Ontvangen 19 oktober 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het slot voor de punt een zinsnede toegevoegd luidende:
«en wordt na «artikel 4:113, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht» ingevoegd «kunnen al dan niet gedeeltelijk».
2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een (nieuw) tweede lid ingevoegd luidende:
2. Aan het eerste lid wordt, onder het vervallen van «of» aan het slot van onderdeel a en het vervangen van «motorrijtuig.» door «motorrijtuig; of» in onderdeel b, een onderdeel ingevoegd luidende:
c. aannemelijk maakt dat het voertuig ten tijde van de registratie het wegvak als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, niet heeft gepasseerd, sprake is van een onjuiste hoogte van het toltarief als gevolg van de differentiatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, of het om een andere reden evident is dat de aanmaning onterecht is verzonden.
B
In artikel I, onderdeel K, vijfde lid, wordt in de voorgestelde tekst van artikel 10, vierde lid, onder a, «dan drie maanden» vervangen door «dan veertien maanden».
C
In artikel II, wordt «Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15: de artikelen 4, eerste lid, 8b, eerste lid, en 16, eerste lid» vervangen door «Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15: de artikelen 4, eerste lid, 8b, eerste lid, 9, eerste lid, en 16, eerste lid».
De voorgestelde wijzigingen zijn nodig om enkele onvolkomenheden te herstellen, die naar voren zijn gekomen tijdens de voorbereiding van de uitvoering van het wetsvoorstel.
Onderdeel A en C
Zoals in paragraaf 3.4.4 van de memorie van toelichting bij de (oorspronkelijke) Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 (Wet TTH)1 is beschreven is het toltarief van rechtswege verschuldigd aan de Minister en staat tegen een aanmaning geen bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit geldt voor de betaling rechtstreeks aan de Minister. De eerste mogelijkheid voor de houder om op te komen tegen de inning van het toltarief is als bezwaar wordt gemaakt tegen een bestuurlijke boete die wordt opgelegd als na die aanmaning niet is betaald. Als de houder al eerder vragen heeft naar aanleiding van de aanmaning (bijvoorbeeld bij een mogelijk onjuiste registratie van het kenteken) en op dat moment geconstateerd wordt dat hij geen toltarief verschuldigd is, is het logisch dat het toltarief en de kosten van de aanmaning op dat moment al kunnen worden kwijtgescholden. Dat voorkomt immers dat eerst een bestuurlijke boete moet worden opgelegd, waartegen de houder vervolgens bezwaar kan aantekenen.
De voorgestelde wijziging van artikel 9 van de Wet TTH (onderdeel A) voorziet in ruimere mogelijkheden voor kwijtschelding van het toltarief indien blijkt dat een correctie nodig is omdat het toltarief niet is verschuldigd. Ook voorziet de voorgestelde wijziging in vergelijkbare correctiemogelijkheden indien een houder een onjuist toltarief verschuldigd blijkt te zijn (bijvoorbeeld in het geval dat een voertuig van minder dan 3.500 kg het tarief voor voertuigen boven 3.500 kg in rekening is gebracht).
De wijziging maakt het tevens mogelijk om niet het gehele toltarief of aanmaning kwijt te schelden, maar slechts een gedeelte daarvan. Als er bijvoorbeeld sprake is van een correctie die is veroorzaakt door een onjuiste hoogte van het toltarief, is het wenselijk om het juiste toltarief in rekening te brengen.
Tevens wordt voorgesteld artikel 9 van de Wet TTH op te nemen op de negatieve lijst van de Awb (onderdeel C). Hierdoor is, zoals altijd al was beoogd, geen bezwaar en beroep mogelijk tegen kwijtscheldings- en correctiebesluiten. Zoals hiervoor al toegelicht staat bezwaar en beroep pas open tegen een bestuurlijke boete.
Onderdeel B
Voortschrijdend inzicht dat is ontstaan tijdens de realisatie van de uitvoering vraagt om een verruiming van de bewaartermijn voor de persoonsgegevens en vastgelegde gegevens die worden verzameld door de Minister. Houders die een dienstverleningsovereenkomst hebben afgesloten met een dienstaanbieder kunnen bij de dienstaanbieder een klacht indienen over de in rekening gebrachte tol. De dienstaanbieder kan de beeldopname van de passage opvragen bij de Minister om de klacht te kunnen behandelen. Na drie maanden verstrijkt de bewaartermijn van de Minister, gelet op de eerder voorgestelde tekst van artikel 10, vierde lid, en kunnen de gegevens niet meer worden opgevraagd door de dienstaanbieder. Dit zou betekenen dat de klachtentermijn voor de houder bij de dienstaanbieder ten hoogste drie maanden bedraagt, een stuk korter dan de gebruikelijke klachtentermijn. Om eventuele discussies omtrent de klachtentermijn in het consumentenrecht te voorkomen wordt voorgesteld de termijn voor het bewaren van de gegevens te verlengen naar 14 maanden. Zo heeft de houder de gebruikelijke termijn van een jaar de tijd om zijn klacht in te dienen en heeft de dienstaanbieder nog voldoende tijd om de gegevens op te vragen bij de Minister en de klacht van de houder af te handelen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers