Vastgesteld 15 juli 2022
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE |
blz. |
INLEIDING |
2 |
I ALGEMENE TOELICHTING |
4 |
1. Inleiding |
4 |
2. Naar één wet |
10 |
2.1 Ambities van het wetsvoorstel |
10 |
2.1.1 Breed en samenhangend herstel |
12 |
2.1.2 Uitgangspunten van het herstel |
12 |
2.1.3 Herijking: de mens centraal |
13 |
2.2.2 Nieuwe regelingen |
13 |
2.2.3 Implicaties van herijking |
14 |
3 Compensatie en tegemoetkoming |
14 |
3.1.1 Compensatie en O/GS-tegemoetkoming |
14 |
3.1.2 Forfaitair bedrag |
16 |
3.1.3 Noodvoorziening |
16 |
3.1.4 Ouders woonachting buiten Nederland |
16 |
3.2 Kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag |
17 |
3.2.2 Voorstel tot nieuwe regeling |
17 |
3.3.2 Voorstel tot nieuwe regeling |
18 |
3.3.4 Vangnetbepaling huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget |
18 |
4. Aanpak voor bestuursrechtelijke schulden |
19 |
4.1 Context en doel |
19 |
4.2 Overname van bestaande wetgeving rond moratorium |
19 |
4.5 Afwegingen en alternatieven |
19 |
5. Aanpak voor privaatrechtelijke schulden |
19 |
5.2. Context en doel |
19 |
5.3 Codificatie van beleidsbesluit over schuldregelingen |
20 |
5.4 Afwegingen en alternatieven |
21 |
6. Overige |
21 |
6.1. Commissies |
21 |
6.3 Gegevensverwerkng |
21 |
6.3.2 Gegevensverwerking ten behoeve van bieden van herstel |
21 |
6.5 Terugvordering bij misbruik |
21 |
7 Inwerkingtreding, terugwerkende kracht en overgangsrecht |
22 |
8 Budgettaire aspecten |
22 |
9 Uitvoering |
23 |
9.1 Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen |
23 |
9.2 Sociale Banken Nederland |
25 |
10 Doenvermogen |
25 |
12 EU-aspecten |
25 |
13 Advies en consultatie |
26 |
13.1 Raad voor de rechtspraak |
26 |
13.2 Raad voor rechtsbijstand |
28 |
13.4 Adviescollege toetsing regeldruk |
29 |
14 Comptabiliteitswet 2016 |
29 |
15 Evaluatie |
29 |
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING |
30 |
Overig |
34 |
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze leden zijn verheugd om te zien dat alle verschillende (losse) beleidsbesluiten worden geïntegreerd met bestaande wetgeving en de nieuwe regelingen in dit omvattende wetsvoorstel. Wat deze leden betreft staat de snelle hulp aan gedupeerde ouders voorop. Echter, deze leden maken zich zorgen over de uitvoering. Daarom vragen deze leden de regering alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat deze niet zal vastlopen en verder zal vertragen. Met name het in augustus te verwachten omslagpunt, waarbij alle capaciteit voor integrale beoordelingen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) nodig zal zijn voor toeslagenouders met voorrang door een rechterlijke uitspraak, baart deze leden grote zorgen. Tevens vragen deze leden de regering met klem, conform de motie-Paul c.s., onorthodoxe maatregelen/scenario’s te verkennen en uit te werken om de voortgang van het herstelproces te borgen voor alle gedupeerde ouders.
Deze leden verwijzen ook naar de eerdere (schriftelijke) inbrengen en debatten over de hersteloperatie en herijking daarvan in brede zin. Sommige aspecten, maar vanwege praktisch oogpunt niet alle, zullen hieronder opnieuw worden herhaald.
Verder hebben deze leden nog enkele additionele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze leden zijn blij met één wet waarin de hele hersteloperatie samenkomt. Zo kan integraal gekeken worden naar hoe zwaar getroffen ouders en kinderen te helpen hun leven op de rit te krijgen. Dat staat voor de leden van de D66-fractie centraal.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze leden vragen de regering op welke manier het moeras van de hersteloperatie hiermee in de praktijk zal worden verbeterd. De leden van de SP-fractie lezen dat onder meer de Raad voor rechtsbijstand twijfels heeft of een voortzetting van de huidige situatie, weliswaar met een wettelijke basis, in de praktijk tot een betere en snellere oplossing gaat leiden. De leden van de SP-fractie delen deze ernstige twijfels en vragen bovendien of deze wet niet veel te laat is ingediend, daarmee achter de feiten aan loopt, en wat de gevolgen daarvan in de praktijk zijn geweest.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wet hersteloperatie toeslagen en achten dit wetsvoorstel van groot belang. Het ongekende onrecht rond de toeslagen heeft voor grote problemen gezorgd in de levens van gedupeerden, niet alleen in financiële zin maar veel breder. Veel ouders en andere gedupeerden ondervinden hier nog dagelijks de gevolgen van. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het dan ook een goede zaak dat middels het onderhavige wetsvoorstel wet- en regelgeving rond de hersteloperatie die op dit moment versnipperd is op één plek wordt samengebracht, waarbij de wettelijke basis zowel ziet op de herstelinzet die al heeft plaatsgevonden alsook op het vervolg en de uitbreiding van de hersteloperatie. Wel maken deze leden zich zorgen over de voortgang van de hersteloperatie. Deze leden hebben aangaande dit wetsvoorstel dan ook een aantal vragen voor de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen. In deze wet wordt reeds geldende wetgeving in een gezamenlijk wetsvoorstel ondergebracht en worden diverse herstelregelingen gecodificeerd. Deze leden hebben reeds op diverse momenten en op verschillende manieren hun visie daarover gedeeld. Daarbij hebben deze leden nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen en opmerkingen.
Het lid Omtzigt constateert dat de regering onrechtmatig is omgegaan met de ouders die gedupeerd zijn in het kinderopvangtoeslagschandaal en vindt de afwikkeling van het herstel zeer onzorgvuldig.
In recent gepubliceerde stukken is hem duidelijk geworden dat de Belastingdienst al in 2017 zeer goed op de hoogte was van de schade voor de ouders, maar niet handelde. Daar waar het voorliggende wetsvoorstel bedoeld moet zijn de helpende hand naar de gedupeerden uit te steken en het leed dat hen door die overheid is aangedaan te verzachten of te herstellen, wordt een regeling tot stand gebracht die naar het oordeel van dit lid leidt tot rechtsongelijkheid, rechtsonzekerheid, in bepaalde gevallen enorme overcompensatie en een gebrek aan rechtsbescherming.
I. Algemene toelichting
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vinden de flexibiliteit en daarmee het maatwerk dat deze wet mogelijk maakt een goede zaak. Echter, hoe zorgt de regering ervoor dat het gelijkheidsbeginsel zoveel mogelijk blijft geborgd en dat gelijke gevallen op gelijke wijze worden behandeld? Zijn hiervoor waarborgen ingebouwd in de uitvoeringsprocessen? Zijn hiervoor bijvoorbeeld richtlijnen/werkafspraken ontwikkeld die de betrokken teams/medewerkers zowel ruimte als houvast bieden?
De leden van de PVV-fractie merken op dat er op diverse niveaus gebruik wordt gemaakt van delegatiebepalingen, zowel op het niveau van algemene maatregel van bestuur als op het niveau van ministeriële regeling. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie een uitputtend overzicht verstrekken van waar de regering van plan is om met delegatiebepalingen te werken, waarom de regering een en ander middels delegatiebepaling wil vormgeven, wat de inhoud van de delegatiebepalingen zou zijn en of bij elke delegatiebepaling sprake is van een (zware) voorhang- of nahangprocedure?
De leden van de CDA-fractie vragen als eerste aandacht voor onderstaand schrijven. Deze brief van 12 juli jongstleden is afkomstig van het Ouderpanel met wie Kamerleden periodiek een gesprek hebben. De laatste keer is onder andere gesproken over de inbreng op deze wet hersteloperatie toeslagen met daarbij de vraag aan de ouders hierop te reageren. Dat hebben zij gedaan. De leden van de CDA-fractie vragen de regering per gemaakt punt om een reactie.
Brief Ouderpanel
[Op 30 juni jl. heeft u samen met een aantal collega-Kamerleden een tweede gesprek gehad met het ouderpanel. In dat gesprek heeft u aan het ouderpanel gevraagd of ze zich willen buigen over de wettekst zoals die er nu ligt en wat ze ervan vinden. Kern van de vraag: Is er n.a.v. het feit dat de Belastingdienst 13 regelingen/wetten heeft overtreden wellicht geen straffeit? Onder welke regeling/wet komt het ouderpanel het beste tot recht? Valt het toeslagen affaire onder een compensatie of schadevergoeding?
Het ouderpanel heeft naar aanleiding van deze wettekst vier mogelijkheden doorgesproken en op basis van deze mogelijkheden een aantal adviezen/suggesties geformuleerd.
1. Groepsaansprakelijkheid: niet wenselijk, te veel verschillen, en mensen die niet meedoen lopen boot ook mis.
2. Het wetboek van strafrecht,: er zijn ook vorderingen van de benadeelde partij: bijvoorbeeld schade aan gebit, of geleden leed: als daar al sprake is van een strafbaar feit is niet zeker of dat werkt. Veel rechters zullen dan niet willen behandelen (dat waren slachtoffervergoedingen, vooral voor overzichtelijke zaken). Heeft degene die benadeeld is, ook aandeel gehad? Hoe moeten we dat beoordelen? Dit wordt ook ingewikkeld. Dat gaat dan per individueel geval, en dan werkt het niet.
3. Privaatrechtelijke aansprakelijkheid: dan heb je een strafvonnis nodig, getuigen verhoren, alles wat al gespeeld heeft bij de Tweede Kamer mag niet gebruikt worden. Dan speelt causaliteit en de hoogte weer een rol, en dan zit je op route van CWS, en dat is ingewikkeld.
4. Dan komen we bij de wet zoals die voorligt. In principe staat alles in deze wet. Juridisch lijkt er niets nadeligs over te zeggen. Er is over alles goed nagedacht, m.u.v. de uitvoering. Daar is veel over te zeggen. Deze wet maakt de uitvoering ingewikkeld, te ingewikkeld voor een goede en snelle afhandeling van alle zaken.
De wet heeft een voordeel: er wordt nu duidelijk aangegeven waar mensen recht op hebben en op kunnen rekenen. Dat schept duidelijkheid. Nadeel: super ingewikkeld opgeschreven, veel haken en ogen en juridische ondersteuning voor ouders mist. Hierdoor kan de uitvoering alleen maar ingewikkelder worden.
Gemeenten zouden een langere periode moeten krijgen voor ondersteunen/helpen als «niet gedupeerd» toch «wel gedupeerd» is. En een spoedprocedure/beroep is noodzakelijk, voor als gedupeerden door gemeenten in dertig dagen worden afgeserveerd.
Er zou meer ondersteuning moeten komen voor de ouders, naast deze wet, dan zijn er mogelijkheden om meer tempo te maken.
In considerans zou de overheid veel duidelijker moeten aangeven dat zij dader is, en dat zij spijt heeft van de schade die zij heeft aangericht, de emotionele, psychologische en maatschappelijke gevolgen die dat heeft teweeggebracht, en dat zij het haar wettelijke maar ook morele plicht acht deze schade zoveel mogelijk te herstellen. Nu is de considerans niet meer dan een praktische aanleiding.
Wij vinden het woord compensatie ingewikkeld. Overheid, laat niet zien dat je fout zat!
We hebben het nog steeds over een Compensatieregeling en daar handelen we nog steeds naar, terwijl het een schaderegeling zou moeten worden. Wetten zijn gemaakt om regelingen toe te passen naar situaties die ontstaan zijn. De wet zoals die nu is, is echt gemaakt voor de financiële regelingen en de ondersteuning via de gemeenten.
Wij hopen u hiermee een duidelijke richting te geven hoe het ouderpanel staat tegenover deze wettekst. Wij hebben 29 augustus 2022 als datum vastgelegd voor een volgend overleg.
Heeft u nog verduidelijking nodig naar aanleiding van deze reactie, dan horen wij die graag.
Met vriendelijk groet]
De leden van de CDA-fractie constateren dat door harde regelgeving, vooringenomen handelen en door geen gehoor te geven aan noodsignalen tienduizenden ouders zijn gedupeerd. Deze leden ontvangen ook nu, tijdens de uitvoering van de hersteloperatie, veel noodsignalen van ouders over de uitvoering van de diverse regelingen. Het voorliggende wetsvoorstel is in de ogen van deze leden vooral een formalisering, maar geen versnelling van de hersteloperatie. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering de zorgelijke noodsignalen weegt die over de uitvoering van de huidige hersteloperatie binnenkomen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in een beknopte lijst kan aangeven welke delen van het wetsvoorstel bestaand beleid betreffen en welke delen nieuw beleid.
De leden van de GroenLinks-fractie zien een omvangrijk wetsvoorstel om een complex geworden hersteloperatie, waar de Kamer medeverantwoordelijk voor is, wetgevingstechnisch in te bedden. Deze leden vragen de regering hoe zij, met de kennis van nu, de hersteloperatie vanaf begin af aan had vormgegeven als zij opnieuw op een leeg vel papier zou kunnen beginnen. Wat had de regering dan bijvoorbeeld anders kunnen doen ten aanzien van de opzet van de Catshuisregeling en integrale beoordeling?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de rol van rechterlijke uitspraken over onder andere ingebrekestelling in de volgorde van het behandelen van gedupeerden het herstelproces. Op welke manier beïnvloedt deze de volgorde en op welke manier besteedt deze herstelwet hieraan aandacht?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering vanuit het perspectief van één (ex-) huishouden de samenloop kan schetsen tussen met name de kindregeling en de ex-partnerregeling.
Het lid Omtzigt ziet dat het voorliggende wetsvoorstel een groot aantal beleidsbesluiten codificeert, dat het een paar zaken toevoegt en dat deze nu uitgaven van meer dan vijf miljard euro bevat.
Het lid Omtzigt wijst erop dat het voorliggende wetsvoorstel bijna vijf jaar wordt ingediend na de beantwoording van de eerste Kamervragen die ingediend werden in juli 2017, waarin glashard ontkend werd dat bekend was dat ouders in de problemen gekomen waren.
Bijna alle regelingen in het voorliggende wetsvoorstel zijn naar de mening van dit lid gebouwd op de Catshuisregeling, een regeling die geen rechtszekerheid biedt vanwege een gebrek aan heldere besliscriteria. En door het kabinet publiekelijke afgekondigd werd na de verontwaardiging rondom het rapport van de commissie-Van Dam. Het lid Omtzigt roept in herinnering dat twee bewindspersonen (toenmalig Staatssecretaris van Financiën Van Huffelen en toenmalig Minister van Financiën Hoekstra) hem hebben gebeld vanuit het Catshuis om instemming te vragen en dat hij dat geweigerd heeft. Hij vond 30.000 euro toen al overcompensatie voor een groot aantal gevallen en het feit dat de ex-partner en de kinderen bij een geval van enorme overcompensatie nu ook compensatie krijgen, is in de ogen van dit lid bizar. Verder voorzag dit lid dat dit aan aanzuigende werking kon hebben.
De regeling, gebracht als oplossing, heeft dezelfde uitwerking als de oorspronkelijke aanpak van de Belastingdienst: iedereen wordt op dezelfde manier behandeld, de gedupeerden worden niet individueel behandeld, maar massaal. Daarbij zorgt de regeling naar de mening van het lid Omtzigt voor ongelijkheid; Voor mensen die zeer veel schade geleden hebben als gevolg van het handelen van de Belastingdienst schiet de regeling duidelijk tekort. Voor mensen die weinig schade geleden hebben (in een enkele CAF-zaak zijn mensen bekend die 100 euro schade hebben), is de regeling veel te royaal: 30.000 euro voor de ouder en met het voorliggende wetsvoorstel ook nog vaak 10.000 euro per kind. Daarbovenop worden veel publiekrechtelijke schulden kwijtgescholden (denk aan DUO) die op zich geen relatie hoeven te hebben met het toeslagenschandaal.
Het wetsvoorstel schiet naar de mening van dit lid dus drie keer zijn doel voorbij: ten eerste worden personen met veel schade niet adequaat geholpen, ten tweede krijgen personen met weinig schade veel te veel compensatie en ten derde worden de ongewenste effecten van de wet niet teruggedraaid. Zo krijgen alleenstaande ouders die gingen inwonen bij hun alleenstaande gepensioneerde moeder en dus alle kinderopvangtoeslag moesten terugbetalen geen compensatie. Ook getrouwde mensen van wie een van de partners in het verpleeghuis woonde krijgen geen restitutie, evenmin als vrouwen in de vrouwenopvang terecht kwamen. Is de regering bereid juist voor deze groepen nog wel een regeling te treffen?
Het lid Omtzigt constateert bovendien dat er een zodanig wachtrij is ontstaan dat het hele proces op deze manier nog tien jaar gaat duren waardoor men te maken krijgt met nieuwe trauma’s. Deze wachtrij is in zijn ogen een direct gevolg van het ondoordachte besluit om de Catshuisregeling zo genereus te maken.
Het lid Omtzigt constateert dat ongeveer vijf jaar na de eerste Kamervragen er nu een wetsvoorstel ligt. Echter, bij die eerste Kamervragen werd er al een discussie gevoerd over schadevergoedingen. De Nationale ombudsman had al in 2017 om excuses en een tegemoetkoming gevraagd voor een beperkte groep ouders in het rapport «Geen powerplay maar fairplay». Dit lid wijst er nogmaals op dat uit recent openbaar gemaakte documenten duidelijk is geworden dat de Belastingdienst in 2017 zeer goed wist dat er tegen de wet gehandeld was. Ook in de memo-Palmen is die conclusie getrokken. Dit lid stelt vast dat toch er al die jaren helemaal niets gebeurde. Sterker nog: Kamervraag na Kamervraag werd afgedaan met halve waarheden en hele leugens. Het lid Omtzigt wijst in dit verband in het bijzonder op het antwoord van 15 september 2017, de eerste antwoorden die hij kreeg;
Vraag 14
Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan? Tijdens het verhoor van de heer Wiebes d.d. 23 november 2020 heeft deze verklaard dat deze antwoorden onbegrijpelijk waren;
Antwoord 14
Daar is niets van gebleken. Eenieder die meent dat hij als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
Er blijken maar liefst ten minste negen versies van de antwoorden te zijn – blijkt uit in juli 2022 vrijgegeven documenten –, en dit antwoord was zo evident fout en misleidend dat het lid Omtzigt de regering met nadruk vraagt of de wijze van beantwoording van Kamervragen ook grondig herzien kan worden. Hij verwacht echt een uitgebreid antwoord in dezen omdat vergelijkbare problemen zich voordoen bij vele antwoorden op Kamervragen, of het nu box 3 betreft (waar na jaren doorvragen het stuk naar boven kwam waarin Staatssecretaris Wiebes wel degelijk gewaarschuwd was voor de juridische gevolgen) of de non lethal assistance (NLA)-steun in Syrië. De beantwoording van Kamervragen is gewoon in zijn algemeenheid meer een hoe-sturen-we-een-Kamerlid-met-een-kluitje-in-het-riet-exercitie geworden dan «hoe informeren we het parlement en de samenleving over besluiten die genomen worden».
Dus graag ontvangt het lid Omtzigt een reflectie van de regering hierover.
Dit lid wijst erop dat in de verhoren van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) dit ook voorbij kwam:
Mevrouw Leijten: Meneer Wiebes, u krijgt Kamervragen in de zomer van 2017 en die beantwoordt u op 15 september 2017. Vraag 14 daarvan luidt: «Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen, gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten van en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan?». Wat was daarop uw antwoord? De heer Wiebes: Ik heb het later gelezen. Het is een verbijsterend antwoord. Daar staat iets van dat er niets over bekend is. Mevrouw Leijten: «Daar is niets van gebleken.» De heer Wiebes: Daar is niets gebleken. Ja, dat is onbegrijpelijk.
De weigering van de regering om de unaniem aangenomen motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21 van 4 november 2019) uit te voeren is naar de mening van dit lid nog steeds een dieptepunt. De Kamer vraagt hier om informatie (ex artikel 68 van de Grondwet).
Het lid Omtzigt wijst daarbij op het volgende: het tweede dictum van deze motie luidt «verzoekt de regering tevens, bij de rapportage in november ook een volledig feitenrelaas te verschaffen met onder andere wie wanneer welk besluit in CAF-gerelateerde zaken genomen heeft en op basis van welke informatie, en welke handelingen onrechtmatig waren».
Ook wijst het lid Omtzigt erop dat in kabinetsnotulen van de tweede helft van 2019 duidelijk wordt dat de Minister van Justitie en Veiligheid even zal meekijken hoe deze vraag niet beantwoord hoeft te worden. Na vele rappels komt er dan een stroomschema dat niet te volgen is. Daarbij bevatte het ook cruciale informatie niet, zoals de memo-Palmen.
Klopt het dat de regering bewust deze tijdlijn niet zoals gevraagd heeft aangeleverd?
Aangezien ook nu nieuwe informatie naar boven blijft komen, zoals het feit dat er STEAM-projecten geweest zijn, acht het lid Omtzigt de motie dus niet uitgevoerd en verzoekt de regering alsnog een complete tijdlijn en feitenrelaas op te stellen. Hij verwacht ook een uitleg van de STEAM-projecten en wat daar goed en mis is gegaan. Het lid Omtzigt verzoekt de regering de evaluatierapporten van de STEAM-projecten bij de nota naar aanleiding van het verslag te voegen. Dit is direct gerelateerd aan het voorliggende wetsvoorstel, zoals naar zijn mening later zal blijken, omdat niet duidelijk is voor welke zaken het voorliggende wetsvoorstel compensatie biedt. Graag ontvangt het lid Omtzigt alsnog het complete feitenrelaas wanneer dingen begonnen zijn, wanneer de regering zich niet aan welke wet hield en welke besluiten daaraan ten grondslag liggen over alle onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel.
In een normaal wetsvoorstel waarin aan een groep mensen een tegemoetkoming wordt geboden staat naar de mening van het lid Omtzigt heel precies in de wetstekst en de memorie van toelichting het volgende: ten eerste een limitatieve lijst voor welke gedragingen een tegemoetkoming wordt geboden, ten tweede een precieze definitie wanneer iemand in aanmerking komt voor de tegemoetkoming en ten derde de precieze regels rondom de aanvraag, inclusief bezwaar en beroep en de termijnen die daarvoor van toepassing zijn. Het lid Omtzigt heeft deze zaken niet kunnen vinden in het voorliggende wetsvoorstel en vraagt de regering deze alsnog te verschaffen.
Vooral op het punt van de definitie wil het lid Omtzigt helderheid: wat zijn de interne richtlijnen wanneer iemand in aanmerking komt voor de Catshuisregeling? Die hadden naar zijn mening op ten minste het niveau van een algemene maatregel van bestuur met voorhang geregeld moeten worden. Dit lid begrijpt bijvoorbeeld dat mensen die te maken gehad hebben met een zachte stop (een misleidende term: het had beter harde stop kunnen heten), waarbij de toeslag werd stopgezet en er daarna informatie werd uitgevraagd, nu standaard in aanmerking komen voor de Catshuisregeling.
Dit acht het lid Omtzigt echt buitenproportioneel in de gevallen waarin iemand, na opsturen van het bewijsmateriaal, gewoon weer kinderopvangtoeslag kreeg en meestal ook gewoon met terugwerkende kracht. Het feit dat deze gezinnen nu 30.000 euro krijgen, vermeerderd met (maximaal) 10.000 euro per kind en 10.000 euro voor de ex-partner is natuurlijk bizar en precies datgene waar het lid Omtzigt voor waarschuwde bij het telefoontje uit het Catshuis.
Het staat in zijn ogen in geen verhouding tot de stress en het leed. Het lid Omtzigt merkt op dat de vergoeding voor overleden slachtoffers van Chroom-6 lager is, net als de vergoeding voor mensen die jarenlang seksueel misbruikt zijn in de jeugdzorg.
Het lid Omtzigt refereert dan ook aan de volgende passage in het advies van de Raad van State:
«De Afdeling acht het van belang dat bij het voorliggende voorstel wordt ingegaan op de dilemma’s die aan de orde zijn. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heeft immers onderkend dat het ongewijzigd voortzetten van de werkwijze die thans bij het herstelproces wordt gehanteerd geen optie is, en dat herijking noodzakelijk is. (zie noot 2) Dit leidt tot een dilemma: het codificeren van de huidige aanpak in wetgeving bestendigt een aanpak, waarvan al is geconstateerd dat deze niet voortgezet kan worden. Het niet-codificeren ervan zou echter meebrengen dat een zeer onwenselijke situatie blijft bestaan waarin ingrijpende beleidsmaatregelen zonder wettelijke grondslag worden uitgevoerd, in afwachting van een betere oplossing. (zie noot 3) Het is daarom noodzakelijk dat een duidelijk perspectief wordt geboden op de regeling die het kabinet voor ogen staat om een einde te maken aan deze problematiek en op de betekenis van dit voorstel in dat verband.»
Het lid Omtzigt licht toe dat dit een citaat is uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de Wet hersteloperatie toeslagen van 5 november 2021.
De vraag van het lid Omtzigt is nu: biedt het voorliggende wetsvoorstel daadwerkelijk perspectief om een einde te maken aan de veroorzaakte onrechtmatige ontrechting van burgers en hen ruimhartig te compenseren zodanig dat zij hun leven weer kunnen leven?
Het voorliggende wetsvoorstel beoogt codificatie van bestaande herstelregelingen die inderhaast zijn opgetuigd om de ergste nood onder de gedupeerden te lenigen. In het wetsvoorstel worden twee gronden genoemd voor compensatie: ontstaan door «institutionele vooringenomenheid» of «onbillijkheden van overwegende aard» (artikel 2.1 aanhef a en b). Het lid Omtzigt heeft hierover een aantal vragen. Hoe kwalificeert de regering de doorlopende wetsschendingen door de Belastingdienst die door de jaren heen zijn vastgesteld? Als dat onrechtmatige handelingen zijn, wat in de ogen van het lid Omtzigt het geval is, waarom gebruikt de regering die term dan niet? Welk onderscheid is beoogd tussen a en b, en waarom zijn er «onbillijkheden» meervoud» van overwegende aard nodig? Is hier sprake van beoordelingsvrijheid van de Belastingdienst of is er sprake van omkering van de bewijslast? Beoogt de regering een uitputtende bestuursrechtelijke regeling te bieden en zo ja, hoe verhoudt zich die regeling tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad? Hetzelfde geldt voor de begrippen tegemoetkoming en compensatie. Hoe verhouden die zaken zich tot vergoeding van geleden en toekomstige schade van een gedupeerde die zijn/haar baan heeft verloren, zijn/haar huis heeft moeten verkopen en geen toeslag meer heeft aangevraagd hoewel daarop aanspraak bestond? Het lid Omtzigt wijst daarbij op artikel 2.2, onderdeel c, juncto artikel 2.3, eerste lid, onderdeel c. Moet of kan een gedupeerde na aanvaarding van enige compensatie nog naar de burgerlijke rechter? Als dat zo is, om welke reden wordt dan niet een wel toereikende compensatie geboden?
Het lid Omtzigt wijst erop dat bij begrippen als onrechtmatig handelen en schadevergoeding de bestuursrechter aansluiting zoekt bij de wijze van beoordeling door de civiele rechter. Dit lid wijst erop dat dit ook gevolgen heeft voor de pretentie van ruimhartigheid, waarover nog menige noot is te kraken. De hoogte van de geboden compensatiebedragen zal in zijn ogen in voorkomende gevallen de schade niet dekken.
Het lid Omtzigt wijst erop dat de grondslag van het Nederlandse schadevergoedingsrecht is dat de degene die de schade heeft geleden volledig in zijn rechten wordt hersteld. Volledig. In die zin is ruimhartig hieraan niet gelijk, omdat dit de mogelijkheid openlaat dat de compensatie, afhankelijk van de gehanteerde maatstaf wel ruimhartig, maar niet volledig is. Kortom, de vraag is dus: welke maatstaf is gehanteerd?
Ten aanzien van het begrip onrechtmatige daad wijst het lid Omtzigt tot slot op het volgende. Al in 2019 heeft de Kamer door het unaniem aannemen van motie 31 066, nr. 503 uitgesproken dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld en de ouders individueel schadeloos gesteld dienden te worden. Die motie kreeg toen ook als appreciatie «oordeel Kamer» van de regering, maar tot op de dag van vandaag is er geen sprake van schadeloosstelling. Dat er sprake is van onrechtmatig handelen is naar de mening van het lid Omtzigt evident en volgt onder andere uit ten eerste het rapport «Ongekend Onrecht» waarin de terugvorderingen onrechtmatig genoemd worden, ten tweede de beslissing van de Autoriteit persoonsgegevens (AP) die hoge boetes heeft opgelegd aan de Belastingdienst en ten derde uit het rapport van de AP dat door de Belastingdienst gediscrimineerd is en de lijsten van de Fraudesigaleringsvoorziening onrechtmatig zijn.
Het lid Omtzigt wijst daarop op de uitspraak van 13 juli 2022 van het Gerechtshof Den Haag over de Belastingdienst en wijst erop dat in de uitspraak over de artikel-12 klacht het Hof heel helder is en wijst op het volgende citaat: «Ondanks het feit dat het hof met de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van oordeel is dat de Belastingdienst in deze affaire zodanig onbehoorlijk en onrechtmatig heeft gehandeld dat zij daardoor de grondbeginselen van onze rechtsstaat heeft geschonden». Tot slot wijst het lid Omtzigt erop dat op 12 maart 2021 de Belastingdienst zelf een lijst van 13 wetten publiceerde die jarenlang zijn overtreden. De vraag van het lid Omtzigt aan de regering is dus: erkent de regering dat er richting ouders jarenlang onrechtmatig is opgetreden? En op welke wijze wordt de schade vergoed?
2. Naar één wet
2.1 Ambities van de hersteloperatie
De leden van de PVV-fractie merken op dat een van de originele uitgangspunten van de hersteloperatie was om het verhaal van de ouder voorop te stellen. In hoeverre komt dit tot uiting in het voorliggende wetsvoorstel?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of een verder juridificering niet een snel en ruimhartig herstel in de weg staan?
De leden van de PVV-fractie merken op dat bij de uitgangspunten er geen sprake is van een voorziene einddatum van de gehele hersteloperatie. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven binnen welke termijn de regering verwacht de gehele hersteloperatie af te ronden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de wetgevingstechnische samenhang kan schetsen tussen het onderhavige wetsvoorstel en het wetsvoorstel delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel delegatiebepalingen door de regering is aangegeven dat het wenselijk is om een wet met delegatiebepalingen achter de hand te hebben om mogelijke vertraging van de uitvoering van de regelingen te voorkomen doordat het onderhavige wetsvoorstel nog niet is aangenomen. Deze leden vragen of de regering, nu het onderhavige wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend en de uitvoering van de aanvullende regelingen nog op zich laat wachten, opnieuw kan ingaan op deze vertragingsrisico’s. Zijn deze afgenomen? Zijn deze er überhaupt nog? Kan dit worden toegelicht?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering zelf de noodzaak beziet van het aannemen van het wetsvoorstel delegatiebepalingen op het moment dat het onderhavige wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen. Klopt het dat op moment dat het onderhavige wetsvoorstel is aangenomen, het wetsvoorstel delegatiebepalingen haar meerwaarde heeft verloren?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering toe te lichten of er door het onderhavige wetsvoorstel in materiële zin enige veranderingen worden aangebracht in de hersteloperatie ten opzichte van de wijze waarop deze hersteloperatie op dit moment al uitgevoerd werd. Klopt het dat van dergelijke materiële wijzigingen geen sprake is?
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de stelling van de regering dat het belang om ernstig gedupeerde toeslagaanvragers tijdig en adequaat te helpen zwaarder weegt dan het voorkomen van gevallen van overcompensatie. Deze leden zijn evenwel van mening dat dit uitgangspunt niet los moet komen te staan van de beginselen van proportionaliteit en rechtvaardigheid. Deze leden krijgen signalen van betrokkenen (zowel aan de kant van de gedupeerden als vanuit de uitvoering) dat door de immense schaal van de hersteloperatie relatief zwaar gedupeerden te laat of te beperkt gecompenseerd worden, terwijl relatief licht gedupeerden – men denke aan ouders die voor enige tijd door de Belastingdienst in de veronderstelling waren gebracht dat een terugbetaling verschuldigd was die ruim binnen de financiële draagkracht viel, of aan mensen die aangeven geen enkele hinder te hebben ervaren maar toch worden aangemerkt als gedupeerden, bijvoorbeeld omdat de kinderopvangtoeslag tijdelijk was stopgezet maar na beantwoording van een informatie-uitvraag weer werd uitbetaald – aanspraak maken op het volledige forfaitaire bedrag van 30.000 euro uit de Catshuisregeling. Deze leden zien dat, nu de reikwijdte van de hersteloperatie wordt uitgebreid naar ex-partners en kinderen, uit wordt gegaan van hetzelfde principe als bij de Catshuisregeling. Deze leden zien hierbij het risico dat bij deze uitbreiding hetzelfde gebeurt als bij de hierboven beschreven observaties, namelijk dat relatief zwaar gedupeerden niet de hulp krijgen waar zij recht op hebben, maar dat bij relatief licht gedupeerden mogelijk sprake is van overcompensatie. Deze leden vragen de regering of zij dit signaal ten aanzien van de Catshuisregeling herkent en of zij deze en andere gevallen in kaart heeft gebracht of zal brengen. Verder vragen deze leden of de regering kan toelichten in welke mate zij over- en ondercompensatie voorziet bij de uitbreiding van de hersteloperatie naar de kinderen en ex-partners en welke mogelijkheden de regering ziet om dit te voorkomen.
In algemene zin denken deze leden dat het bovenstaande te voorkomen is door in mindere mate uit te gaan van massale procedures, maar de behandeling van casussen op meer op individueel niveau te laten plaatsvinden, met inmenging van een (letsel)schade-expert. Deze leden denken dat deze benadering ook goed aansluit bij het inzicht uit een onderzoek in het kader van de herijking waaruit bleek dat bij het herstel vooral nadruk is voor financiële aspecten, maar in veel mindere mate voor emotionele erkenning. Zoals de regering aangeeft, hebben ouders dringend behoefte aan veiligheid, erkenning, eerlijkheid, duidelijkheid, menselijkheid, rehabilitatie, verbinding en rechtvaardigheid. De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat de huidige massale procedure naar zijn aard niet in staat is ouders op die gebieden tegemoet te komen. Deze leden vragen de regering daarom welke mogelijkheden zij ziet om de hersteloperatie op de hierboven beschreven wijze te laten plaatsvinden, meer uitgaande van het individuele dossier en de inzichten van een (letsel)schade-expert daarbij.
2.1.1 Breed en samenhangend herstel
De leden van de CDA-fractie constateren dat de problematiek voor sommigen al in 2006 is ontstaan en dat het inmiddels zo is dat mensen die naar de rechter zijn gestapt als eerste integraal beoordeeld worden. Deze leden vragen hoe de regering ervoor zorgt dat in het kader van dit gegeven ouders die het «zwaarst» gedupeerd zijn toch met prioriteit behandeld worden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze wet de wettelijke grondslag dient te worden voor het herstel van iedereen die betrokken was bij dit schandaal en zo niet, voor welke doelgroepen dan niet en waarom niet.
De regering geeft aan dat de herstelregeling voor gedupeerde ex-toeslagpartners in ieder geval nog geen onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel. Kan de regering aangeven op welke manier deze nieuwe regeling aan deze wet zal worden toegevoegd en hoe deze regeling eruit zal gaan zien? De leden van de SP-fractie vragen de regering bovendien om toe te lichten of de breedte van dit wetsvoorstel en de hersteloperatie leidt tot complexiteit en vertraging voor gedupeerden.
2.1.2 Uitgangspunten van herstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de vormgeving van de hersteloperatie wordt verwezen naar een aantal uitgangspunten, namelijk een persoonlijke benadering met keuzevrijheid en regie voor gedupeerden, consistentie en gelijke behandeling, zorgvuldigheid en ruimharigheid. Tijdens het tweeminutendebat van begin juni 2022 hebben de leden van de CDA-fractie een motie ingediend en aangehouden in afwachting van een toegezegde brief, waarin de leden van de CDA-fractie pleiten voor mediation en de mogelijkheid van een vaststellingsovereenkomst aan het begin van een traject. De leden van de CDA-fractie denken dat daarmee beter recht wordt gedaan aan de uitgangspunten in combinatie met een versnelling van het proces. De leden van de CDA-fractie beseffen dat dit een gedeeltelijke ombouw is van het proces, maar wel met een hoger doel, namelijk beter aansluiten op de uitgangspunten en de wens van ouders. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de door hen voorgestelde optie wetmatig aanpassingen vraagt.
De leden van de SGP-fractie lezen dat onder andere ruimhartigheid een uitgangspunt in de hersteloperatie is. Deze leden onderschrijven dat, maar hechten ook veel waarde aan het uitgangspunt van zorgvuldigheid. Deze leden waren dan ook voor en na de inwerkingtreding kritisch op de 30.000 euro-regeling, op basis waarvan gedupeerden een forfaitair bedrag van 30.000 euro krijgen. Gedupeerden die slechts beperkt gedupeerd zijn en wier situatie overzichtelijk is, worden hiermee namelijk snel en (mogelijk te) ruimhartig geholpen, terwijl gedupeerden in lastige en soms schrijnende situaties lang moeten wachten op herstel. Gezien de voortgang in en de informatie over de hersteloperatie dreigt dit nu ook te gebeuren. Deelt de regering die analyse? Wat wordt gedaan om zorgvuldigheid meer tot zijn recht te laten komen? Is volgens de regering de verhouding tussen ruimhartigheid en zorgvuldigheid op dit moment in evenwicht? Zorgt het voorliggende wetsvoorstel voor meer zorgvuldigheid in de hersteloperatie?
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie naar mogelijk grote verscheidenheid in mate en snelheid van behandeling. Zo worden gedupeerden die de gang naar de rechter maken, mogelijk veel sneller geholpen dan ouders die dit niet doen. Of worden gedupeerden met beperkte problemen eerder geholpen dan gedupeerden met complexe problematiek? Hoe wordt dat voorkomen en in hoeverre is dat een gevolg van de opzet van de hersteloperatie?
2.1.3 Herijking: de mens centraal
De leden van de VVD-fractie constateren dat op dit moment de proef met de vaststellingsovereenkomst (vso) nog loopt. De recent aangenomen motie van leden Paul en Kat verzoekt de regering om, bij succesvolle evaluatie, deze zo snel als mogelijk substantieel op te schalen. Deze leden vragen indien dit daadwerkelijk kan gebeuren, hoe hiermee op voorhand rekening kan worden gehouden? Is het mogelijk om hiervoor in het voorliggende wetsvoorstel reeds ruimte te creëren? Zo nee, hoe of wanneer wel?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er uit de herijking enkele pilots/experimenten zijn voortgekomen. Deze leden vragen de regering om toe te lichten wat de samenhang is tussen die trajecten, onder andere de pilot met vaststellingsovereenkomsten, en het onderhavige wetsvoorstel.
2.2.2 Nieuwe regelingen
De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer de herstelregeling voor gedupeerde ex-toeslagpartners zal worden opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de herstelregeling voor ex-partners niet betrokken is in het wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting te geven op elke van de volgende punten: hoe deze regeling eruit zal gaan zien, wanneer deze regeling beleidsmatig uitgewerkt is, uitvoeringstechnisch klaar zal zijn, hoe de juridische grondslag van deze regeling georganiseerd gaat worden en wanneer deze aan de Kamer aangeboden zal worden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regeling voor ex-partners nog niet in het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen. Deze leden begrijpen de afweging om dit op een later moment te doen. Kan de regering al wel zo gedetailleerd mogelijk toelichten hoe deze regeling eruit komt te zien? Deze leden constateren bijvoorbeeld dat ex-partners 10.000 euro krijgen, ook als de eerste aanvrager reeds 30.000 euro heeft ontvangen. Waarom is daarvoor gekozen en niet voor een totaalbedrag van 30.000 euro? Klopt het dat twee ex-partners hierdoor financieel beter af zijn dan twee gedupeerde partners? Is deze verhoging van het bedrag voor ex-partners juridisch houdbaar?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de implicaties van de nieuwe regelingen op de voortgang van de hersteloperatie. Hoe wordt voorkomen dat een nieuwe regeling de lopende operatie vertraagt en is de regering voornemens een nieuwe regeling pas in werking te laten treden als zeker is dat er daardoor geen vertraging optreedt in de hersteloperatie?
2.2.3 Implicaties van herijking
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat een belangrijk deel van wat gedupeerden in het kader van de herijking heeft aangegeven nodig te hebben geen wijzigingen in wet- en regelgeving vereist, maar wel veel vraagt van de uitvoering. Deze leden vragen de regering of dit geldt voor alle, dat wil zeggen 100 procent, van wat gedupeerden in de herijking hebben aangegeven. Deze leden vragen de regering om toe te lichten welke verbetervoorstellen die naar voren kwamen in het herstelproces wel een wettelijke wijziging nodig zouden hebben gehad en in hoeverre dit een rol heeft gespeeld bij het afgezien van de implementatie van deze voorstellen. Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of het breder inzetten van vaststellingsovereenkomsten een wettelijke wijziging zal behoeven.
3. Compensatie en tegemoetkoming
De leden van de ChristenUniefractie zijn van mening dat het een goede zaak zou zijn als de inzichten van letselschade-experts zoveel als mogelijk een plek krijgen in de integrale beoordeling, maar zien in het onderhavige wetsvoorstel geen aanstalten daartoe. Deze leden vragen de regering daarom toe te lichten waarom hier vooralsnog niet voor gekozen is, en welke mogelijkheden de regering ziet om hier alsnog toe over te gaan
3.1.1 Compensatie en O/GS-tegemoetkoming
De leden van de D66-fractie lezen dat de Belastingdienst/Toeslagen de adviezen van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) in principe overnemen. Deze leden vragen de regering in welke gevallen zij de adviezen van de CWS naast zich neer zou moeten leggen en waarom.
De leden van de D66-fractie lezen dat bij lagere regelgeving tijdelijke vermogenstoetsuitzonderingen gemaakt worden zodat ontvangen compensatie niet zorgt dat het recht op toeslagen of algemene bijstand wordt weggenomen. Deze leden vragen of dat alleen voor gedupeerde ouders geldt of dat vermogenstoetsuitzonderingen ook voor ex-partners en uit- en thuiswonende kinderen geregeld worden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat gedupeerde ouders de werkelijke schade aannemelijk dienen te maken, maar dat zij deze niet hoeven te bewijzen. De leden van de CDA-fractie ontvangen nog veel signalen dat de grens tussen aannemelijk maken en bewijzen doorslaat naar bewijzen en vragen de regering om een reactie hierop.
Komt de compensatie op basis van artikel 2.2 en 2.3 overeen met de beschikkingen die op dit moment worden afgegeven op basis van de integrale beoordeling, de bezwaarschriftenprocedure en de CWS-beschikkingen, vragen de leden van de DENK-fractie. Wordt daar ook uitgegaan van slechts 25 procent van de niet-toegekende kinderopvangtoeslag voor de materiële schade en/of 500 euro per halfjaar voor de immateriële schade? In werkelijkheid worden toch veel hogere compensatiebedragen toegekend dan dat? Zo nee, welke bedragen voor compensatie worden dan toegekend?
Welke juridische waarde hebben arikel. 2.2 en art. 2.3 dan voor de gedupeerde, als de daarin voorziene bedragen voor materiële en immateriële schade slechts een onrealistische ondergrens vormen? Klopt het dan dus dat de gedupeerden hier (aan deze artikelen 2.2 en 2.3) niet veel aan hebben, bij een eventuele latere procedure bij de rechtbank?
Klopt het dus eigenlijk dat nergens in de wet geregeld is hoe hoog de exacte daadwerkelijke compensatie en tegemoetkoming moeten bedragen? En dat dit in de praktijk overgelaten wordt aan de beoordelaars van de UHT en de CWS in een beschikkende rol, de BAC in een adviserende rol en de rechter in een rechtsprekende rol? Klopt het dus dat toeslagengedupeerden geen rechtszekerheid kunnen ontlenen aan deze voorgestelde wet? Waarom biedt de wet zelf niet de juiste waarborgen voor de exacte hoogte van de compensatie en tegemoetkoming?
Waarom wordt in artikel 2.6 bij de O/GS-tegemoetkoming slechts 30 procent van de terugvordering gegeven als tegemoetkoming? Waarom is het percentage bij de O/GS van de niet-kinderopvangtoeslagen 130 procent? Wat verklaart het verschil tussen deze twee O/GS-regelingen?
Waarom zijn in artikel 2.16 de tegemoetkomingsbedragen voor de niet-kinderopvangtoeslagen afhankelijk gemaakt van 1. Institutionele vooringenomenheid en 2. Betrokkenheid bij een CAF-onderzoek, vragen de leden van de DENK-fracite. Waarom wordt bij «hardheid van de wet» of een andere onbillijkheid van overwegende aard geen tegemoetkoming verstrekt bij de niet-kinderopvangtoeslagen?
Wordt met «hardheid van de wet» de te strenge uitleg van het vroegere artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bedoeld? Of zijn er nog andere «hardheden»?
Waarom is betrokkenheid bij een CAF-onderzoek een verplichte voorwaarde? Er zijn toch heel veel meer toeslaggedupeerden, dan alleen degenen die bij een CAF-onderzoek betrokken waren?
Het lid Omtzigt leest over de institutionele vooringenomenheid bij CAF zaken. Het CAF-team is opgericht door de Belastingdienst en heeft onderzoek gedaan naar fraude gepleegd door facilitators.
In het voorliggende wetsvoorstel wordt erkend dat het CAF-team niet alleen slachtoffers maakte in de zaken die gerelateerd zijn aan de kinderopvangtoeslag, maar ook aan de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Maar daar stopt het dus bij. Het lid Omtzigt wijst erop dat het Belastingdienstbrede CAF-team een belastingbreed team was (Belastingdienst blauw, Toeslagen en FIOD). Dit staat bijvoorbeeld in Kamerstuk 31 066, nr. 498. Het is in zijn ogen onaannemelijk dat het CAF-team alleen vooringenomen heeft gehandeld bij zaken die toeslag gerelateerd zijn. Kan de regering aangeven welke zaken in het belastingdomein blauw en in het belastingdomein FIOD het CAF-team heeft ingegrepen en op basis waarvan de regering concludeert of hier sprake is van institutionele vooringenomenheid of niet?
Verder leest het lid Omtzigt in recent naar de Kamer gestuurde stukken dat er ook sprake was van een STEAM-team. Dat stond in antwoorden die nooit naar de Kamer gestuurd zijn. Kan de regering uitgebreid ingaan wanneer dat team – dat kennelijk het CAF-team opvolgde – is opgericht, welke zaken het gedaan heeft en of dat team zich wel aan de wet gehouden heeft?
3.1.2 Forfaitair bedrag
De leden van de CDA-fractie constateren dat destijds is gekozen voor een bepaalde hoogte voor het forfaitaire bedrag, namelijk 30.000 euro. Deze leden vragen of de regering op dit moment tot eenzelfde bedrag zou zijn gekomen, indien nu eenzelfde keuze voorgelegd zou zijn.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de mediane terugvordering 20.000 euro was. Hierop is ook de forfaitaire tegemoetkoming van 30.000 euro op gebaseerd. Heeft de regering inzage in de gemiddelde terugvordering? Hoe is de mate van terugvordering verdeeld? Zijn er bijvoorbeeld een beperkt aantal gedupeerden met hoge terugvorderingen en een grote groep met beperkte terugvorderingen of is het meer gelijk verdeeld?
3.1.3 Noodvoorziening
De leden van de D66-fractie vragen of en hoe de noodvoorziening later verrekend wordt met te ontvangen compensatie. Indien dit verrekend wordt, vragen deze leden hoe de regering omgaat met ouders die een noodvoorziening hebben gehad, maar later geen recht blijken te hebben op aanvullende compensatie.
De leden van de CDA-fractie vragen of de hoogte van de noodvoorziening nog toereikend is gezien de stevige inflatie waar met name gezinnen zonder buffers hard door worden geraakt. Deze leden vragen of het niet verstandig is dit bedrag op te hogen naar een bedrag dat beter past bij de huidige economische situatie.
3.1.4 Ouders woonachtig buiten Nederland
De leden van de D66-fractie lezen dat voor ouders in het buitenland gedacht wordt een bedrag van ten hoogste 5.000 euro aangevuld door 1.500 euro per gezinslid beschikbaar te stellen voor brede ondersteuning op de vijf leefgebieden. Gebaseerd op de ervaring met brede ondersteuning in Nederland verwachten de gemeenten dat het niet realistisch haalbaar is om de brede ondersteuning in het buitenland te kunnen bieden voor deze bedragen. Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe deze harde grens zich verhoudt tot de brede ondersteuning waarop in Nederland woonachtige ouders aanspraak hebben. Waarom hebben ouders in landen met heel verschillende prijsniveaus recht op hetzelfde bedrag? Deze leden geven prioriteit aan het op de rit krijgen van de levens van de ouders en kinderen.
De leden van de D66-fractie vragen of en waarom de regeling voor ouders in het buitenland een afwijkende definitie van het gezin hanteren, zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) aangeeft in haar quick scan over uitvoeringsconsequenties. Hoe wijkt de definitie van het gezin af en waarom is hiervoor gekozen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de regering nadenkt over een inkadering van hetgeen onder redelijke kosten wordt verstaan aan financiële tegemoetkoming. De leden van de CDA-fractie vragen of dit gelimiteerde bedragen of indicatieve bedragen zijn.
Wat valt er in artikel 2.15 allemaal onder de «redelijke kosten van een verhuizing», vragen de leden van de DENK-fractie. Is dat bijvoorbeeld ook de inrichting van de nieuwe woning of de transportkosten van de inboedel? Klopt het dat toeslagengedupeerden in het buitenland geen voorrang krijgen bij het toewijzen van een nieuwe woning? Zo ja, waarom is dat het geval? Immers dit zal in de praktijk het grootste knelpunt zijn bij terugkeer naar Nederland? Of valt het recht op, of hulp bij, een nieuwe woning in Nederland onder het leefgebied «wonen» van de brede ondersteuning? Wordt dit (de hulp in het kader van artikel 2.15) uitgevoerd door het Ministerie van Financiën of door de gemeenten? Welke gemeenten gaan dit uitvoeren? Heeft de gemeente van laatste bewoning in Nederland hierin een bijzondere rol?
3.2 Kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
Het lid Omtzigt verzoekt de regering in te gaan op de situatie dat een kind geboren is in 1985, het ouderlijk huis verlaten heeft in 2006 en waarvan de ouders in 2008 een onterechte terugvordering krijgen. Krijgt dat kind nu 10.000 euro uit hoofde van het huidige wetsvoorstel? Kan de regering ook precies aangeven op welke zaken dit kind (nu volwassene) nog meer aanspraak kan maken?
3.2.2 Voorstel tot nieuwe regeling
De leden van de VVD-fractie hechten er veel waarde aan dat het geld bestemd voor de kinderen ook daadwerkelijk bij de kinderen terechtkomt. Hoe zorgt de regering ervoor dat wanneer het geld wordt overgemaakt naar de rekening op de naam van de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige, het geld ook daadwerkelijk voor het kind beschikbaar is?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom bij het vaststellen van de regelingen voor gedupeerden met betrekking tot huurtoeslag etcetera alleen wordt uitgegaan van collectieve institutionele vooringenomenheid en niet van individuele institutionele vooringenomenheid.
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel afwisselend 31 juli 2023 en 1 juli 2023 als peildatum noemt. Gezien de formulering van de wettekst nemen deze leden aan dat 1 juli 2023 de juiste datum is. Deze leden vragen tevens op basis van welke (extern gevalideerde) informatie de regering de aanname baseert dat het peilmoment doorgaans gunstig zal uitpakken voor de kinderen.
De leden van de D66-fractie vragen of en op welke wijze uitbetaling van de kindregeling kan doorwerken in box 1 en 3 van de inkomstenbelasting, inkomenstoetsen voor de ontvangst van toeslagen, vermogenstoetsen voor de ontvangst van toeslagen, aanspraak op studiebeurzen, kinderen in een Msnp- (minnelijke schuldsanering) of Wsnp-traject (Wet schuldsanering natuurlijke personen) of andere doorwerkingen op de financiële situatie van het kind die de regering voorziet.
De leden van de CDA-fractie constateren dat kinderen en jongeren aangeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan langjarige ondersteuning op het terrein van ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Deze leden lezen dat deze regeling om die reden geflankeerd wordt door breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe dit wordt vormgegeven en hoe kinderen en jongeren worden geholpen in dit traject om samen te bepalen wat zij nodig hebben.
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat een kind van een overleden ouder toch recht krijgt op tegemoetkoming en breed ondersteunend beleid. Deze leden vragen hoe deze kinderen worden bereikt, aangezien het voor kinderen immers minder vanzelfsprekend is dat zij op de hoogte zijn van dergelijke regelingen.
Het lid Omtzigt leest dat een kind tot 31 december 2025 uitstel kan vragen van de uitkering. Dit lid acht het verstandig dat kinderen uitstel kunnen vragen van de uitkering en wil graag vernemen op welke wijze kinderen geïnformeerd worden over een aanstaande betaling en op welke wijze zij uitstel kunnen uitvragen van die betaling. Dit is naar de mening van dit lid een belangrijk stuk, omdat het voor bepaalde kinderen zinnig kan zijn om een betaling later te ontvangen. Dit lid vraagt in dit verband of bij een kind dat ofwel in een wettelijk schuldsaneringstraject zit ofwel in een minnelijk schuldsaneringstraject zit, er een mogelijkheid is om het bedrag niet aan de schuldeisers te laten overmaken. Graag ontvangt dit lid een uitgebreid antwoord over hoe dit mogelijk is.
3.3.2 Voorstel tot nieuwe regeling
De leden van de D66-fractie vragen welk tijdpad de regering voorziet voor de afhandeling van de compensatie/tegemoetkoming voor gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kinderbonden budget. Deze leden vragen welke druk dit legt op de uitvoering en bij welke directie de uitvoering belegd wordt.
3.3.4 Vangnetbepaling huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het licht van de opmerking van de Raad van State over de overbodigheid van vangnetten voor schrijnende gevallen, of de regering kan toelichten op welke plekken op dit moment vangnetbepalingen zijn ingebouwd. Is dit alleen binnen de aanvullende regelingen, of ook (in aanvulling op de noodvoorziening, die geldt voor korte termijn urgente problematiek) in het «reguliere» herstel? Deze leden vragen ook of het klopt dat vangnetbepalingen in de delegatiebepalingen algemene regelingen voor groepen schrijnende gevallen beogen te creëren, terwijl vangnetbepalingen voor schrijnende gevallen dit beogen voor individuele, onvoorziene gevallen. Zo ja, kan de regering dit toelichten en toelichten hoe laatstgenoemde samenhangt met de hardheidsclausule?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat voor schrijnende gevallen de regering voor ogen heeft bij nadere regels in een algemene maatregel van bestuur.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de verhouding is tussen de voorgestelde delegatiebepaling en de bij de Kamer aanhangige wetsvoorstellen over schrijnende gevallen.
4. Aanpak voor bestuursrechtelijke schulden
4.1 Context en doel
De leden van de CDA-fractie weten dat er ouders zijn die ondanks hun vreselijke situatie in staat zijn geweest (delen van) schulden af te lossen. Deze leden constateren dat zij dit met de huidige voorstellen beter niet hadden kunnen doen, omdat deze reeds afgeloste schulden niet worden gecompenseerd. Dit voelt voor deze leden niet eerlijk. De leazden van de CDA-fractie zouden graag zien dat deze schulden ook gecompenseerd worden en vragen de regering om een reactie hierop.
4.2 Overname van bestaande wetgeving rond moratorium
De leden van de CDA-fractie constateren dat inmiddels sprake is van een situatie dat planningen onder steeds grotere druk staan. Deze leden vragen daarom of de looptijd van het moratorium van 12 maanden nog passend is bij het huidige en toekomstige verwachte tempo van de hersteloperatie.
4.5 Afwegingen en alternatieven
De leden van de CDA-fractie lezen dat de schuldenaanpak is gericht op het maken van een nieuwe start, niet op het herstellen van het verleden. Deze leden zijn echter van mening dat hierdoor te gemakkelijk voorbij wordt gegaan aan de inspanningen van ouders die wel schulden terug hebben betaald en daarvoor wellicht hele lastige keuzes hebben moeten maken. Hier hebben de leden van de CDA-fractie grote moeite mee en daarom vragen deze leden de regering naar mogelijkheden om dit te herzien.
5. Aanpak voor privaatrechtelijke schulden
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre ouders informele schulden hebben die niet zijn vastgelegd middels notariële akte?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre de informele schulden (qua omvang en relevantie) zich verhouden tot de privaatrechtelijke schulden zoals die meegenomen worden in het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering om nader in te gaan op het geval dat een ouder de compensatie aanwendt om informele schulden af te lossen en bij aflossing alsnog in een notariële akte vastlegt dat het een aflossing betreft samenhangende met de kinderopvangtoeslagenaffaire. Kan in een dergelijk geval de schuld alsnog worden meegenomen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven waar op dit moment in de praktijk de knelpunten zitten bij het oplossen van privaatrechtelijke schulden en of met dit wetsvoorstel beoogd wordt knelpunten weg te nemen.
5.1 Context en doel
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoe realistisch en proportioneel het is om alleen informele leningen die in een notariële akte zijn vastgelegd mee te nemen in het herstelproces. Deze leden vragen in hoeveel gevallen tot op heden zo’n notariële akte is getoond door een gedupeerde in het toeslagenschandaal. De leden van de SP-fractie vragen welke alternatieve werkwijzen hiervoor zijn onderzocht en/of overwogen. Deze leden lezen voorts dat een schuld die aantoonbaar verwijtbaar is aan de ouder of diens toeslagpartner niet wordt kwijtgescholden over overgenomen. De leden van de SP-fractie vragen hoe de toets hierop precies plaatsvindt in de praktijk.
Klopt het dat publieke en private schulden wel worden overgenomen, maar niet leningen, maar weer wel achterstallige aflossingen op een lening, vragen de leden van de DENK-fractie. Waar ligt het exacte juridische verschil tussen een lening en een schuld? Men kan immers geld lenen om schulden af te betalen. Is in dat geval een lening niet even compensabel als de schuld waarvoor de lening is aangegaan? Is er dan niet sprake van communicerende vaten tussen leningen en schulden?
Onder welke omstandigheden kunnen leningen van familie en vrienden ook voor overname door de overheid in aanmerking komen, vragen de leden van de DENK-fractie. Immers deze leningen hadden in de praktijk toch ook vaak hun oorzaak in het eerder ontstaan van schulden?
5.2 Codificatie van beleidsbesluit over schuldregelingen
De leden van de D66-fractie vragen of dezelfde route voor het beëindigen van het Wsnp-traject ook openstaat voor kinderen en ex-partners. Zo niet, waarom niet?
5.3 Codificatie van beleidsbesluit over privaatrechtelijke schulden
De leden van de D66-fractie zijn het met de regering eens dat in gevallen waarin een verhypothekeerde zaak met een restschuld verkocht moet worden, dat gedeelte van de hoofdsom ook vergoed moet worden. Aangezien dit in de memorie van toelichting in het midden wordt gelaten, vragen deze leden de regering om toe te lichten of enkel dat gedeelte van de hoofdsom dat overblijft als restschuld wordt vergoed.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een aanvraag in beginsel kan worden ingediend tot 1 januari 2024. Deze leden vragen wat de zinsnede «in beginsel» in deze context betekent. Deze leden vragen daarnaast of het risico bestaat dat ouders in de problemen komen, omdat inmiddels bekend is dat een deel van de ouders pas in 2025 of 2026 gecompenseerd wordt en er tot die tijd nog schulden kunnen zijn of ontstaan buiten hun toedoen.
De leden van de SP-fractie lezen dat als de overname van een zakelijke private schuld op grond van de Europese staatssteunregels wordt gekwalificeerd als staatssteun, er niet meer zakelijke private schulden zullen worden overgenomen dan op grond van die regels is toegestaan. Deze leden vragen de regering om de mogelijke consequenties hiervan toe te lichten. Op welke manier kunnen gedupeerden nadeel ondervinden van deze opstelling van de regering en de Europese regels? De leden van de SP-fractie vragen de regering om een precieze definitie van wat volgens de regering wel en niet onder de definitie «staatssteun» zou moeten vallen. Deze leden vragen of er een verschil van mening is tussen de Europese Commissie en de regering als het gaat om de definitie van staatssteun en in hoeverre dit van toepassing is op deze wet. Deze leden zouden de regering willen aansporen om alles op alles te zetten om te voorkomen dat gedupeerden die ondernemingsschulden hebben opgebouwd om hun problematische persoonlijke situatie op te lossen, waarin zij waren beland door ongekend onrecht door toedoen van de overheid, nu persoonlijk in de problemen komen door staatssteunregels die overduidelijk niet voor hen zijn bedoeld.
5.4 Afwegingen en alternatieven
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting niet nader wordt ingegaan op de problemen rond informele schulden die niet zijn vastgelegd in een notariële akte. Deze leden vragen of de regering nog een keer duidelijk kan toelichten waarom hier niets mee gedaan kan worden. De leden van de CDA-fractie lezen overigens in paragraaf 4.5 dat bij privaatrechtelijke schulden een uitzondering gemaakt kan worden in het geval van bijzondere omstandigheden. Deze leden vragen of deze uitzondering ook van toepassing kan zijn op het aflossen van informele schulden die niet zijn vastgelegd in een notariële akte en zo ja, of de ouder hier zelf een beroep op moet doen.
6. Overige
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan toelichten in welke gevallen gebruik zal worden gemaakt van de optie om bij ministeriële regeling regels te stellen voor gemeenten (artikel 2.21 en artikel 6.12), de oudercommissie (artikel 5.1) en andere commissies (artikel 5.2) en het CAK (artikel 3.10).
6.1 Commissies
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Ouderpanel de bewindspersoon gevraagd en ongevraagd kan adviseren over onder andere juridische aspecten van de hersteloperatie. Deze leden vragen of de regering bereid is om het Ouderpanel toegang te bieden tot juridische ondersteuning om deze rol ook daadwerkelijk te kunnen invullen.
Waarom zijn de diverse commissies, behalve de oudercommissie, niet in de wet geregeld, vragen de leden van de DENK-fractie. Waarom is een uitzondering gemaakt voor de oudercommissie? Waarom worden de commissies bij ministeriële regeling vastgesteld en niet bij algemene maatregel van bestuur (AMvB), nu zij een belangrijke rol spelen in het hele herstelproces?
6.3 Gegevensverwerking
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij een overzicht kan bieden van de instellingen, diensten, rechtspersonen en natuurlijke personen die zullen worden aangewezen met een inlichtingenplicht.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten welke voorwaarden voor verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in een algemene maatregel van bestuur zullen worden opgenomen.
6.3.2 Gegevensverwerking ten behoeve van het bieden van herstel
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeveel dossiers sprake is van strafrechtelijke persoonsgegevens.
6.5 Terugvordering bij misbruik
De leden van de VVD-fractie constateren dat het meermaals is voorgekomen dat iemand bij de eerste toets als gedupeerd is aangemerkt en dus het forfaitaire bedrag heeft ontvangen, maar bij de latere integrale beoordeling toch niet gedupeerd blijkt te zijn. Deze leden vragen hoe vaak dit is voorgekomen. Met alle begrip voor de eventuele complexiteit vragen deze leden waarom dit niet door de eerste toets wordt ondervangen? Wanneer vaststaat dat desbetreffende personen geen recht hebben op het forfaitaire bedrag, waarom wordt er dan niet voor gekozen dit bedrag, eventueel in meerdere termijnen, terug te vorderen? Deze leden hechten er waarde aan dat ouders die daadwerkelijk gedupeerd zijn zo snel en adequaat mogelijk geholpen worden. Daarom achten deze leden het van wezenlijk belang dat personen die hier geen recht op hebben, omdat zij geen gedupeerde zijn, geen forfaitair bedrag zullen ontvangen.
7. Inwerkingtreding, terugwerkende kracht en overgangsrecht
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om toe te lichten of onderhavig wetsvoorstel beoogt een tijdelijke werking te hebben. Deze leden vragen of de regering daarbij kan ingaan op de status van de wet als de hersteloperatie is afgerond.
Het lid Omtzigt constateert dat de Raad van State kritiek heeft op de terugwerkende kracht, met name in het overgangsrecht. Het lid Omtzigt deelt deze kritiek. Overgangsrecht compliceert de rechtspraak onnodig en legt ook een nodige druk op de rechterlijke macht. Bijgevolg is artikel 8.6 naar zijn mening geen adequaat antwoord op de kritiek van de Raad van State hierover. De Raad adviseert «de opzet van het met terugwerkende kracht laten vervallen van bestaande grondslagen en (met terugwerkende kracht) invoeren van nieuwe grondslagen nader te bezien en het voorstel op dat punt aan te passen.». Is de regering bereid de terugwerkende kracht te laten vervallen?
8. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de additionele autorisatie voor de resterende 1,0 miljard euro naar de Kamer zal komen en in welke vorm.
De leden van de PVV-fractie merken op dat reeds 70 miljoen euro is opgenomen voor het uitbetalen van dwangsommen. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke stappen de regering neemt om afhandeling binnen de wettelijke termijnen te laten plaatsvinden?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of de apparaatskosten de groei naar 1.500 fte reeds omvatten?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe de herstelorganisatie (in aantal fte’s en budgettaire omvang) zich verhoudt tot de «algemene» toeslagenorganisatie en de Belastingdienst als geheel?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een eerste indicatie kan geven van hoe de gereserveerde middelen op de Aanvullende Post (circa 1 miljard euro) in de komende periode aangewend zullen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het klopt dat de apparaatskosten ruim 10 procent bedragen van het totale budget voor de hersteloperatie als de ondersteuning gemeenten en VNG en rechtsbijstand worden meegeteld.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de totale kosten van de hersteloperatie, vragen de leden van de DENK-fractie.
Het lid Omtzigt wil graag een overzicht van de kosten van de totale wet. Dat betekent dus dat de eerste rij van de tabel uitgesplitst dient te worden.
9. Uitvoering
De leden van de CDA-fractie hechten grote waarde aan aandacht voor de uitvoering en hebben daarom enkele vragen over de uitvoeringstoets door de Belastingdienst/Toeslagen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke eerder geplande werkzaamheden in de IV-portfolio vertraging zullen oplopen doordat de (nieuwe) regelingen in het onderhavige wetsvoorstel voorrang krijgen. Deze leden lezen in de Uitvoeringstoets van Toeslagen/Belastingdienst dat het gaat om andere wijzigingen in het toeslagenstelsel. Deze leden vragen om welke wijzigingen het precies gaat.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de in de uitvoeringtoets genoemde grote uitdagingen in de IV-portfolio losstaan van het onderhavige wetsvoorstel, omdat een groot deel van de maatregelen een codificatie betreffen van bestaande regelingen die reeds worden uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen zijn voor de IV-capaciteit voor specifiek de maatregelen die nieuw beleid betreffen.
In het algemeen vinden de leden van de CDA-fractie het verwonderlijk dat bij verschillende uitvoeringstoetsen die zien beleid dat reeds wordt uitgevoerd, zoals de uitvoeringstoets «Forfaitair bedrag» en de overkoepelende uitvoeringstoets, sprake is van veel rode vlaggen maar dat het oordeel desondanks «uitvoerbaar» is. Deze leden vragen of de regering hierop kan reflecteren en vragen of het oordeel ook «uitvoerbaar» zou luiden als het zou gaan om nieuw beleid in plaats van bestaand beleid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in algemene zin hoe hoog de uitvoeringsrisico’s zijn die de regering bereid is te nemen om de snelheid van de hersteloperatie te bevorderen.
9.1 Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoeringstoetsen. Deze leden herhalen hier hun zorgen over de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel (en de hersteloperatie). Zeker gezien de krapte op de huidige arbeidsmarkt en de benodigde personele inzet.
Deze leden vragen hoe wordt omgegaan met externe inhuur en interne inzet. Aangezien deze hersteloperatie nog geruime tijd doorloopt, lijkt het deze leden verstandig om de huidige externe inhuur op te nemen in de interne organisatie. Hoe kijkt de regering hiernaar? Zeker gelet op het feit dat de externe krachten op basis van tijdelijke contracten werken waardoor deze kunnen wegvallen en waardevolle kennis/ervaring verloren kan gaan. Zeker wanneer wordt gekeken naar persoonlijk zaakbehandelaars (PZB’ers). Dit vormt een gevaar voor de voortgang van de hersteloperatie en is tevens een vorm van kapitaalvernietiging. Dit zou moeten worden voorkomen, aldus de leden van de VVD-fractie. Is de regering in dit kader bereid te verkennen of en hoe externe krachten meer lange termijn contractueel aan de UHT/Belastingdienst/Ministerie van Financiën verbonden kunnen worden?
Deze leden constateren dat uit het overzicht van de uitvoeringstoetsen duidelijk wordt dat menskracht en IT-capaciteit cruciaal zijn voor de correcte en tijdige uitvoering van de regelingen. De regering geeft onder meer een tijdslijn met betrekking tot toekomstige compensatieregelingen (niet-KOT, ex-partners). Deze leden hechten eraan te herhalen dat de implementatie van die nieuwe regelingen in geen geval ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid en snelheid van uitvoering van de bestaande herstelregelingen. Mocht dit in het gedrang dreigen te komen, dan verzoeken deze leden de regering de planning van de nieuwe regelingen te herzien en de Kamer tijdig hierover te informeren.
Verder vragen deze leden of de regering nader kan toelichten welke activiteiten de Belastingdienst niet meer kan uitvoeren of vertraging oplopen als de voorgestelde nieuwe regelingen voorrang krijgen in het IV-portfolio. Hoe zullen de door de Belastingdienst gesignaleerde risico’s die zijn voorzien bij voorgestelde maatregelen, worden ondervangen?
Voorts constateren deze leden dat op dit moment het benodigde aantal fte op circa 630 fte structureel wordt geraamd. Hoe verhoudt dit aantal zich tot de 1.000 fte die op dit moment bij de UHT werkzaam zijn? En hoe verhoudt dit zich tot de uitbreiding naar 1.500 fte zoals beoogd in de laatste voortgangsrapportage?
Tot slot constateren deze leden dat de uitvoeringstoets over het «kwijtschelden van belasting- en toeslagschulden» inzake het partnerschap bij de toepassing van de regeling niet goed controleerbaar is. Deze leden vragen hierop te reflecteren en aan te geven hoe dit zoveel als mogelijk wordt gemitigeerd.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de Belastingdienst veel maatregelen van het wetsvoorstel aanmerkt als «ingrijpend» en dat de voorgestelde maatregelen een aanzienlijk beroep doen op de ICT-capaciteit bij de Belastingdienst. Kan de regering aangeven welke activiteiten uit het IV-portfolio vertraging gaan oplopen of in zijn geheel niet meer uitvoerbaar zijn?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat nieuwe regelingen voorrang krijgen in het zogenaamde informatievoorziening-portfolio, wat kan leiden tot vertraging bij andere geplande werkzaamheden. Deze leden vragen de regering om toe te lichten welke activiteiten de Belastingdienst niet meer kan uitvoeren of vertraging oplopen als gevolg hiervan.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Belastingdienst constateert dat er substantiële vertragings- en complexiteitsrisico’s zijn. Deze leden lezen bovendien dat goede uitvoering een herprioritering in de IV-portefeuille vereist. Deze leden vragen of de regering nader kan toelichten waaruit deze herprioritering gaat bestaan. Met andere woorden, welke andere werkzaamheden gaan hierdoor vertraging oplopen? Deze leden benadrukken dat deze vertraging legitiem kan zijn, maar het helpt om in ieder geval de afweging expliciet te maken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op de complexiteits- en vertragingsrisico’s. In hoeverre zijn deze ook persistent als geherprioriteerd wordt in de IV-portefeuille?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of en zo ja hoe er aanvullende maatregelen genomen zullen worden (anders dan de herprioritering) om geconstateerde uitvoeringsrisico’s te mitigeren.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de uitvoeringstoets uitgevoerd door de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Deze leden constateren dat vrijwel alle indicatoren erop wijzen dat (onderdelen van) de wet middelgrote of ingrijpende impact heeft. Dit komt mede door de samenhang tussen de diverse onderdelen van de wet. Is dit een reden voor de regering om eerst de basis op orde te maken voordat begonnen wordt met nieuwe regelingen? En kan de regering toelichten wat het wetsvoorstel zo gecompliceerd maakt? Is dit de stapeling van individuele maatregelen of zitten er bepaalde aspecten in de wet die het wetsvoorstel extra ingewikkeld maken? Tevens hebben deze leden vragen over de fraudebestendigheid van het wetsvoorstel. Er wordt enorm veel geld uitgekeerd, waarbij ruimhartigheid een uitgangspunt is. De leden van de SGP-fractie begrijpen, gezien de historie, dat de regering huiverig is voor een streng fraudebeleid. Deze leden onderschrijven dat ook. Maar fraude en oneigenlijk gebruik is in de hersteloperatie niet uit te sluiten, deelt de regering dat? Hoe wordt fraude en oneigenlijk gebruik voorkomen, welke waarborgen zijn hiervoor ingebouwd? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het geld terecht komt bij de mensen die dit echt nodig hebben, dus bij de echte gedupeerden?
Tevens lezen de leden van de SGP-fractie dat door het wetsvoorstel «reeds eerder geplande werkzaamheden vertraging op zullen lopen». Om welke werkzaamheden gaat het dan of wat is de omvang van de vertraging?
9.2 Sociale Banken Nederland
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoe de pilot van Sociale Banken Nederland (SBN) eruitziet om middels één loket voor private schulden en afbetaalde schulden ouders beter te kunnen helpen.
9.3 Gemeenten en VNG
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan reageren op de door de VNG genoemde «overige aandachtspunten» die uit de quick scan naar voren zijn gekomen.
De leden van de SP-fractie constateren dat gemeenten aangeven dat uitvoering alleen mogelijk is, mits er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, zoals een zorgvuldige gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering precies toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel voldoet aan de door de VNG en gemeenten geformuleerde voorwaarden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering in te gaan op de wijze waarop het wetsvoorstel voldoet aan de verschillende door VNG geschetste criteria (zorgvuldige en heldere gegevensuitwisseling met de Belastingdienst/ Toeslagen, eenduidige en efficiënte financiële afwikkeling die rekening houdt met de diverse wijze van inrichting van de decentrale overheid, heldere afwegingskaders ten aanzien van de voorgestelde hardheidsclausule en eenduidige wetgeving op alle gemeentelijke domeinen).
10. Doenvermogen
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat zo snel mogelijk van start gegaan dient te worden met de uitvoering van de kindregeling. In dat kader vragen deze leden van hoeveel kinderen inmiddels het bankrekeningnummer bekend is.
12. EU-aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de regering heeft onderzocht of het wetsvoorstel aan de regels van Europese staatssteun voldoet. Kan nader worden toegelicht wat het resultaat is van het onderzoek naar de vraag of het wetsvoorstel voldoet aan de Europese regels voor staatssteun? Kan de regering nader toelichten op welke wijze ouders zullen worden begeleid ten aanzien van risico’s op staatssteun en wat dit voor ouders kan betekenen?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de gevolgen zouden zijn voor de Nederlandse staat dan wel gedupeerde ouders als er onverhoopt toch sprake is van staatsteun?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke stappen de regering neemt om aan de Europese Unie te kennen te geven dat hier geen sprake is van staatsteun, maar van rechts- en financieel herstel richting gedupeerden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kan toelichten op welke wijze onderzoek naar staatssteunaspecten heeft plaatsgevonden, wat het resultaat hiervan is en hoe staatssteunrisico’s gemitigeerd zullen worden.
13. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD) om advies is gevraagd voor specifiek dit wetsvoorstel? Zo nee, gaat dat nog gebeuren?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Raad van State concludeert dat voldoende voorzien is in mogelijkheden om met onvoorziene situaties rekening te houden en dat daarom de hardheidsclausules zoals vastgelegd in artikel 9.1 uit het wetsvoorstel geschrapt kunnen worden. Deze leden vragen of de regering overtuigend kan uitleggen waarom deze hardheidsclausules toch nodig zijn en of het vanuit het oogpunt van reduceren van complexiteit niet verstandig is om het advies van de Raad van State te volgen.
De leden van de GroenLinks-fractie nemen kennis van de kritiek van de Raad van State op het grote aantal ambtshalve toekenningen en beoordelingen, omdat dit raakt aan het beginsel van gelijke behandeling. Deze leden merken tegelijkertijd op dat er in de Kamer een brede wens leeft om de snelheid van het proces te bevorderen, onder andere door persoonlijk zaakbehandelaars voldoende handelingsvrijheid te geven. Deze leden vragen de regering om toe te lichten of deze zaken met elkaar in strijd zijn en hoe voldoende handelingsvrijheid geborgd kan worden, terwijl zoveel mogelijk recht gedaan wordt aan het beginsel van gelijke behandeling.
Het lid Omtzigt constateert dat het huidige voorstel, zo stelt de Raad van State, samengevat, nogmaals vast, toch nog steeds grote onevenwichtigheden bevat, namelijk ongelijke behandeling van categorieën gedupeerden, de inwerkingtreding, de terugwerkende kracht en het overgangsrecht dat nodeloos complex is door de gekozen aanpak, met wisselende grondslagen. Dit lid wijst op de in zijn mening terechte vraag van de Raad: «Waarom is niet volstaan met onmiddellijke werking als uitgangspunt, met de gebruikelijke regels van overgangsrecht, bijvoorbeeld voor lopende procedures?». Is de regering bereid om aan deze bezwaren tegemoet te komen en zo ja, op welke wijze?
13.1 Raad voor de rechtspraak
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Raad voor de Rechtspraak heeft geadviseerd om niet alleen voor de herstelmaatregel kinderopvangtoeslag, maar ook voor andere maatregelen een eindpunt op te nemen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoe dit advies precies is opgevolgd en of volgens de regering met het begrip «eindpunt» hetzelfde wordt bedoeld als de beslistermijn bij een bepaalde regeling. De leden van de CDA-fractie wijzen in dit verband op het feit dat in een groot aantal gevallen de beslistermijnen niet worden gehaald.
De leden van de DENK-fractie vragen of de regering kan ingaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak op het wetsvoorstel. Klopt het dat deze kritiek in de zelfde lijn ligt als die van de Raad van State in oktober 2021? Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad van State dat de compensatieregelingen op een overhaaste manier in elkaar worden gezet? En dat hierdoor een haastig opgetuigde, onoverzichtelijke kerstboom aan compensatiemaatregelen is opgezet? En dat dit weer een goede uitvoering in de weg door UHT en anderen in de weg zit, en de UHT niet aan de gewekte verwachtingen kan voldoen? Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad van State dat de compensatieregelingen op een chaotische manier tot stand komen, wat leidt tot een ad hoc aanpak en een wirwar van regelingen? Klopt het dat hierdoor de kwaliteit van de wetgeving onder druk komt te staan?
Klopt het dat de wirwar van regelingen «juridisch kwetsbaar» is, zoals de Raad van State stelt? Klopt het dat de Raad voor Rechtspraak heeft aangegeven dat hierdoor een juridisch labyrint ontstaat, dat voor rechtbanken moeilijk te ontcijferen is? Klopt het dat de Raad voor Rechtspraak in oktober 2021 heeft aangegeven dat dit tot ministens 2.000 extra rechtszaken kan leiden? Klopt het dat dit er nu al veel meer zijn, als de verzuimzaken hierin meegeteld worden?
Kan de regering nader ingaan op het wetgevingsadvies van de Raad voor de Rechtspraak? Kan de regering ingaan op de kritiek dat de wetgeving en de verschillende mogelijkheden van schadeloosstelling te ingewikkeld en te onoverzichtelijk zijn? Kan de regering ingaan op de stelling dat de verschillende regelingen daardoor voor gedupeerden moeilijk te begrijpen zijn? Kan de regering ingaan op de stelling dat de regeling te veel druk op de uitvoerende organisaties leggen, waardoor er een grotere kans op fouten is? En dat daardoor mogelijk weer opnieuw compensatie terugbetaald zal moeten worden? Kan dit leiden tot een nieuw toeslagen(compensatie)schandaal?
Waarom is er niet in alle gevallen gekozen voor ambtshalve, automatische toekenning? Bij compensatie op aanvraag van de burger is toch altijd een kans dat re mensen buiten de boot vallen? Acht de regering dit niet onwenselijk, zo vragen de leden van de DENK-fractie?
Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak dat de verdeling van de 30.000 euro tussen ex-partners niet sluitend is geregeld? En dat de verdeling kan leiden tot willekeur of nieuwe conflicten tussen de ex-partners? Kan de regering een duidelijkere regeling in overweging nemen?
Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak dat het voor gedupeerden niet duidelijk is bij welke rechter beroep kan worden ingesteld? Waarom is de rechtsbescherming ondergebracht bij verschillende rechterlijke instanties? Waarom is er geen aparte paragraaf voor de rechtsbescherming opgenomen, zoals de Raad voor de Rechtsbescherming heeft geadviseerd?
Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak dat er relatief veel gegevens tussen de diverse instanties moeten worden uitgewisseld? Waarom is deze uitwisseling van gegevens niet beperkter opgezet?
Het lid Omtzigt constateert dat de Raad voor de Rechtspraak in haar advies uitvoerige kritiek heeft geleverd, hetgeen bij hem leidt tot de volgende vragen: Hoe kan de verscheidenheid aan methodes van genoegdoening tot één methode worden gebracht? Hoe kan genoegdoening die momenteel in het ene geval ambtshalve toegekend, terwijl er in het andere geval een aanvraag voor ingediend moet worden gelijk getrokken worden? Hoe kan de rechtsbescherming voor de diverse onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel onder één gerechtelijke instantie worden gebracht? Hoe kan iedereen, ook de afhandeling van de andere onderdelen van de hersteloperatie, een eind punt in het vooruitzicht krijgen? Hoe kan meer aandacht worden geschonken aan bewijslast en daarbij uitgegaan van het vermoeden van institutionele vooringenomenheid? Hoe kunnen de termen «ex-partner», «ex toeslagpartner» en «voormalig partner» worden verduidelijkt? Waarom wordt van de hoofdregel afgeweken dat het bedrag slechts eenmaal wordt uitbetaald en dat partners dit onderling moeten verdelen?
Het lid Omtzigt maakt zich zorgen dat dit tot strategisch gedrag gaat leiden zoals bijvoorbeeld de tijdelijke beëindiging van het partnerschap waardoor tweemaal het forfaitaire bedrag kan worden ontvangen.
Het lid Omtzigt is voorts van mening dat in de memorie van toelichting een aparte paragraaf ontbreekt waarin helder en overzichtelijk wordt uiteengezet op welke wijze de rechtsbescherming in het wetsvoorstel is vormgegeven.
Verder heeft het lid Omtzigt op dit punt nog de volgende vragen: Waarom is de rechtsbescherming tegen onderdelen van het wetsvoorstel in hoger beroep bij verschillende instanties belegd? Hoe wordt geborgd dat vanwege gegevensuitwisseling tussen de verschillende instanties het vertrouwen van betrokkenen in de overheid sterk niet verder beschadigt? Hoe wordt ervoor zorggedragen dat het wetsvoorstel minimale gevolgen heeft voor de werklast van de rechtspraak?
13.2 Raad voor Rechtsbijstand
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de status is van het gesprek met de Raad voor Rechtsbijstand om te bezien welke aanpassing in de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag opportuun zou zijn. Deze leden denken daarbij specifiek aan de stappen van ingebrekestelling/beroep en de regeling voor vaststelling van schade door onafhankelijke schade-experts.
De leden van de GroenLinks-fractie merken het voornemen op van de Raad voor de Rechtsbijstand om de subsidieregeling uit te breiden. Voorts merken deze leden op dat de regering met de Raad in gesprek gaat en verder vooral ingaat op wat de huidige subsidieregeling allemaal al wel doet. Deze leden vragen daarom om een inhoudelijke appreciatie van de uitbreiding van deze regeling. Ook vragen deze leden wie tot die uitbreiding beslist en hoe dit budgettair wordt geautoriseerd.
Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Rechtsbijstand heeft het lid Omtzigt de volgende vraag. Ter vaststelling van de individuele schade dient een gedupeerde op grond van artikel 6:96, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, in staat te worden gesteld zijn schade te bepalen door middel van een schade-expert.
Waarom worden de kosten van schade-experts niet betaald en dienen mensen zelf te schatten wat de schade is?
13.4 Adviescollege toetsing regeldruk
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan reageren op ten eerste het dictum van het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), waarin zij aangeeft het voorstel niet in te dienen, ten tweede de complexiteit van het voorstel en ten derde de verscheidenheid van de verschillende regelingen in contrast met de samenhang die het moet beogen.
De leden van de D66-fractie constateren dat het ATR wijst op de mogelijkheid om niet alleen ruimhartig te zijn bij het toekennen van schadeloosstelling en compensatie maar ook bij het beoordelen van de feiten. De regering geeft aan dat Belastingdienst/Toeslagen al de mogelijkheid heeft om ruimhartig om te gaan bij het beoordelen van de feiten en omstandigheden. Belastingdienst/Toeslagen kan bij het ontbreken van gegevens afgaan op informatie van de ouder. Hiervoor zou geen wetgeving nodig zijn. De leden van de D66-fractie vragen hoe wetgeving eruit zou kunnen zien.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om in lijn met het advies van het ATR toe te lichten of het voorliggende wetsvoorstel gedupeerden materieel perspectief biedt. Als dit niet het geval is, omdat er de facto in materiële zin aan de hersteloperatie door het voorliggende wetsvoorstel niets veranderd, is dat ook een legitiem antwoord, maar dan is dat in ieder geval expliciet gemaakt.
14. Comptabiliteitswet 2016
Het lid Omtzigt ontvangt op dit punt graag een schatting van het deel van de gelden dat ondoelmatig wordt uitgegeven.
15. Evaluatie
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze en wanneer de Kamer geïnformeerd zal gaan worden over de werking van het integrale wetsvoorstel. Dus los van de voortgang van de hersteloperatie in de verschillende voortgangsrapportages.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of kan worden toegelicht hoe de Kamer geïnformeerd zal worden over de integrale evaluatie van de hersteloperatie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering ook bereid is de kwaliteit van de wetgevingstechnische inbedding van de hersteloperatie onderdeel te laten zijn van de evaluatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering het wenselijk acht de al bestaande en nieuwe maatregelen uit deze wet integraal te evalueren en dat deze evaluatie gepland staat voor 2025. Deze leden vragen in welke mate deze voorgenomen evaluatie verschilt van de periodieke voortgangsrapportages.
Het lid Omtzigt vindt het heel slim bedacht van de regering om de evaluatie pas in 2025 te laten beginnen, ofwel onder een nieuw kabinet. De evaluatie zal naar zijn mening werkelijk zwaar vernietigend zijn, maar de zittende bewindspersonen weten dan zeker dat zij al een functie elders zullen hebben. Daarom vraagt het lid Omtzigt de regering om in 2023 een eerste evaluatie te doen.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2.1.1
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Waarom is het begrip «schade» een conditio sine qua non voor het toekennen van compensatie nu sprake is van tegemoetkoming? Wordt hier het civielrechtelijke schadebegrip uit het Burgerlijk Wetboek bedoeld? Zijn er situaties denkbaar waarbij betrokkene wel slachtoffer is geworden van het toeslagenschandaal, maar schade niet (gemakkelijk) aantoonbaar of aannemelijk te maken is? Wordt een vordering van de Belastingdienst op een betrokkene ook als schade (vermogensvermindering) gekwalificeerd? Wordt een door een betrokkene ten gevolge van het toeslagenschandaal aangegane schuld bij een derde als vermogensvermindering gekwalificeerd? Moet de betrokkene eerst schade aantonen of aannemelijk maken of wordt een vermoeden van schade aangenomen indien betrokkene te maken heeft gehad met vermindering, beëindiging of terugvordering van toeslagen in de onder 2.1.1.a vermelde periode?
Artikel 2.1.1.a
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Kan de regering een definitie opnemen van het begrip institutionele vooringenomenheid? De memorie van toelichting verwijst naar een aantal rapporten, maar voor de helderheid is het opnemen van een definitie wenselijk. Het begrip institutionele vooringenomenheid vormt een inperking van de kring van te compenseren betrokkenen, zonder dat sprake is van een heldere definitie. Vindt de regering dit wenselijk? Dit verzoek geldt ook ten aanzien van de begrippen compensatie en tegemoetkoming. Waarom worden gevallen na 23 oktober 2019 niet in behandeling genomen? Is het volgens de regering onmogelijk dat er na 23 oktober 2019 sprake is van institutionele vooringenomenheid?
Waarom is een onterechte O/GS-kwalificatie (opzet/grove schuld) niet als zelfstandige grondslag voor compensatie/tegemoetkoming vermeld? Deelt de regering de mening, dat een onterecht O/GS-kwalificatie, met name door het uitvoerig delen van informatie met andere overheidsorganen door de Belastingdienst, kon leiden tot bijvoorbeeld het niet verstrekken van uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (Abw)?
Artikel 2.1.1.b
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Wat wordt bedoeld met een «onbillijkheid van overwegende aard»? Wat is volgens de regering de betekenis van de toevoeging «van overwegende aard» en waar ligt de grens met een onbillijkheid van niet overwegende aard? Waarom wil de regering de kring van te compenseren betrokkenen op deze manier beperken en leidt dit niet gedefinieerde niet tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid? Waarom geven alleen onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing voor compensatie in aanmerkingen en onbillijkheden van overwegende aard die uit andere grond voortkomen niet?
Artikel 2.1.2
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Wat wordt begrepen onder ernstige onregelmatigheden? Is dit begrip beperkt tot wetsovertredingen? Wordt hier het civielrechtelijke toerekenbaarheidsbegrip gehanteerd?
Artikel 2.1.3
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Wordt ter zake van de werkelijk geleden schade hetzelfde schadebegrip bedoeld als in artikel 2.1.1? Waarom heeft de regering ervoor gekozen het beperkte civielrechtelijke schadebegrip (geleden verlies en gederfde winst) te hanteren? Het door betrokkenen geleden nadeel kan immers elementen bevatten die wel materieel zijn, maar niet onder geleden verlies of gederfde winst zijn te brengen. Gedacht kan worden aan gemiste carrièremogelijkheden, afgebroken opleidingen of gevolgen van ziekte of psychische belasting en niet verstrekte (Abw) uitkeringen.
Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de compensatie te richten op het zoveel mogelijk compenseren van het door betrokkenen geleden nadeel? Wordt ter zake van geleden schade het civielrechtelijke causaliteitscriterium gehanteerd?
Artikel 2.1.4
Wat is de reden voor het drempelbedrag van 1.500 euro in artikel 2.1 lid 4 en artikel 2.7 lid 5, vragen de leden van de DENK-fractie. Als er een bedrag van bijvoorbeeld 1.000 euro of 1.400 euro ten onrechte is teruggevorderd of niet toegekend is, is er toch nog steeds sprake van een forse schade?
Hoe kan het dat, gezien dit drempelbedrag van 1.500 euro, dat iemand die 87 euro schade had, toch in aanmerking kwam voor de Catshuisregeling van 30.000 euro? Was het drempelbedrag hier niet op van toepassing en waarom was dit niet het geval?
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Waarom wordt 1.500 euro niet als totaal drempelbedrag gehanteerd. Wanneer een betrokkene een aantal jaren 1.500 euro moest terugbetalen, kan het bedrag alsnog oplopen.
Artikel 2.2.a
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Waarom moet sprake zijn van een direct gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid en worden andere oorzaken die tot onbillijke gevolgen hebben geleid – bijvoorbeeld onjuist gebruik van algoritmes – uitgezonderd?
Artikel 2.2.g
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Waarom vindt geen rentevergoeding plaats?
Artikel 2.6.1
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de compensatieregeling in geval van een onterechte O/GS te beperken tot weigering van een persoonlijke betalingsregeling en buitengerechtelijke schuldregeling?
Artikel 2.6.3
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de omvang van de in geval van een onterechte O/GS te vergoeden schade te beperken tot gemaakte kosten?
De (vermogensrechtelijke) gevolgen van een onterechte O/GS-kwalificatie kan aanzienlijk verder strekken. Is deze wettelijke beperking van op grond van een onterechte O/GS geleden schade ook van toepassing op schadevergoeding uit onrechtmatige daad ter zake van een onterechte O/GS?
Artikel 2.6.4
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Waarom heeft een betrokkenen die een onterechte O/GS heeft gekregen geen recht op schadevergoeding indien een compensatie op grond van art. 2.1 is toegekend: het kan hier andere schade elementen betreffen?
Artikel 2.9
De leden van de SGP-fractie vragen naar de verhouding tussen het voorliggende wetsvoorstel en de bij de Kamer aanhangige Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen. Welke schrijnende gevallen heeft de regering voor ogen bij de nadere regels in een algemene maatregel van bestuur? Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij de vangnetbepalingen en de Algemene Maatregelen van Bestuur voor schrijnende gevallen?
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag: Deelt de regering de mening dat tot bijzonder schrijnende gevallen nu reeds de ouders en kinderen gerekend kunnen worden die (mede) naar aanleiding van de toeslagenproblematiek uit huis zijn geplaatst?
Artikel 2.11
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Staat het een (pleeg)kind vrij om vergoeding van de werkelijk geleden schade te verzoeken bij de CWS?
Artikel 2.20
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Wat is het juridische gevolg wanneer een schuldeiser met een vordering van na het ingaan van de afkoelingsperiode faillissement van de aanvrager verzoekt?
Artikel 2.21.5
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Het beëindigen van de brede ondersteuning kan betrokkenen in grote problemen brengen. Kennelijk hebben betrokkenen, los van de toeslagenproblematiek, dergelijke hulp nodig. Is de regering bereid de keuze ter zake bij de gemeente te laten?
Artikel 2.15 vijfde lid
De leden van de D66-fractie merken, net zoals de VNG, op dat gezien de huidige krapte op de woningmarkt, een jaar een erg korte termijn kan zijn. Omdat sprake kan zijn van belemmeringen die buiten de invloedssfeer van de ouder liggen. Deze leden vragen of hier voldoende ruimte is voor de regering om in individuele gevallen af te wijken van de harde grens van een jaar.
Artikel 2.21 vijfde lid
De leden van de D66-fractie vragen welke mate van rechtsbescherming/bezwaar en beroep mogelijk is op deze beschikking. Deze leden vragen de regering te beargumenteren waarom zij dit de juiste afweging vindt.
Artikel 3.14
Hoe hoog is het de-minimis bedrag van artikel 3.14 voor burgers, vragen de leden van de DENK-fractie. Op welke manier kunnen bedrijven failliet zijn gegaan, als de toeslagen slechts worden toegekend aan burgers en niet aan bedrijven? Of worden hier kinderopvangbedrijven en GOB’s bedoeld? Geldt hiervoor het maximumbedrag van 200.000 euro?
Artikel 4.1.2
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Is de regering het ermee eens dat een schuld die door aanvrager is aangegaan vanwege financiële problemen die (mede) zijn veroorzaakt door de toeslagenproblematiek, maar pas na 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, ook overgenomen zou moeten worden?
Artikel 4.1.3.b
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vraag. Bewijsmiddelen om een informele schuld aan tonen zijn beperkt tot notariële akte en rechterlijke uitspraak. Dit is niet in lijn met de bestaande jurisprudentie dat er sprake is van vrije bewijsleer waarin de betrokken met alle middelen mag aantonen dat er een schuld op hem/haar rust. Dit is bovendien niet ruimhartig, omdat gegeven de aard en inhoud van de materie de gedupeerde noch naar een notaris zijn gegaan vanwege de daarmee gemoeide kosten noch zijn gaan procederen om dezelfde reden. Er is geen rechtvaardiging voor deze beperking. Is de regering het er mee eens, dat de eis van een notariële akte tot onbillijke situaties kan leiden, omdat gelijksoortige schulden niet worden overgenomen, uitsluitend op grond van een formaliteit en bewijs van de schuld niet is toegelaten?
Artikel 6.2, eerste lid
De leden van de SP-fractie lezen in artikel 6.2, eerste lid, dat voor de belangrijkste vergoedings- en tegemoetkomingsregelingen wordt voorgesteld dat een beslissing dient te worden genomen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag en dat die termijn met maximaal zes maanden kan worden verlengd. Tegelijkertijd weten de leden van de SP-fractie dat in de praktijk deze termijn lang niet altijd wordt gehaald en dat ouders die gedupeerd zijn door het toeslagenschandaal maar niet naar de rechter zijn gestapt voorlopig niet aan de beurt komen voor compensatie, omdat ouders die wel naar de rechter zijn gestapt en in het gelijk zijn gesteld, voorrang krijgen. De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe een dergelijke wettelijke beslistermijn in de praktijk uitwerkt, als die een relatief kleine groep die de mogelijkheid heeft naar de rechter te stappen bevoordeelt tegenover een veel grotere groep die dat niet doet. Welke parallel ziet de regering hierin met het herstel van gedupeerden van de box-3-affaire, waar ook alleen bezwaarmakers compensatie zullen krijgen?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het signaal dat de regering met dit soort praktijken uitzend aan de samenleving, waarbij het lijkt dat wantrouwen van mensen in de overheid en vice versa de norm is geworden, en ernstige juridisering van die relatie dreigt. Tegelijkertijd lijken multinationals de Belastingdienst in hoge mate te vertrouwen en ook dat lijkt wederzijds, wat het gevoel van onrechtvaardigheid in de samenleving vergroot. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.
Artikel 6.10.2
Het lid Omtzigt heeft over dit artikel de volgende vragen. Is de regering het ermee eens dat met de terugvorderingsregeling wederom het risico van niet of niet goed functioneren van de Belastingdienst op de betrokkenen wordt afgewenteld?
Wanneer het forfaitaire bedrag ten onrechte is uitgekeerd kan terugvordering mensen wederom in de financiële afgrond storten.
Is de regering er mee bekend, dat persoonlijk zaakbehandelaars met terugvordering dreigen en dit er toe kan leiden dat betrokkenen afzien van herbeoordeling? Is de regering bereid het wetsvoorstel hierop aan te passen?
Artikel 9.1
Het lid Omtzigt merkt over dit artikel het volgende op. De Raad van State adviseert af te zien van de invoering van de hardheidsclausule daar waar sprake is van beleidsruimte voor het bestuursorgaan. De Raad ziet daarin in de ogen van dit lid terecht geen brood. Sterker nog: het zal kansloze zaken entameren en teleurstelling veroorzaken, de rechterlijke macht onnodig belasten. Het heeft geen zin en is meestal in de uitvoering een «dure» regeling. Daar waar de Raad overweegt zich terughoudend op te stellen in een «lopend proces» hoopt het lid Omtzigt dat het voorliggende wetsvoorstel zonder de noodzakelijke aanpassingen niet verwordt tot een slopend proces.
Overig
De leden van de VVD-fractie vragen of en wanneer het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen ingetrokken zal worden. Of is deze wet (eventueel) nog nodig ten behoeve van de delegatiebepaling inzake de ex-partnersregeling?
Klopt het dat de bezwaarschriftenprocedure en de CWS-procedure gelijktijdig worden gevoerd, vragen de leden van de DENK-fractie. Welke van de twee krijgt daarbij voorrang? De beschikking met het hoogste bedrag of geldt er een ander criterium?
Kan de regering een geanonimiseerd overzicht geven van inmiddels gerealiseerde beschikkingen op basis van de integrale beoordeling, de bezwaarschriftenprocedure en de CWS-procedure? Kan daarbij tevens een tabel worden opgenomen met gemiddelde gerealiseerde compensatie- een tegemoetkomingsbedragen? Zijn er al gerechtelijke uitspraken over de compensatie en tegemoetkoming? Zo ja, welke bedragen zijn daarbij vastgesteld?
Het lid Omtzigt merkt nog een paar zaken op. Het wetsvoorstel ontbeert in zijn ogen een geloofwaardige planning. Kan de regering die geven?
Het wetsvoorstel bevat geen integrale begroting. Kan de regering die alsnog geven? Dus niet alleen de additionele kosten maar een uitsplitsing van de totale kosten.
Er is geen paragraaf over de verhouding van het voorliggende wetsvoorstel tot de grondrechten. Dat is in de ogen van dit lid nogal een omissie in dit wetsvoorstel. Is de regering bereid die alsnog te verschaffen?
Wil de regering ingaan op alle staatsrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel? Immers, er worden hier in de ogen van dit lid bijvoorbeeld impliciete veroordelingen van de rechter ongedaan gemaakt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips