Gepubliceerd: 29 juni 2022
Indiener(s): Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36154-2.html
ID: 36154-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de mogelijkheid tot gedeeltelijke afkoop van ouderdomspensioen in de vorm van een bedrag ineens te herzien om deze beter uitvoerbaar en uitlegbaar te maken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET BEDRAG INEENS, RVU EN VERLOFSPAREN

De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid van artikel 69a komt te luiden:

  • 2. De uitbetaling in verband met de afkoop, bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer door de pensioenuitvoerder uitgesteld tot de maand januari volgend op het jaar waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt, met dien verstande dat dit verzoek voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gedaan, en uitbetaling op dat uitgestelde moment alleen mogelijk is mits het geen nettopensioen betreft en de deelnemer of gewezen deelnemer in leven is op de eerste dag van die maand en als de ingangsdatum van het ouderdomspensioen:

    • a. is gelegen in de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt; of

    • b. gelijk is aan de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wordt bereikt.

2. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij overlijden van de pensioengerechtigde na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar voor de eerste dag van de maand januari, bedoeld in het tweede lid, keert de pensioenuitvoerder eenmalig een bedrag uit ten gunste van de nalatenschap van de pensioengerechtigde, indien de pensioengerechtigde overeenkomstig het tweede lid heeft verzocht om uitstel van de betaling.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde bedrag is gelijk aan het verschil tussen de som van de termijnen van het ouderdomspensioen dat zou worden uitgekeerd wanneer geen verzoek tot afkoop was gedaan en de som van de feitelijk uitgekeerde termijnen van het ouderdomspensioen, berekend over de periode vanaf de pensioeningangsdatum tot de overlijdensdatum of de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door «bedoeld in het eerste lid».

B

Artikel II, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid van artikel 80b komt te luiden:

  • 2. De uitbetaling in verband met de afkoop, bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer door de pensioenuitvoerder uitgesteld tot de maand januari volgend op het jaar waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt, met dien verstande dat dit verzoek voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gedaan, en uitbetaling op dat uitgestelde moment alleen mogelijk is mits het geen nettopensioen betreft en de deelnemer of gewezen deelnemer in leven is op de eerste dag van die maand en als de ingangsdatum van het ouderdomspensioen:

    • a. is gelegen in de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt; of

    • b. gelijk is aan de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wordt bereikt.

2. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij overlijden van de pensioengerechtigde na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar voor de eerste dag van de maand januari, bedoeld in het tweede lid, keert de pensioenuitvoerder eenmalig een bedrag uit ten gunste van de nalatenschap van de pensioengerechtigde, indien de pensioengerechtigde overeenkomstig het tweede lid heeft verzocht om uitstel van de betaling.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde bedrag is gelijk aan het verschil tussen de som van de termijnen van het ouderdomspensioen dat zou worden uitgekeerd wanneer geen verzoek tot afkoop was gedaan en de som van de feitelijk uitgekeerde termijnen van het ouderdomspensioen, berekend over de periode vanaf de pensioeningangsdatum tot de overlijdensdatum of de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door «bedoeld in het eerste lid».

C

Artikel III komt te luiden:

A

In de Wet op het financieel toezicht wordt na paragraaf 4.3.1.5 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.3.1.5a. Uitkeringsproduct

Artikel 4:71.0a

  • 1. Een aanbieder van een uitkeringsproduct biedt de consument voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake een uitkeringsproduct de mogelijkheid om de keuze te maken om een deel van de aanspraak op de periodieke uitkeringen als bedrag ineens uit te laten keren indien:

    • a. het bedrag ineens maximaal tien procent van die aanspraak op periodieke uitkeringen bedraagt;

    • b. het bedrag ineens wordt uitgekeerd tegelijk met de eerste periodieke uitkering; en

    • c. de resterende aanspraak op de periodieke uitkeringen meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 3.133, tiende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. Onder een uitkeringsproduct als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125, eerste lid, onderdeel a of c, of 3.126a, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarbij periodiek een bedrag wordt uitgekeerd aan de consument.

  • 3. De uitbetaling in verband met het bedrag ineens, bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de consument door de aanbieder uitgesteld tot de maand januari volgend op het jaar waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt, met dien verstande dat uitbetaling op dat moment alleen mogelijk is als de consument in leven is op de eerste dag van die maand en als de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen:

    • a. is gelegen in de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt; of

    • b. gelijk is aan de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt.

  • 4. Bij overlijden van de consument na de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen, maar voor de eerste dag van de maand januari, bedoeld in het derde lid, keert de aanbieder van het uitkeringsproduct eenmalig een bedrag uit ten gunste van de nalatenschap van de consument indien de consument overeenkomstig het derde lid heeft verzocht om uitstel van de betaling van het bedrag ineens.

  • 5. Het bedrag, bedoeld in het vierde lid, is gelijk aan het verschil tussen de som van de termijnen die zou worden uitgekeerd wanneer geen verzoek tot het uitkeren van een bedrag ineens was gedaan en de som van de feitelijk uitgekeerde termijnen, berekend over de periode vanaf de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen tot de overlijdensdatum of de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.

  • 6. Na toepassing van het vierde en vijfde lid worden in geval van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 de uitkeringen gedaan aan de erfgenamen van de consument alsof de consument niet heeft gekozen voor een bedrag ineens.

  • 7. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op opgebouwde aanspraken op periodieke uitkeringen voortvloeiend uit nettolijfrenten als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor zover sprake is van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a of c, of 3.126a, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

B

In de bijlage bij artikel 1:79 en de bijlage bij artikel 1:80 wordt in de opsomming van artikelen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen in de numerieke volgorde «4:71.0a, eerste, derde, vierde en zesde lid» ingevoegd.

D

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

1. In het in onderdeel A, onder 3, opgenomen tiende lid wordt «€ 4.475» vervangen door «€ 4.607».

2. Het in onderdeel A, onder 3, opgenomen elfde lid komt te luiden:

  • 11. Bij een gedeeltelijke afkoop als bedoeld in artikel 4:71.0a van de Wet op het financieel toezicht van een aanspraak op lijfrente als bedoeld in de artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a of c, of 3.126a, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, vindt het eerste lid geen toepassing.

3. Het in onderdeel A, onder 3, opgenomen twaalfde lid vervalt, onder vernummering van het in onderdeel A, onder 3, opgenomen dertiende lid tot twaalfde lid.

4. Onderdeel C komt te luiden:

C

Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt «artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d» vervangen door «artikel 3.133, tiende lid».

2. Onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot zevende tot en met tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Het eerste lid is mede niet van toepassing op een gedeeltelijke afkoop als bedoeld in artikel 4:71.0a, zesde lid, van de Wet op het financieel toezicht.

E

In artikel V, onderdeel C, onder 2, wordt «met toepassing van de artikelen 66, 67, 68 of 69a van de Pensioenwet» vervangen door «met overeenkomstige toepassing van de artikelen 66, 67, 68 of 69a van de Pensioenwet».

ARTIKEL II. INDEXATIE

Het in artikel I, onderdeel D, onder 1, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op het bedrag, genoemd in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van die wet.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt in artikel 32ba, achtste lid, na «van die wet,» ingevoegd «vermeerderd met de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 33a, vijfde lid, van die wet,».

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij kan worden bepaald dat artikel III terugwerkt tot en met 1 januari 2021.

ARTIKEL V. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herziening bedrag ineens.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

De Staatssecretaris van Financiën,