Ontvangen 12 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel H, wordt het voorgestelde artikel 58b als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt een «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid, onder c, (nieuw) wordt na «maatschappelijk welzijn» ingevoegd «, waaronder ten minste de sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen, zo beperkt mogelijk zijn en tevens».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, ontwikkelt Onze Minister een afwegingskader voor de beoordeling van een voorgenomen maatregel voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 in het licht van de andere op grond van dat lid te beschermen belangen.
II
In artikel I, onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 58c, derde en vijfde lid, «artikel 58b» steeds vervangen door «artikel 58b, eerste lid,».
III
In artikel I, onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 58d, eerste en derde lid, «artikel 58b, aanhef,» steeds vervangen door «artikel 58b, eerste lid, aanhef,».
Dit amendement regelt dat de proportionaliteit van de inzet van een pakket van maatregelen getoetst wordt op basis van een breed algemeen afwegingskader. Dat betekent dat het Ministerie als onderdeel van de pandemische paraatheid al voor de uitbraak van een pandemie zo’n algemeen afwegingskader klaar dient te hebben liggen. Indieners achten het namelijk wenselijk dat de weging over de inzet van een maatregelenpakket niet alleen wordt gebaseerd op de bestrijding van de ziekteverwekker maar ook op andere aspecten, zoals de maatschappelijke, sociale en financieel-economische gevolgen van het pakket aan maatregelen. Het wetsvoorstel lijkt namelijk vooral gericht te zijn op toetsing op proportionaliteit aangaande de afweging tussen de bestrijding van de ziekteverwekker en de beperking van grondrechten en zeer algemeen het maatschappelijk welzijn. Deze toetsing op proportionaliteit hoort volgens de indieners echter breder plaats te vinden. Bij de bestrijding van Covid-19 zijn immers ook maatregelen genomen die proportioneel leken in het kader van de virusbestrijding, maar die toch grote negatieve neveneffecten hadden, zoals het afgrendelen van de verpleeghuizen en het verbieden van de uitoefening van amateursport. Indieners willen het meewegen van deze neveneffecten sterker en explicieter in de wet opnemen dan het geval zou zijn indien enkel «maatschappelijk welzijn» in de wetstekst wordt opgenomen.
Hijink Van den Berg