Vastgesteld 16 september 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I. ALGEMEEN |
1 |
Inleiding |
1 |
1. Hoofdlijnen van het voorstel |
2 |
2. Korte inhoud Betekeningsverordening |
2 |
4. Gegevensbescherming en privacy |
2 |
8. Financiële gevolgen |
3 |
10. Advies en consultatie |
3 |
11. Inwerkingtreding |
3 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening in verband met de herschikte Bewijsverkrijgingsverordening (hierna: het wetsvoorstel). Zij onderschrijven de noodzaak van grensoverschrijdende samenwerking van gerechten van de verschillende EU-lidstaten om bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken te bevorderen. Zij stellen nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij ondersteunen het streven om het contact tussen gerechten van EU-lidstaten eenvoudiger en efficiënter te laten verlopen. Zij hebben dan ook met belangstelling kennisgenomen van het voorstel, en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetvoorstel en hebben vooralsnog geen verdere vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van bewijsverkrijging via digitale weg in andere lidstaten. Toch hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de herschikte Bewijsverkrijgingsverordening de bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken bevordert. Deze leden wijzen erop dat het wederzijdse vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtssysteem ook een essentiële rol speelt bij de bewijsverkrijging in (grensoverschrijdende) strafzaken. Welke initiatieven zijn er op dit moment om de digitalisering van de bewijsverkrijging in strafzaken te bevorderen? In het bijzonder vragen deze leden een reflectie van de regering op het bevorderen van de mogelijkheden voor videoconferenties in strafzaken. Wat is het standpunt van de regering over het bevorderen van mogelijkheden voor videoconferenties in strafzaken? Deelt de regering de mening dat er veel efficiënter en sneller kan worden gewerkt in grensoverschrijdende strafzaken als de mogelijkheden voor het houden van het horen van getuigen of het onderzoek ter terechtzitting via videoconferentie worden verruimd?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er verscheidene manieren van grensoverschrijdende bewijsverkrijging mogelijk zijn. Een van deze mogelijkheden is het verkrijgen van bewijs door de Nederlandse rechter via Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaren in een andere lidstaat. De aan het woord zijnde leden lezen in het consultatieadvies van de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr) dat het niet duidelijk is hoe de Nederlandse procesrechtelijke regels omtrent het getuigenverhoor worden gewaarborgd wanneer getuigen via de Nederlandse ambassade of het Nederlandse consulaat worden gehoord. Kan de regering nader toelichten welke waarborgen worden geïmplementeerd opdat de Nederlandse procesrechtelijke regels niet worden geschonden?
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de verordening in zijn geheel pas in 2025 actief wordt. Toch geldt de verordening al sinds 1 juli, terwijl er nog wordt gewerkt aan de technische mogelijkheid om alle Europese gerechtelijke instanties op e-Justice Communication through Online Data Exchange (e-CODEX) aan te laten sluiten. Zou het niet beter zijn dat eerst alles technisch in orde wordt gebracht alvorens een verordening in werking treedt, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie menen dat het waarborgen van de privacy van burgers, zeker wanneer het gaat om gerechtelijke informatie, van groot belang is. Het in te voeren systeem voor digitale informatie-uitwisseling tussen verschillende justitiële autoriteiten van de lidstaten dient te zijn gebaseerd op een volledig betrouwbare en beveiligde technische oplossing. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er tussen de betrokken instanties overleg wordt gevoerd over de technische uitvoering. Wordt de Autoriteit Persoonsgegevens ook betrokken bij de overwegingen voor de technische uitvoering? Kan de regering toelichten waarom de Autoriteit Persoonsgegevens niet om advies is gevraagd in de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de adviezen van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. Beiden benadrukken het belang van voldoende tijd, mankracht en middelen om de aansluiting van de nationale ICT-systemen op e-Codex te kunnen realiseren. Uit de paragraaf over de financiële gevolgen in de memorie van toelichting blijkt niet of de benodigde mankracht en middelen door de regering in kaart zijn gebracht. Kan de regering toelichten welke mankracht, tijd en middelen zij noodzakelijk acht voor een succesvolle aansluiting op het e-Codex systeem? Hoe is de regering van plan de belasting op de voornoemde organisaties te faciliteren?
De leden van de VVD-fractie vragen in navolging van een aantal geconsulteerde organisaties of er voldoende overleg, tijd en aandacht is om de aansluiting van IT-systemen op e-CODEX mogelijk te maken. Klopt het dat onder regie van de Minister voor Rechtsbescherming en in samenspraak met de betrokken organisaties de beslissingen worden genomen over de implementatie van het wetsvoorstel en de aansluiting op e-Codex? Voorts lezen deze leden dat advies is gevraagd over het wetsvoorstel aan de adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. Kan dit advies met de Kamer worden gedeeld?
De leden van de SP-fractie lezen in het advies van de Raad voor de Rechtspraak diverse vragen over het horen van getuigen op een Nederlandse ambassade of consulaat maar hebben nergens de antwoorden op die vragen aangetroffen in de memorie van toelichting. Kan de regering de vragen alsnog beantwoorden rondom de centrale vraag welk probleem met dit voorstel wordt opgelost gecodificeerd in artikel I onderdeel M? Hoe wordt de kwaliteit van deze vorm van bewijsverordening gewaarborgd?
De leden van de VVD-fractie vragen of 14 maart 2025 door de uitvoeringspraktijk wordt gezien als een logische en haalbare datum waarop alle bepalingen in werking treden en dus alle betrokken organisaties aangesloten dienen te zijn op e-Codex. Wat gebeurt er als de nationale IT-systemen van sommige EU-lidstaten op die datum nog niet zijn aangesloten op e-Codex? Welke gevolgen brengt dat met zich mee voor de praktijk? Ook vragen deze leden wat precies wordt bedoeld met de opmerking dat geen overgangsrecht noodzakelijk zou zijn, omdat de gewijzigde regels slechts «praktisch» van aard zijn. Kan de regering dat nader toelichten? Er zullen in 2025 procedures aanhangig zijn gemaakt en worden afgedaan op basis van de huidige verordening, terwijl na maart 2025 andere regels gelden voor de bewijsverkrijging en specifiek voor verzoeken uit een andere EU-lidstaat aan een gerecht of centraal orgaan in Nederland. Waarom is overgangsrecht niet noodzakelijk?
De leden van de D66-fractie constateren dat er beperkte implementatieruimte bestaat in dit wetsvoorstel en dat zij derhalve beperkte ruimte hebben om hun parlementaire taak tot uitvoering te brengen. In een eerder stadium, wanneer de verordening op Europees niveau nog niet is vastgesteld, kunnen de aan het woord zijnde leden die taak ten uitvoer brengen. Daarom achten zij het wenselijk om op dat moment dan ook goed geïnformeerd te zijn over de consequenties van de verordening in het kader van nationale implementatie. Acht de regering het mogelijk om, bijvoorbeeld bij het BNC-fiche, de Kamer te informeren over mogelijke consequenties van een verordening bij nationale implementatie? De aan het woord zijnde leden overwegen dat een advies van de Raad van State daarvoor mogelijk een geschikt middel kan zijn. Kan de regering hierop reflecteren?
De voorzitter van de vaste commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse