Ontvangen 9 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel H, wordt na het voorgestelde artikel 58c een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald of de toepassing van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid, voor zover in werking gesteld krachtens artikel 20 of 20a, wordt verbonden aan een vervaltermijn gelet op de mogelijke gevolgen van de toepassing voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn als bedoeld in artikel 58, onder c en d. De in de eerste zin bedoelde ministeriële regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.
2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld indien de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal binnen de termijn, bedoeld in artikel 58c, tweede lid, tweede zin, besluit niet in te stemmen met de regeling.
3. Een ministeriële regeling dan wel een onderdeel daarvan waarvoor ingevolge het eerste lid een vervaltermijn geldt, vervalt ten hoogste acht weken na de inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat een regeling of onderdeel daarvan telkens, al dan niet gewijzigd, kan worden vastgesteld. Het tijdstip waarop de regeling of het onderdeel vervalt, ligt steeds ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling of dat onderdeel zou vervallen.
De indieners achten het van groot belang dat de Wet publieke gezondheid aanvullende differentiatie maakt tussen zware collectieve maatregelen en collectieve maatregelen die minder ingrijpend zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en minder ingrijpend zijn voor het maatschappelijk welzijn. Onderhavig wetsvoorstel maakt een dergelijke differentiatie niet zowel procedureel als qua (mede)zeggenschap.
Dit amendement voegt de wettelijke grondslag toe om een vervaltermijn in te voeren (een zogenoemd «tijdslot») voor zware collectieve maatregelen. Bij het activeren van een bevoegdheid per ministeriële regeling kan een voorstel tot een vervaltermijn worden gedaan van maximaal acht weken. Dat wil zeggen dat de ministeriële regeling na acht weken afloopt. De Staten-Generaal hebben de bevoegdheid om, bij meerderheid, in te stemmen dan wel blokkeren op welke bevoegdheid een vervaltermijn van toepassing is. Wanneer de regering deze bevoegdheid wenst te verlengen dient daarna opnieuw een voorstel per ministeriële regeling te moeten worden ingediend om tot verlenging over te gaan. Ook voor een eventuele verlenging geldt de vervaltermijn van acht weken.
Met dit amendement beogen de indieners te regelen dat zware collectieve maatregelen iedere acht weken opnieuw moeten worden geëvalueerd met betrekking tot de proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit. Dit amendement geeft expliciet de Eerste Kamer daartoe ook een rol.
Westerveld Kuiken