Voorgesteld 21 juni 2023
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat geen enkele evaluatie heeft kunnen aantonen dat toepassing van de artikelen 8 en 9 van de Rotterdamwet effect hebben gehad op het doel van de wet, namelijk het vergroten van de leefbaarheid;
constaterende dat deze onderdelen volgens de regering weliswaar konden leiden tot indirecte discriminatie, maar dit objectief gerechtvaardigd zou zijn mede vanwege het legitieme doel, geschiktheid, subsidiariteit en proportionaliteit;
overwegende dat niet is aangetoond dat het doel is behaald;
overwegende dat het (indirecte) effect van de toepassing van de Rotterdamwet op specifieke groepen op basis van ras, huidskleur of nationale of etnische afkomst nimmer onderwerp is geweest van monitoring en evaluatie;
verzoekt de regering een onafhankelijk gezaghebbend instituut, zoals het College voor de Rechten van de Mens, advies te vragen of dit middel van indirect onderscheid objectief gerechtvaardigd is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Beckerman
Boulakjar