Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2023
Naar aanleiding van het debat in uw Kamer d.d. 22 maart jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 65, item 5) over het wetsvoorstel investeringsverplichting (Kamerstuk 36 176) zijn enkele nieuwe amendementen ingediend. Hierbij geef ik mijn reactie op de amendementen.
Het amendement van het lid Werner c.s. (Kamerstuk 36 176, nr. 29) is gewijzigd en verbreedt de typen producties waarin geïnvesteerd kan worden naar alle typen (uitgezonderd sport). Mijn oordeel hierover wijzigt niet en blijft ontraden. Het doel van het wetsvoorstel is om een substantiële impuls te geven aan de productie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod zoals omschreven in het door de regering ingediende wetsvoorstel (films, series en documentaires). In tegenstelling tot het aanbod van type producties zoals reality- of spelprogramma’s, staat het aanbod van Nederlandse films, series en documentaires onder druk. Met de investeringsverplichting wordt de productie van dit aanbod gericht gestimuleerd. Ondanks dat het gewijzigde amendement regelt dat ten minste de helft van de investeringsverplichting ten goede moet komen aan Nederlandse films, series en documentaires, blijft het gevolg – zoals ik ook in het Kamerdebat naar aanleiding van het oorspronkelijke amendement Werner c.s. (kamerstuknummer 28) heb aangegeven – dat de investeringsverplichting minder effectief wordt. De verwachting is namelijk dat hierdoor minder wordt geïnvesteerd in Nederlandse films, series en documentaires. Hierdoor wordt, wat het kabinet betreft, het primaire doel van de investeringsverplichting voor een belangrijk deel ondermijnd.
Het amendement van de leden Wuite en Van der Graaf (Kamerstuk 36 176, nr. 30) verhoogt het percentage van de relevante omzet van 4,5 naar 5 procent. Ik ontraad dit amendement. Zoals ik ook in de debat heb aangegeven met betrekking tot het amendement van de leden Westerveld en Mohandis (Kamerstuk 36 176, nr. 21), welke de investeringsverplichting verhoogt naar 6 procent, heeft het kabinet het percentage van 4,5 gekozen op basis van een afweging tussen enerzijds het culturele doel van de investeringsverplichting en anderzijds de economische impact op de Nederlandse audiovisuele markt.
Het amendement van de leden Van Strien en Werner (Kamerstuk 36 176, nr. 31) dat betrekking heeft op het percentage onafhankelijke producties van ten minste 60%, geef ik oordeel Kamer. Een breed veld aan onafhankelijke producenten waarborgt de diversiteit en pluriformiteit van het aanbod.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu