Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2022
Naar aanleiding van de procedurevergadering van 7 september jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij een aantal schriftelijke vragen doen toekomen over de zevende incidentele suppletoire begroting 2022 (Kamerstuk 36 156). U heeft mij tevens verzocht de beantwoording voor de plenaire begrotingsbehandeling te doen toekomen.
Hieronder zal ik de door de vaste commissie gestelde vragen beantwoorden.
U heeft mij allereerst gevraagd waarom de mutaties voor het nieuwe beleid niet zijn verwerkt in de reguliere bijstelling van het lopende jaar, de eerste suppletoire begroting 2022 (Kamerstuk 35 989). Ten tijde van het opstellen van de eerste suppletoire begroting 2022 waren de mutaties voor het beleid nog onvoldoende bekend om hierin opgenomen te worden. In de zevende incidentele suppletoire begroting 2022 waren mutaties voor nieuw beleid opgenomen voor de volgende onderwerpen: middelen om aangepaste covid-19 vaccins aan te schaffen, middelen voor werk aan uitvoering, middelen voor standaardisatie gegevensuitwisseling, middelen voor de landelijke coördinatie covid-19 bestrijding (LCCB) en enkele neerwaartse ramingsbijstellingen onder meer ten aanzien van het testbeleid. Doordat deze mutaties na de voorjaarsbesluitvorming binnen het Kabinet zijn afgestemd, maar in de ogen van het kabinet niet kon worden gewacht met de uitvoering tot de tweede suppletoire begroting die uw Kamer voor 1 december 2022 ontvangt, is besloten de mutaties te verwerken in een separate incidentele suppletoire begroting.
Ten tweede heeft u gevraagd waarom ik uw Kamer niet heb verzocht om een spoedige behandeling van deze incidentele suppletoire begrotingswet. Er was nog geen ervaring opgedaan vanuit het Ministerie van VWS voor een spoedprocedure waarin beide Kamers worden betrokken. Er was wel ervaring met het verstrekken van een uitgebreide brief om toe te lichten waarom het kabinet besloot tot het verzenden van een incidentele suppletoire begroting. In reactie hierop zou ik u graag willen meegeven dat ik die mogelijkheid met u nader wil verkennen, en uiteraard dan ook met de Eerste Kamer. Enkel wanneer de situatie zich voordoet. Het is uiteraard niet de intentie van het kabinet en daarmee ook niet de intentie van het Ministerie van VWS om onnodig een beroep te doen op art. 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. Een beroep op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet is nodig voor nieuw beleid in die gevallen waarin wordt voorzien dat de beslissing over (de incidentele suppletoire) begroting door de Staten Generaal (zowel uw Kamer alsook de Eerste Kamer) nog niet zal zijn genomen op het moment dat met de uitvoering moet worden gestart. In de zevende incidentele suppletoire begroting 2022 was nieuw beleid opgenomen waar uw Kamer nog geen autorisatie voor had verstrekt. Gegeven dat het hier zowel de aanschaf van aangepaste vaccins betrof en voor 2022 een belangrijke stap in de uitvoering van coalitieakkoordmiddelen was, heb ik evenwel besloten om niet te wachten tot de indiening en autorisatie van de tweede suppletoire begroting 2022.
Uw derde vraag heeft betrekking op specifiek de twee coalitieakkoordmiddelen die zijn opgenomen in de zevende incidentele suppletoire begroting 2022. Het betreft: (1) Werk aan uitvoering en (2) standaardisatie gegevensuitwisseling. Beide is nieuw beleid vanuit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, 77). Werk aan uitvoering is een programma waar de doelstelling is om de overheid betrouwbaar, dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig te laten zijn. Hoewel het hier een bestaand project betreft, zijn de extra middelen gericht op een vernieuwde uitvoering en is daarmee sprake van nieuw beleid. Dit geldt evenzo voor de middelen voor standaardisatie van gegevensuitwisseling. Een belangrijke randvoorwaarde voor de zorg. Met de uitvoering ervan kon niet worden gewacht tot een regulier begrotingsmoment (tweede suppletoire begroting), omdat de middelen voor 2022 anders niet tijdig tot besteding zouden kunnen komen. Juist ook de afstemming met de partijen die aanspraak kunnen maken op deze extra middelen wilden we tijdig starten. Dit gaf ruimte om in 2022 hiervoor een verplichting aan te kunnen gaan. Het kabinet heeft daarbij gekozen om prioriteit te geven aan de uitvoering van het coalitieakkoord.
Daarbij geldt overigens, in aansluiting op uw vierde vraag, waarom de mutaties voor 2023 en verder niet in de ontwerpbegroting 2023 zijn verwerkt, dat ik voor de volledigheid de meerjarencijfers heb gepresenteerd in de zevende incidentele suppletoire begroting 2022. Met de zevende incidentele suppletoire begroting 2022 besluit uw Kamer uitsluitend over de wijziging van de lopende begroting (2022). De beslissing over 2023 en verdere jaren maakt hier geen onderdeel van uit maar wordt verwerkt en geautoriseerd bij de begroting van het Ministerie van VWS voor 2023. Om de meerjarenreeks zichtbaar voor alle jaren vanaf 2022 te hebben is gekozen om deze in de zevende incidentele suppletoire begroting 2022 te presenteren.
Tot slot heeft u gevraagd om een korte nadere toelichting op de actualisatie van de raming van de kosten van de LCCB in de zevende incidentele suppletoire begroting met 170 miljoen euro. In het kader van de Landelijke Coördinatie COVID-19 Bestrijding (LCCB) was er nog niet eerder een adequate raming ontvangen voor de uitvoering over het gehele jaar 2022. Daarbij is rekening gehouden met de neerwaartse bijstellingen ten aanzien van het testbeleid.
Deze bijstelling stelt de LCCB in staat om de werkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het bestrijden en beheersen van het coronavirus voor het gehele jaar 2022.
Zoals aan uw Kamer is toegezegd zet het kabinet zich in voor een beperkt gebruik van art. 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet bij de indiening van een begrotingswet. Daar waar het kabinet het noodzakelijk acht om een uitzondering te maken zal ik uw Kamer ook van een adequate toelichting voorzien. Met de beantwoording van uw vragen in deze brief hoop ik afdoende toelichting te hebben gegeven.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers