In dit wetsvoorstel wordt de Bewijsverkrijgingsverordening van 25 november 2020 uitgevoerd.1 De Bewijsverkrijgingsverordening gaat over grensoverschrijdende samenwerking van gerechten van verschillende lidstaten, met als doel bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. Deze verordening is een herschikking van de EG-bewijsverordening.2 Gelijktijdig is de Betekeningsverordening herschikt.3 De Bewijsverkrijgings- en Betekeningsverordening worden op 1 juli 2022 van toepassing.
De aanpassingen in de Bewijsverkrijgings- en Betekeningsverordening zijn technisch van aard en zien met name op verdere digitalisering. In overeenstemming met de EU-agenda voor justitie voor 2020 spelen de Bewijsverkrijgings- en Betekeningsverordening in op de behoefte om de procedurele rechten in burgerlijke zaken te versterken.4 Het doel is het wederzijdse vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtsstelsels te vergroten. Dit voorstel wijzigt de uitvoeringswet EG-bewijsverordening5 en regelt op die manier de benodigde juridische grondslagen voor de herschikte Bewijsverkrijgingsverordening.
Naast enkele aanpassingen in de juridische grondslagen vereisen de verordeningen ook feitelijke uitvoering. De belangrijkste feitelijke uitvoering is het technisch aansluiten van het IT-systeem voor de grensoverschrijdende communicatie. De Europese Commissie ontwikkelt referentie-implementatiesoftware die gebruikt kan worden door de lidstaten om hun nationale IT-voorzieningen aan te sluiten op e-CODEX. Dat levert voor de verzendende en ontvangende instanties een portaal op waarmee veilig en rechtstreeks met de instanties in de andere lidstaten kan worden gecommuniceerd, op basis van de formulieren die bij de verordeningen zijn gevoegd. In de verordeningen is daarvoor een termijn gesteld van drie jaar na de vaststelling van de uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie op uiterlijk 23 maart 2022.6 De uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld op 14 maart 2022. Dat betekent dat op 14 maart 2025 de bepalingen in de verordeningen die gaan over de digitale werkwijze van toepassing worden.7 De rest van de bepalingen wordt op 1 juli 2022 van toepassing.
De bijlage bij deze memorie van toelichting bevat een transponeringstabel waaruit blijkt of en hoe de bepalingen van de Bewijsverkrijgingsverordening worden geïmplementeerd.
In 2017 heeft de Europese Commissie de praktische toepassing van de EG-bewijsverordening tussen de lidstaten van de Europese Unie geëvalueerd.8 , 9 Hieruit bleek dat verzoeken om bewijsverkrijging tussen de gerechten van de verschillende lidstaten nog vrijwel uitsluitend langs papieren weg verlopen. Er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van videoconferentie om getuigen in het buitenland te horen. De Bewijsverkrijgingsverordening van 25 november 2020 voorziet daarom in een modernisering van bewijsverkrijging in zaken met grensoverschrijdende aspecten door aanpassing aan de voortschrijdende digitalisering en andere technische ontwikkelingen. De verordening heeft ten doel juridische procedures doeltreffender te maken en sneller te laten verlopen door de mechanismen voor samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in grensoverschrijdende procedures te vereenvoudigen en te stroomlijnen, en tevens vertragingen en kosten voor personen en ondernemingen te helpen beperken. De verwachting is dat dit ten goede komt aan de werking van de interne markt. 10
In de Bewijsverkrijgingsverordening verlopen verzoeken en kennisgevingen langs elektronische weg. Verder wordt een beter, frequenter en sneller gebruik van de rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat bevorderd doordat getuigen in de regel via technologie voor communicatie op afstand worden verhoord. Daarnaast wil de Bewijsverkrijgingsverordening grensoverschrijdende bewijsverkrijging door diplomaten en consulaire ambtenaren vergemakkelijken. Om de elektronische uitwisseling van verzoeken en kennisgevingen mogelijk te maken, zullen gerechten van de verschillende lidstaten moeten aansluiten op e-CODEX. 11 Dat is een bestaande Europese digitale technische oplossing voor snelle, betrouwbare en veilige online grensoverschrijdende informatie-uitwisseling tussen bevoegde justitiële autoriteiten in een groeiend aantal grensoverschrijdende juridische procedures. 12 Dit systeem is de afgelopen tien jaar met veel inzet vanuit Nederland en enkele andere lidstaten ontwikkeld en sluit goed aan bij onze binnenlandse digitale architectuur. Wel moet de aansluiting van het nationale IT-systeem op e-CODEX nog technisch ontwikkeld worden. In de Bewijsverkrijgings- en Betekeningsverordening is geregeld dat de Europese Commissie zogeheten referentie-implementatiesoftware zal ontwikkelen. Dit is een software-oplossing die lidstaten kunnen gebruiken als verbindende aansluiting tussen de nationale systemen en e-CODEX. 13
Bij de grensoverschrijdende bewijsverkrijging zal verder veel meer gebruik gemaakt gaan worden van technologie voor communicatie op afstand. Er zijn zes mogelijkheden voor grensoverschrijdende bewijsverkrijging, te weten:
1. een verzoek van een gerecht uit een andere lidstaat tot bewijsverkrijging in Nederland door de Nederlandse rechter;
2. een verzoek van een gerecht uit een andere lidstaat tot rechtstreekse bewijsverkrijging in Nederland door de rechter van die andere lidstaat;
3. een verzoek van een Nederlands gerecht tot bewijsverkrijging in een andere lidstaat door de rechter van die andere lidstaat;
4. een verzoek van een Nederlands gerecht tot rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat door de Nederlandse rechter;
5. bewijsverkrijging door de Nederlandse rechter via Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaren in een andere lidstaat;
6. bewijsverkrijging in Nederland door een gerecht uit een andere lidstaat via de diplomatieke of consulaire ambtenaren van die andere lidstaat.
Voor elke mogelijkheid wordt de inzet van technologie voor communicatie op afstand verbeterd. Ook bevat de Bewijsverkrijgingsverordening nadere regels voor de digitale aanwezigheid van een gerecht van de lidstaat waar de bewijsverkrijging plaatsvindt (bij rechtstreekse bewijsverkrijging) en van het gerecht dat bewijsverkrijging in een andere lidstaat verzoekt (bij bewijsverkrijging door de rechter van die andere lidstaat).
Naast de bovengenoemde zes mogelijkheden kan het bevoegde gerecht van een lidstaat een in een andere lidstaat woonachtige partij ook als getuige oproepen en horen overeenkomstig het recht van de lidstaat van dat gerecht. 14 Ook deskundigenbewijs dat op het grondgebied van een andere lidstaat moet worden verricht, kan overeenkomstig het recht van de lidstaat van het gerecht worden verkregen, tenzij de bewijsverkrijging invloed kan hebben op het openbaar gezag van de lidstaat waarin het onderzoek moet worden verricht. 15Voor grensoverschrijdende bewijsverkrijging buiten de EU blijft het Haags Bewijsverdrag 1970 gelden.16
Dit wetsvoorstel biedt een grondslag voor de verdergaande digitale mogelijkheden voor bewijsverkrijging en ziet op de digitale aanwezigheid daarbij van partijen en het gerecht dat om de bewijsverkrijging heeft verzocht.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermt het recht op een eerlijk proces. Dat omvat in burgerlijke zaken de toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter, het recht op een procedure op tegenspraak, toegang tot bewijs, eerlijke bewijsverkrijging en het recht op een openbare behandeling van de zaak. De invoering van elektronische communicatiemiddelen en het frequenter gebruik van videoconferenties bij de bewijsverkrijging in burgerlijke zaken zullen naar verwachting burgers en bedrijven een betere toegang tot de rechter bieden. Als het vanwege de omstandigheden lastig of zelfs onmogelijk is om in een ander EU-land bewijs te verkrijgen of de bewijsverkrijging bij te wonen, biedt het gebruik van beeld- en geluidverbindingen een oplossing.17 Door beter gebruik te maken van technologie voor communicatie op afstand kan de openbaarheid van de rechtspraak ook worden vergroot. Doordat het de Europese rechters makkelijker wordt gemaakt om grensoverschrijdend samen te werken, kunnen zij onafhankelijker functioneren.18 Rechters zullen beter in staat zijn om bewijs te verkrijgen over de EU-grenzen heen, indien nodig in nauw contact met gerechten in andere lidstaten. Er kan eenvoudiger rechtstreeks gecommuniceerd worden met betrokkenen in rechtszaken, die zich in een andere EU-lidstaat bevinden. Ook de doorlooptijden van procedures worden bevorderd door de snellere en eenvoudigere uitwisseling van stukken. Bij dit alles moet steeds de effectieve toegang tot het recht voorop staan, en het vertrouwen van de burger daarin gewaarborgd worden.19
Bij de Europese digitaliseringsmaatregelen is rekening gehouden met de vereisten inzake gegevensbescherming en privacy, waaronder de eIDAS-verordening.20 Het in te voeren systeem voor elektronische uitwisselingen tussen de aangewezen gerechten moet gebaseerd zijn op een volledig betrouwbare en beveiligde technische oplossing die de integriteit en de privacy van de verzonden gegevens waarborgt. De verordeningen gaan uit van een door de lidstaten vooraf medegedeelde lijst van gebruikers van het systeem (alleen gerechten en justitiële autoriteiten van de lidstaten). Dit betekent dat gebruikers alleen op basis van een expliciete toelating tot een applicatie gerechtigd gebruik kunnen maken van die applicatie. Zo hebben alleen gerechtigde gebruikers toegang tot de data die via elektronische uitwisseling tussen de autoriteiten worden uitgewisseld.
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) is geraadpleegd en heeft op 13 september 2019 een advies uitgebracht.21 Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan en de EDPS blijft beschikbaar om in een verdere fase van het proces van digitalisering advies te verstrekken. De Europese Commissie is ook verplicht om de EDPS te raadplegen bij het opstellen van uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen wanneer er gevolgen zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
De grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens is de verordening zelf. De Uitvoeringswet heeft geen rechtstreekse gevolgen op dat gebied. Ook is nog niet bekend op welke manier Nederland invulling zal geven aan de digitalisering (zoals in paragraaf 7 nader is toegelicht). Als er keuzes worden gemaakt in de feitelijke uitvoering die de verwerking van persoonsgegevens raken, zal de Autoriteit Persoonsgegevens om advies worden gevraagd.
In het Nederlandse civiele bewijsrecht geldt artikel 155 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: de rechter ten overstaan van wie bewijslevering plaatsvindt, is zoveel mogelijk betrokken bij de uitspraak. Zo is gewaarborgd dat de rechter die moet beslissen, zoveel mogelijk zelf is betrokken bij bijvoorbeeld het horen van de getuigen. Dat wettelijke uitgangspunt is gediend met de verbetering van de mogelijkheden voor de rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat en het vergemakkelijken van de (digitale) aanwezigheid van het gerecht waar de procedure wordt gevoerd en de partijen bij de bewijsverkrijging.
In de Tijdelijke Wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is een grondslag opgenomen voor mondelinge behandelingen door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Het is in de praktijk mogelijk gebleken om online zittingen te organiseren die door de pers en het publiek online kunnen worden bijgewoond of via livestreams gevolgd. Deze grondslag is naar haar aard beperkt tot de geldingsduur van de COVID-19 wetten. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent een dergelijke bepaling nog niet. Toch wordt in de praktijk regelmatig gebruik gemaakt van een beeld- en geluidverbinding om getuigen te horen. In de uitvoeringswet zal hiervoor voor grensoverschrijdende bewijsverkrijging een wettelijke grondslag worden opgenomen om te waarborgen dat de Bewijsverkrijgingsverordening kan worden nageleefd.
Het Besluit elektronisch procederen (Bep) bevat regels voor vrijwillig en verplicht elektronisch procederen in het civiele recht en het bestuursrecht. Elektronisch procederen is een verzamelbegrip. Hiermee wordt in het civiele recht gedoeld op de in artikel 33 Rv opgenomen mogelijkheid van het elektronisch doen of verzenden van verzoeken en mededelingen, het elektronisch indienen ter griffie van processtukken en het elektronisch verzenden van processtukken door de griffier, alsmede het elektronisch indienen van een exploot van dagvaarding als bedoeld in artikel 125 Rv.
Het Bep bepaalt onder meer aan welke eisen een digitaal systeem voor gegevensverwerking moet voldoen dat door een rechterlijke instantie wordt gebruikt voor elektronisch procederen. In het Bep wordt de automatisering van de interne afhandeling van procedures door de rechterlijke instanties niet geregeld. Voor zover de Bewijsverkrijgingsverordening de grensoverschrijdende communicatie tussen Europese gerechten regelt, ter verkrijging van bewijs, inkomend of uitgaand, is deze regeling aanvullend op het Bep.
De gerechten en de deurwaarders zullen via een nationale verbinding aangesloten worden op een digitaal Europees systeem voor het uitwisselen van stukken en verzoeken.
De verdere digitalisering van de Bewijsverkrijgingsverordening verbetert de toegang tot bewijsmateriaal in een andere lidstaat en de mogelijkheden om daar getuigen te horen. Dit maakt procedures waarin internationale bewijsverkrijging aan de orde is minder omslachtig.
Voor de rechterlijke macht leidt de aansluiting op een gedecentraliseerd systeem voor uitwisseling van bewijsverkrijgingsverzoeken (Bewijsverkrijgingsverordening) en voor de verzending en ontvangst van stukken ter betekening of kennisgeving (Betekeningsverordening) tot een vereenvoudiging van de communicatie met gerechten in een andere lidstaat. Daardoor kunnen de rechters in Europa beter samenwerken en dat komt de effectieve toegang tot het recht ten goede.
De ontvangst en verzending van verzoeken tot bewijsverkrijging zullen voortaan in de regel plaatsvinden via het digitale systeem. Indien dat niet mogelijk is wegens verstoring van het systeem, of wegens de aard van het betrokken bewijs of uitzonderlijke omstandigheden, vindt de verzending plaats via de snelste, meest geschikte alternatieve middelen op grond van artikel 7, vierde lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening. Als voorbeeld van een situatie waarin de aard van het bewijs elektronische verzending niet toelaat, wordt in overweging 12 bij de Bewijsverkrijgingsverordening genoemd de verzending van DNA of bloedmonsters. Als voorbeeld van uitzonderlijke omstandigheden wordt genoemd dat het omzetten van omvangrijke documentatie in elektronische vorm een onevenredige administratieve belasting zou betekenen voor de verzendende instantie of dat het originele stuk in papieren vorm nodig is om de authenticiteit ervan te beoordelen.
Elke lidstaat moet aan de Europese Commissie laten weten met welke technische middelen de gerechten op de lijst van artikel 3, tweede lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening verzoeken kunnen ontvangen.22 Ook Nederland moet dit dus doen. Op dit moment is voor de Nederlandse gerechten veilige e-mail het enige technische middel. Daarnaast kunnen verzoeken in ieder geval worden ontvangen per post, zoals blijkt uit bovengenoemde overweging 12. Indien in de toekomst meer mogelijkheden ontstaan om verzoeken te ontvangen, kunnen deze aan de Europese Commissie worden opgegeven. Op het e-Justice portaal kan de informatie worden geraadpleegd.23
De Raad voor de rechtspraak heeft verzocht om de uitvoeringswet zoveel mogelijk techniek-neutraal te formuleren om in de toekomst ruimte te behouden voor andere technische mogelijkheden om verzoeken te ontvangen. In artikel 6 van de huidige Uitvoeringswet EG-bewijsverordening is specifiek geregeld dat de fax de snelste wijze van verzending was die Nederland kan aanvaarden voor de ontvangst van verzoeken tot bewijsverkrijging uit andere EU-lidstaten. Dat artikel wordt met dit wetsvoorstel geschrapt, omdat de faxverzending niet meer beschikbaar is voor de rechtspraak. Dat betekent in de praktijk dat bij de keuze van de wijze van verzending door een Nederlands gerecht in de situatie van artikel 7 lid 4 van de verordening van belang is welk middel op dat moment het snelste, meest geschikte middel is, ermee rekening houdend dat de betrouwbaarheid en veiligheid gewaarborgd moeten zijn. Verder moet er rekening mee worden gehouden welke technische middelen de ontvangende instantie heeft opgegeven op grond van artikel 31, eerste lid, onder c van de Bewijsverkrijgingsverordening. In lijn met artikel 7, vierde lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening in samenhang gelezen met overweging 12, kan bij gebrek aan veilige elektronische middelen worden verzonden per post. In die situaties is een ontvangstbevestiging nodig om de verzending te kunnen aantonen.
Ook gerechtshoven en de Hoge Raad (indien over de feiten wordt geoordeeld) zijn bevoegd om verzoeken te doen tot bewijsverkrijging als bedoeld in artikel 3 tweede lid van de Bewijsverkrijgingsverordening. Daarom moeten zowel rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad worden vermeld op de lijst zoals bedoeld in artikel 3 tweede lid van de Bewijsverkrijgingsverordening. Dit stelt gerechten van andere lidstaten in de gelegenheid na te gaan of een verzoek bevoegd is gedaan.
De Europese Commissie, bijgestaan door een comité,24 is referentie-implementatiesoftware aan het ontwikkelen in overleg met de lidstaten. Met die software kunnen de nationale systemen aangesloten worden op e-CODEX (of een soortgelijk Europees systeem). De interoperabiliteit van de nationale systemen en e-CODEX staat daarbij voorop en de Europese Commissie streeft ernaar om de kosten van de nationale aansluitingen te minimaliseren.25
Het streven is om de aansluiting op het Europese netwerk voor alle lidstaten operationeel te hebben in 2025. Als lidstaten eerder gebruik kunnen maken van het gedecentraliseerde IT-systeem, stellen zij de Europese Commissie daarvan in kennis.26 Het ligt voor de hand dat dezelfde procedure wordt gevolgd in geval van vertraging.
Over de technische uitvoering wordt overleg gevoerd met de betrokken instanties. Zie daarover verder paragraaf 10 van deze toelichting.
Hoewel dit wetsvoorstel zelf geen maatregelen bevat die leiden tot financiële gevolgen voor de rijksbegroting, dienen op grond van de Bewijsverkrijgingsverordening wel uitvoeringshandelingen te worden verricht die mogelijk financiële gevolgen hebben voor de rechtspraak. De belangrijkste feitelijke uitvoering betreft het technisch aansluiten op e-CODEX van het IT-systeem voor grensoverschrijdende communicatie, zoals eerder in deze memorie van toelichting toegelicht. Voor de implementatie hiervan krijgen de lidstaten langer de tijd, namelijk tot drie jaar na de vaststelling van de uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie. Deze uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld op 14 maart 2022. Dat betekent dat op 14 maart 2025 de bepalingen in de verordeningen van toepassing worden die gaan over de digitale werkwijze. Op dit moment wordt in Europees verband nog gesproken over de wijze waarop deze technische aansluiting wordt vormgegeven. De Raad voor de rechtspraak heeft in haar consultatiereactie reeds gerefereerd aan mogelijke kosten die hiermee gepaard gaan. De maatregelen die dienen te worden getroffen om de elektronische communicatie daadwerkelijk mogelijk te maken, worden de komende periode nader uitgewerkt. Over de praktische uitvoering zullen vervolgens afspraken worden gemaakt met de rechtspraak. Indien uit de bovengenoemde uitvoeringshandelingen financiële consequenties voortvloeien, worden deze in overleg met de rechtspraak in kaart gebracht en uitgewerkt.
In de Bewijsverkrijgingsverordening is voorzien in een evaluatie uiterlijk 2027.27 Ook is voorzien in een programma voor de monitoring van de output, resultaten en effecten.28
Over dit wetsvoorstel is in juni 2021 advies gevraagd aan de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. Vervolgens is het voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) voor advies over de (financiële) gevolgen in de uitvoering. Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, aangezien het de uitvoering van EU verordeningen betreft en de termijn tot het van toepassing worden kort is.29 De consultatieversie was een samengevoegde versie van de twee wetsvoorstellen; na de advisering zijn deze gesplitst.
Door de Rvdr, NOvA, KBvG en de SNG is positief gereageerd op het streven naar digitalisering van de contacten tussen gerechten in het kader van de bewijsverkrijging in de Europese Unie30.
De NOvA vraagt nadrukkelijk aandacht voor de reservering van voldoende tijd, mankracht en financiële middelen om de aansluiting van de nationale IT-systemen op e-Codex te kunnen realiseren.
De Rvdr verwacht dat de bredere inzet van digitale middelen enerzijds zal leiden tot een (niet begrote) besparing, en anderzijds mogelijk tot meer zaken vanwege de verbeterde toegankelijkheid. Dit kan mogelijk extra werklastgevolgen meebrengen, die gefinancierd zullen moeten worden. De hoogte van de werklastgevolgen kan nog niet worden ingeschat. De kosten van de aansluiting van de systemen van de rechtspraak op e-Codex schat de Rvdr voorlopig in op € 2,7 miljoen.
Uit deze adviezen komt naar voren dat het voor alle betrokkenen van belang is dat de financiële gevolgen helder in kaart worden gebracht. Over de wijze waarop de digitalisering technisch wordt uitgevoerd, vindt overleg plaats met alle betrokken partijen. Een van de onderwerpen is de vraag of het in de Nederlandse situatie wenselijk is om gebruik te maken van de Europese referentie-implementatiesoftware. De gevolgen van deze keuze zullen inzichtelijk gemaakt worden bij de algemene maatregel van bestuur die ter uitwerking van de digitalisering zal worden vastgesteld. Daarbij is van belang dat het ontwerpen van de referentie-implementatiesoftware die door de Europese Commissie wordt ontwikkeld, wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie en dus niet voor rekening van de lidstaten komt.31 De kosten van de toegangspunten voor de Nederlandse IT-systemen, en van de eventuele aanpassingen met het oog op de interoperabiliteit van deze systemen, worden gedragen door de lidstaten. Zo nodig kan daarvoor subsidie worden aangevraagd bij de Europese Unie.32 Op dit moment is nog niet bekend wat de gevolgen van een keuze voor het ene of het andere systeem zijn voor de kosten van beheer en onderhoud van de Nederlandse aansluiting op het systeem.
Verder zijn concrete adviezen uitgebracht bij het wetsvoorstel door de bovengenoemde organisaties en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. Deze adviezen zijn verwerkt dan wel is een nadere toelichting gegeven op het betreffende onderwerp.
De verordeningen worden van toepassing op 1 juli 2022. De bepalingen over de aansluiting op het gedecentraliseerde IT-systeem (en het gebruik daarvan) worden van toepassing drie jaar na de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie op 14 maart 2022. Dat betekent dat de bepalingen op grond waarvan gedigitaliseerd wordt, op 14 maart 2025 2025 in werking treden. Overgangsrecht is niet nodig, omdat de regels die gewijzigd worden van praktische aard zijn.
Inleiding
Dit wetsvoorstel wijzigt de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening van 26 mei 2004 tot uitvoering van de EG-betekeningsverordening. Inhoudelijke wijzigingen worden hieronder toegelicht. Wijzigingen die uitsluitend bestaan uit het aanpassen van artikelnummers of verwijzingen worden niet nader toegelicht.
Artikel I
B (Artikel 2)
In het systeem van de Bewijsverkrijgingsverordening wordt (net als onder de EG-bewijsverordening) een lijst opgesteld van alle gerechten in Nederland die bevoegd zijn tot bewijsverkrijging (artikel 3, tweede lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening). Aan de hand van die lijst kunnen gerechten in andere lidstaten bepalen aan wie zij een verzoek moeten richten.
In het eerste lid van artikel 2 wordt verduidelijkt dat het gaat om de bevoegdheid «als aangezocht gerecht». Het gaat om de rechtbank binnen wier arrondissement de uitvoering van het verzoek moet plaatsvinden, dan wel de rechtbank met een bijzondere competentie. Dat laatste element is ter verduidelijking aan het tweede lid toegevoegd en ziet bijvoorbeeld op bewijsverkrijging in een scheepvaartzaak waarvoor in Nederland de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd is.
C (Artikel 3)
In het eerste lid wordt geregeld dat de rechtbank Den Haag voortaan als centraal orgaan de taken als bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid en artikel 19 van de Bewijsverkrijgingsverordening zal uitvoeren.
D (Artikel 3a)
Op basis van het nieuwe artikel 3a kunnen bij AMvB nadere regels worden gesteld voor een verzending via het gedecentraliseerde IT-systeem als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening. Het gedecentraliseerde IT-systeem bestaat uit nationale IT-systemen die onderling verbonden zijn en op technisch vlak met elkaar kunnen communiceren. De basis van de verbinding wordt gevormd door e-CODEX. Dit systeem zal gereguleerd worden in een verordening en zal beheerd worden door de EU.33 De Europese Commissie ontwikkelt referentie-implementatiesoftware die gebruikt kan worden door de lidstaten om hun nationale IT-voorzieningen aan te sluiten op e-CODEX. 34 Dat levert voor de verzendende en ontvangende instanties een portaal op waarmee veilig en rechtstreeks met de instanties in de andere lidstaten kan worden gecommuniceerd, op basis van de formulieren die bij de verordeningen zijn gevoegd. De Bewijsverkrijgingsverordening bevat regels en procedurevoorschriften voor de veiligheid van gegevens en de betrouwbaarheid van het systeem.35 Met dit wetsvoorstel wordt een grondslag opgenomen om nadere regels te kunnen stellen voor de verzending via het IT-systeem, indien de technische uitvoering van de nationale aansluiting op e-CODEX dat vereist. Ook deze regels moeten betrouwbaar en veilig zijn, en daarnaast werkbaar.
I (Artikel 8)
Dit artikel regelt de mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden aan de bewijsverkrijging in Nederland. Het voorstel vult deze bepaling nader in. Dit gebeurt door te bepalen dat deze voorwaarden betrekking kunnen hebben op de deelname van partijen, hun vertegenwoordigers en het buitenlandse gerecht of op het rechtstreeks verkrijgen van bewijs door het buitenlandse gerecht in Nederland en dat dit ook (en bij voorkeur) kan via een videoverbinding. Het Nederlandse gerecht dat op verzoek van een gerecht uit een andere lidstaat bewijs verkrijgt, kan voorwaarden stellen aan de deelname van partijen en hun vertegenwoordigers op grond van artikel 13 derde lid van de Bewijsverkrijgingsverordening. Ook aan de deelname van het verzoekend gerecht kunnen voorwaarden worden gesteld op grond van artikel 14, vierde lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening. Partijen, hun vertegenwoordigers en het verzoekende gerecht zullen volgens artikel 8, eerste lid, tweede zin, bij voorkeur in de gelegenheid worden gesteld om via een beeld- en geluidsverbinding de bewijsverkrijging bij te wonen. Dat is efficiënt en in lijn met de grondgedachte van de Bewijsverkrijgingsverordening. Indien het Nederlandse gerecht van oordeel is dat het bijwonen via een beeld- en geluidsverbinding gelet op de omstandigheden waaronder het verzoek tot bewijsverkrijging moet worden uitgevoerd, niet de voorkeur verdient, dan kunnen partijen, hun vertegenwoordigers en het verzoekende gerecht in de gelegenheid worden gesteld om de bewijsverkrijging in persoon bij te wonen.
Om het gerecht de benodigde armslag te bieden voor de praktische organisatie, bijvoorbeeld van de beeld- en geluidverbinding, is de formulering van de eerste zin van het eerste lid iets verruimd.
Rechtstreekse bewijsverkrijging in Nederland door een gerecht van een lidstaat kan ingevolge artikel 19, tweede lid, tweede zin, van de Bewijsverkrijgingsverordening alleen vrijwillig plaatsvinden, dat wil zeggen als de getuige daaraan vrijwillig meewerkt. Op de rechtstreekse bewijsverkrijging in Nederland door een gerecht uit een andere lidstaat is het buitenlandse recht van toepassing op grond van artikel 19, derde lid, van de Bewijsverkrijgingsverordening. Het Nederlandse centraal orgaan (zijnde de rechtbank Den Haag op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet EG-bewijsverordening dat met dit wetsvoorstel ook wordt gewijzigd) kan voorwaarden op basis van het Nederlandse recht (artikel 19, vierde lid, Bewijsverkrijgingsverordening) verbinden aan de rechtstreekse bewijsverkrijging in Nederland door een gerecht uit een andere lidstaat. Het centraal orgaan moet die voorwaarden meedelen aan het gerecht dat rechtstreeks bewijs wil verkrijgen in Nederland. Het gaat om voorwaarden die gelet op de inhoud van het buitenlandse recht en het verzoek enerzijds, en de persoon en de omstandigheden van de getuige anderzijds zijn vereist ter bescherming van de Nederlandse inwoners en rechtsorde. Als voorwaarde kan bijvoorbeeld worden gesteld dat de getuige met een tolk wordt gehoord.36 Ook kan gedacht worden aan de voorwaarde om minderjarige getuigen te horen in een ruimte die daarvoor geschikt is, in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. De formulering van het tweede lid van artikel 8 is daartoe verruimd. Ook wordt een vierde lid aan artikel 8 toegevoegd, waarin wordt geregeld dat een proces-verbaal van bevindingen wordt opgemaakt van het verloop van de bewijsverkrijging en de naleving van de gestelde voorwaarden. Dit proces-verbaal wordt aan het centraal orgaan toegezonden. Op die manier kan erop worden toegezien dat de gestelde voorwaarden in acht worden genomen.
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat het tijd kost als de rechtbank Den Haag zich moet verdiepen in het procesrecht van een verzoekende lidstaat om te beoordelen welke voorwaarden gesteld zouden moeten worden. Meestal zal het gaan om voorwaarden die in het algemeen van belang worden geacht voor de Nederlandse rechtsorde. Het ligt voor de hand dat bij de beoordeling van een verzoek tot bewijsverkrijging praktisch wordt gehandeld, bijvoorbeeld door te werken met gestandaardiseerde voorwaarden. Voor zover in een concreet geval verdieping in het buitenlandse procesrecht nodig zou zijn, kan gebruik gemaakt worden van het e-Justice portaal van de Europese Commissie. Daarop worden overzichten van het bewijsrecht van de lidstaten gepubliceerd.37 De rechtbank Den Haag heeft al een aantal bijzondere bevoegdheden in het kader van de internationale justitiële samenwerking. 38 Deze rechtbank zal als centraal orgaan de benodigde kennis en ervaring dan ook spoedig kunnen verwerven en verdiepen, zodat de verwachting gerechtvaardigd is dat de gevolgen voor de werklast beperkt zullen zijn.
J (Artikel 9)
In dit artikel worden regels gegeven voor een verzoek tot bewijsverkrijging van een gerecht uit een andere lidstaat aan een aangezocht gerecht in Nederland. De voorgestelde toevoeging in de tekst verduidelijkt dat artikel 9 uitsluitend ziet op deze inkomende verzoeken op grond van artikel 12 Bewijsverkrijgingsverordening. De verwijzingen in de tweede zin van het tweede lid naar bepalingen over het getuigenverhoor uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden geschrapt. De Nederlandse wettelijke bepalingen van bewijsrecht zijn rechtstreeks op grond van artikel 12 tweede lid van de Bewijsverkrijgingsverordening van toepassing.
M (Artikel 12)
Dit artikel regelt de verzoeken van Nederlandse gerechten aan een andere lidstaat voor bewijsverkrijging door een rechter van die andere lidstaat.
Voor het geval het verzoekende Nederlandse gerecht de bewijsverkrijging door het gerecht van een andere lidstaat wil bijwonen op grond van artikel 14 van de verordening, bepaalt de voorgestelde toevoeging in artikel 12 dat dit bij voorkeur door middel van een beeld- en geluidsverbinding plaatsvindt. Vanwege artikel 155 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de rechter die over de zaak moet beslissen, de bewijsverkrijging door het gerecht van de andere lidstaat zoveel als mogelijk zelf moeten bijwonen.39
Voor de rechtstreekse bewijsverkrijging door een Nederlands gerecht in een andere lidstaat is in het tweede lid van artikel 12 verduidelijkt dat het de behandelend rechter dan wel de benoemde deskundige zelf moet zijn die de rechtstreekse bewijsverkrijging op grond van art. 19 van de Bewijsverkrijgingsverordening uitvoert.
P (Artikel 18)
Omdat de bestaande Uitvoeringswet EG-bewijsverordening wordt gewijzigd is het niet mogelijk het opschrift van de wet te wijzigen.40 Wel wordt de citeertitel gewijzigd zodat deze beter aansluit bij de titel van de herschikte verordening.
Artikel II
De Bewijsverkrijgingsverordening is van toepassing per 1 juli 2022. De bepalingen die zien op de verzending en ontvangst via het gedecentraliseerde systeem worden logischerwijs pas van toepassing als deze systemen zijn aangesloten. De inwerkingtreding van deze wet zal daarop afgestemd worden, zoals benoemd in paragraaf 1 van deze toelichting. Zoveel als mogelijk zal rekening gehouden worden met de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Verordening 2020/1783 |
Uitvoeringswet |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte |
---|---|---|---|
Art. 1 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 2 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 3, lid 1 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 3, lid 2 |
Art. 2 |
Iedere lidstaat stelt een lijst op van de gerechten die bevoegd zijn tot bewijsverkrijging. |
De rechtbanken worden aangewezen als bevoegd als aangezocht gerecht bewijs te verkrijgen, in lijn met de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening en het Bewijsverdrag 1970. Op de lijst zullen als bevoegd tot bewijsverkrijging als verzoekend gerecht alle gerechten worden vermeld die in Nederland bevoegd zijn om bewijs te verkrijgen. Aanwijzing is niet nodig omdat de bevoegdheid volgt uit de wet. |
Art. 4, lid 1 en 3 |
Art. 3 |
Iedere lidstaat wijst een centraal orgaan aan. |
De rechtbank Den Haag wordt aangewezen als centraal orgaan in de zin van zowel het eerste als het derde lid van art. 4 van de verordening. |
Art. 4, lid 2 |
Niet van toepassing in NL. |
||
Art. 5 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 6 |
Art. 4 |
Verklaring welke taal wordt aanvaard in verzoeken en mededelingen. |
Engelse taal wordt aanvaard, in lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. |
– |
Art. 5 |
Regeling voor vertaling verzoeken en mededelingen. |
Deze regeling is in de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening opgenomen in overeenstemming met de Adviezen van de Adviescommissie burgerlijk procesrecht en de Staatscommissie voor het Internationaal privaatrecht. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 5. |
Art. 7 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 8 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 9, lid 1 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 9, lid 2 |
Art. 7 |
Wijze van doorzending. |
Doorzending is bindend. Hiermee wordt beoogd, in lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening, geschillen tussen rechtbanken te voorkomen en een zo spoedig mogelijke uitvoering van het verzoek mogelijk te maken. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 7. |
Art. 10 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 11 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 12 |
Art. 9 |
Verordening geeft geen regel voor oproeping door partijen. |
Regeling voor oproeping uit hoofde van een verzoek om een bewijshandeling te verrichten op grond van artikel 12 van de Bewijsverkrijgingsverordening. In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 9. |
Art. 12, lid 3 en 4 |
Art. 11 |
Verordening geeft geen regel voor beroep tegen beslissingen op grond van artikel 12, derde of vierde lid. |
Regeling voor beroepsprocedure. Ook van toepassing bij artikelen 16, tweede lid en artikel 19, zevende lid, van de verordening. In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 11. |
Art. 12, lid 4 |
Art. 15 |
Gebruik van communicatietechnologie. |
Dit zal met name feitelijke uitvoering betreffen. Indien blijkt dat dit nodig is, kunnen nadere regels worden gesteld bij AMvB. |
Art. 13. lid 3 |
Art. 8 |
Op de bewijsverkrijging door een Nederlands gerecht op verzoek van een gerecht uit een andere lidstaat, is het Nederlandse recht van toepassing (art. 12, tweede lid). Artikel 13, derde lid en 14, vierde lid, bepalen dat het aangezochte gerecht voorwaarden kan stellen aan de aanwezigheid van partijen en vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht. |
In artikel 8 is tot uitdrukking gebracht dat voorwaarden gesteld kunnen worden uit het oogpunt van de goede procesorde. Art. 8, lid 3 bepaalt dat bij AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Dit is in lijn met de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 8. |
Art. 14, lid 1, lid 3 en lid 5 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 14, lid 2 |
Art. 12, lid 1 |
Er kan invulling worden gegeven aan het begrip «vertegenwoordiger». Ook kunnen andere personen worden aangewezen, zoals deskundigen. |
Invulling «vertegenwoordiger» is rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of deskundige die is benoemd volgens artikel 194 Rv. In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 12. |
Art. 14, lid 4 |
Art. 8 |
Zie de toelichting bij artikel 13/artikel 8. |
|
Art. 15 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 16 |
Art. 11 |
Verordening geeft geen regel voor beroep tegen beslissingen op grond van artikel 16. |
Regeling voor beroepsprocedure. Ook van toepassing bij artikelen 12, derde of vierde lid en artikel 19, zevende lid, van de verordening. In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 11. |
Art. 17 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 18 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 19, lid 1 en 2 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 19, lid 3 |
Art. 12, lid 2 |
Aanwijzing lid gerechtelijk personeel of deskundige. |
Aanwijzing rechterlijk ambtenaar of deskundige. Tekst nader geconcretiseerd, overigens in lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 12. |
Art. 19, lid 4 |
Art. 11 |
Verordening geeft geen regel voor beroep tegen beslissingen op grond van artikel 19. |
Regeling voor beroepsprocedure. Ook van toepassing bij artikel 12, derde en vierde lid, en artikel 16, tweede lid van de verordening. In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 11. |
Art 19, lid 4 |
Art. 8 |
Op de rechtstreekse bewijsverkrijging in Nederland door een gerecht uit een andere lidstaat, is het recht van die lidstaat van toepassing. Artikel 19, vierde lid, bepaalt dat het centraal orgaan voorwaarden kan stellen. |
Zie de toelichting bij artikel 13/artikel 8. |
– |
Art. 12a |
Regeling voor vertaling verzoeken en mededelingen. |
In lijn met artikel 12a van de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2003/04, 28 863, nr.7, onder J. |
– |
Art. 14 |
Bewijskracht |
In lijn met artikel 14 van de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. |
Art. 20 |
Art. 15 |
Gebruik van communicatietechnologie |
Indien nodig nadere regels mogelijk bij AMvB. |
Art. 21 |
Lidstaten kunnen in nationale recht bepalen of de mogelijkheid in artikel 21 wordt opengesteld voor de gerechten. In Nederland is deze mogelijkheid al opgenomen in art. 176 Rv, op basis van het Haags Bewijsverkrijgingsverdrag. |
||
Art. 22 |
Art. 10 |
De verordening bevat bepalingen over de kosten van de uitvoering van een verzoek. In artikel 10 worden deze aangesloten op de Nederlandse procesregels. |
In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 10. |
Art. 22 |
Art. 13 |
De verordening bevat bepalingen over de kosten van de uitvoering van een verzoek. In artikel 10 worden deze aangesloten op de Nederlandse procesregels. |
In lijn met Uitvoeringswet EG-bewijsverordening. Zie ook Kamerstukken II, 2002/03, 28 993, nr. 3, artikelsgewijze toelichting bij artikel 13. |
Art. 23 tot en met 34 |
Rechtstreekse werking volstaat. |
||
Art. 35 |
Art. II |
De inwerkingtreding wordt afgestemd op het van toepassing worden van de verordening. |
Artikel 35 van de verordening bevat een regeling over de tijdstippen van het van toepassing worden. Voor het feitelijke technische gedeelte is dat afhankelijk van de vaststelling van de uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie, zoals genoemd in artikel 25 van de verordening. |