidsartikel? Zo nee, waar staan die reserveringen nu?
Antwoord 15
Voor 2024 staat er nog geen budget op de begroting voor «toekomstige arbeidsmarktdienstverlening». Hierover besluiten we bij de voorjaarsbesluitvorming. Daarop kan nu nog niet worden vooruitgelopen.
Op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën staat nog een deel van de middelen van de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden. Zoals eerder aangegeven, werken we voor de middelen op de aanvullende post bestedingsvoorstellen uit om deze bij de Voorjaarsnota 2023 over te hevelen naar de begroting van SZW.
Vragen over de Strategische Evaluatie Agenda (SEA)
Vraag 16
Hoe en op welk moment in de onderzoekscyclus gaat u met de onderzoeken van de SEA, een relatie leggen met thema’s van andere ministeries, zoals bij het thema 2 Leven lang ontwikkelen? En voor welke andere thema’s gaan dergelijke relaties gelegd worden? Zie toelichting RPE art 2 om de agenda’s op departement-overstijgende thema’s zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
Antwoord 16
SZW heeft de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) opgesteld in samenspraak met de diverse beleids-, onderzoeks- en evaluatiecontactpersonen binnen SZW alsook van de andere departementen. Voor specifieke onderwerpen kijkt SZW naar de interdepartementale samenhang tussen de verschillende departementen alsook naar de relatie met de SEA thema’s. Het thema 14 Corona is hier een voorbeeld van. Voor dit thema zijn de evaluatieplanning en toelichtende teksten opgesteld samen met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook voor andere thema’s, zoals LLO, kijkt SZW naar de mogelijkheden om interdepartementaal te evalueren.
Vraag 17
Hoe gaat u de samenhang tussen de verschillende onderzoeken van de thema’s vormgeven? Kunt u toelichten hoe het staat met de leidraad hiervoor, die in bijlage 2 van de brief van 10 maart 2021 (Kamerstuk 31 865, nr. 184) aan de orde kwam?
Antwoord 17
Op dit moment neemt SZW deel aan diverse interdepartementale overleggen over de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Deze gaan zowel over inhoudelijke thema’s als over de kwaliteit van de tot stand te brengen SEA en worden veelal door het Ministerie van Financiën geïnitieerd. Binnen deze Rijksbrede overleggen kan ook afstemming over interdepartementale thema’s plaatsvinden, de ambitie van SZW is om binnen deze overleggen te bezien voor welke thema’s integraal evalueren mogelijk zou zijn. De behoefte aan maatwerk per interdepartementaal thema maakt dat de toegevoegde waarde van de geopperde algemene leidraad nog niet evident is.
Vraag 18
Welke inzichten worden verwacht van de evaluaties voor het al dan niet bijsturen van beleid en hoe wordt de koppeling gemaakt met de beleidscyclus?
Antwoord 18
Met de geplande monitors en evaluaties in de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van SZW, beoogt SZW om tot tijdige en relevante inzichten te komen voor het verbeteren van nieuw en lopend beleid.
Hiertoe worden niet alleen ex-post evaluaties uitgevoerd om de effectiviteit van het beleid achteraf te meten, maar ook ex-ante en ex-durante evaluaties om vooraf en tussentijds inzicht te krijgen in de verwachte effectiviteit of tussentijdse bevindingen, waarbij ook aandacht is voor de effecten van beleid in de praktijk, de uitvoerbaarheid van beleid en publieke waarden.
De individuele evaluaties vormen de bouwstenen voor de periodieke rapportages naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. Op basis van resultaten uit monitoring, (tussen)evaluaties en periodieke rapportages, wordt beleid waar nodig bijgestuurd. Periodieke rapportages worden bovendien voorzien van een kabinetsreactie waarin wordt ingegaan op de aanbevelingen in het rapport ten behoeve van de doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze aanbevelingen zijn handvatten voor het verbeteren van beleid. Als dit leidt tot gewijzigd beleid met significante financiële gevolgen dan wordt de Kamer hierover conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet geïnformeerd.
In de bijlage 6 van de begroting van SZW (Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda) wordt per onderzoek beschreven wat er onderzocht wordt en welke inzichten er worden verwacht.