Gepubliceerd: 10 juni 2022
Indiener(s): de Th. Graaf , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: beroepsonderwijs hoger onderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36132-4.html
ID: 36132-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 april 2022 en het nader rapport d.d. 7 juni 2022, aangeboden aan de Koning door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 3 maart 2022 nr. 2022000520, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 april 2022, nr. W05.22.0038/I, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.

Bij Kabinetsmissive van 3 maart 2022, no.2022000520, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding, met memorie van toelichting.

Dit wetsvoorstel verankert het experiment educatieve module. Op enkele punten gaat de wettelijke verankering gepaard met wijzigingen ten opzichte van het experiment. Zo vloeit daaruit voort dat de Regeling verwantschapstabel educatieve minor vervalt. Daarnaast voorziet het voorstel in een extra jaar prestatiebeurs voor elke gediplomeerde van een vakgerichte bacheloropleiding die een hbo-lerarenopleiding wil volgen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het waarborgen van de vakdidactische en pedagogische bekwaamheid van leraren die gaan werken op basis van de beperkte tweedegraads bevoegdheid na het afronden van een educatieve module. Daarnaast benadrukt zij het belang van de vakinhoudelijke verwantschap van de vooropleiding met het vak/de vakken waarvoor de lesbevoegdheid wordt afgegeven. In verband daarmee is aanpassing van het wetsvoorstel en de toelichting wenselijk.

1. Inhoud van het voorstel

Het voorstel beoogt het experiment educatieve module om te zetten in een structurele regeling. In 2016 is het experiment «educatieve module» gestart (als onderdeel van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs), en in 2019 verlengd. Met dit experiment is het voor studenten mogelijk gemaakt om het programma van de educatieve minor ná een afgeronde bachelor te volgen.2 De educatieve minor wordt tijdens een universitaire bacheloropleiding gevolgd; een educatieve module kan worden gevolgd na afronding van een universitaire bachelor- of masteropleiding. In de praktijk overlappen de minor en de module inhoudelijk met het eerste half jaar van de educatieve master.3 Op basis van het succesvol afronden van de educatieve minor of module ontvangt de student een beperkte tweedegraads bevoegdheid4, waarmee hij in een met zijn opleiding inhoudelijk overeenkomend vak les mag geven in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo.5

Het voorstel bevat enkele afwijkingen ten opzichte van het experiment. In het experiment is het mogelijk om als student in te schrijven voor de educatieve module op basis van een vakinhoudelijk verwante wetenschappelijke bachelor of master.6 Het wetsvoorstel maakt het ook mogelijk om in te schrijven op basis van kennis, inzicht en vaardigheden «op het niveau van een wetenschappelijke bachelor».7 De ministeriële Regeling verwantschapstabel educatieve minor komt in het voorstel te vervallen en wordt vervangen door een algemene eis van vakinhoudelijke verwantschap van de vooropleiding.8 Het zal aan de universiteit waar de educatieve minor of module is gevolgd overgelaten worden om te bepalen of aan deze eis is voldaan, op basis van afspraken tussen universiteiten onderling.

Ingevolge het experimentenbesluit was het mogelijk om zich als student specifiek in te schrijven voor een educatieve module. In de praktijk vragen instellingen echter vaak aan studenten om zich in te schrijven voor een complete bacheloropleiding, ook al is het oogmerk om slechts een educatieve module van een half jaar te volgen.9 Deze praktijk wordt in het wetsvoorstel vastgelegd.

Naast de structurele wettelijke verankering van het experiment voorziet het wetsvoorstel in een extra jaar prestatiebeurs voor elke gediplomeerde van een vakgerichte bacheloropleiding die een hbo-lerarenopleiding wil volgen.

2. Pedagogische en didactische bekwaamheid

Uit de evaluatie van het experiment educatieve module blijkt dat de doelstelling van het aantrekken van meer universitair opgeleide leraren is behaald, al is de toename beperkt.10 Gezien het probleem van het lerarentekort is het niettemin begrijpelijk dat de regering het experiment educatieve module wettelijk wil verankeren.

Tegelijkertijd blijken uit de evaluatie, de uitvoeringstoets en de consultatiereacties dat er zowel bij de Inspectie van het Onderwijs, bij een aantal lerarenopleidingen als bij middelbare scholen grote zorgen zijn over de pedagogische en didactische (start)bekwaamheid van leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid op basis van de educatieve module.11

De toelichting gaat slechts summier in op deze zorgen over de kwaliteit van de leraren met een bevoegdheid op basis van de educatieve module.12 Zo is het onduidelijk hoe deze bevoegdheid zich verhoudt tot het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel. Onduidelijk is of op basis van de educatieve module kan worden voldaan aan de minimumvereisten van pedagogische en didactische bekwaamheid.

Volgens de opzet van het experiment educatieve module is het wenselijk dat men na het afronden van de educatieve module verder studeert. Uit de evaluatie blijkt dat leraren en middelbare scholen in de praktijk het belang inzien om na het afronden van de educatieve module hun bekwaamheid verder te bevorderen door praktijkervaring op te doen en door verder te studeren.13 Om de doorstroom verder te bevorderen en tegemoet te komen aan de geuite bezwaren over de bekwaamheid zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een wettelijke limitering van de termijn van de beperkte tweedegraads bevoegdheid op basis waarvan leraren les kunnen geven die een educatieve module hebben afgerond.14 De toelichting gaat niet in op deze of andere mogelijkheden om de pedagogische en didactische bekwaamheid te waarborgen.

De Afdeling adviseert om in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is in de memorie van toelichting (paragraaf 2.1.1) nader ingegaan op de startbekwaamheid van leraren met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid op basis van de educatieve module en de verhouding met het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.

De Afdeling doet een suggestie om de termijn van de beperkte tweedegraadsbevoegdheid te limiteren onder andere om de (start)bekwaamheid van leraren te borgen. Het programma van de educatieve minor, en dus ook van de module, wordt door de Universiteiten zo ingericht dat een student door met goed gevolg afronden van de minor respectievelijk de module in combinatie met zijn vooropleiding kan voldoen aan de bekwaamheidseisen die geformuleerd zijn in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.

De zorgen van de Inspectie van het Onderwijs en de signalen uit de evaluatie van het experiment educatieve module roepen wel de vraag op of de pedagogisch -didactische bekwaamheidseisen die gesteld zijn voldoende richting geven voor zowel het gewenste startniveau van beginnende leraren als het uiteindelijk gewenste niveau van leraren. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt geen aanpassing voorzien in de duur van de minor respectievelijk module of de daaraan verbonden bevoegdheid. Het voorstel reguleert in die zin «slechts» de deelnamemogelijkheden aan de educatieve module en de condities waaronder deze deelname kan plaatsvinden. Onderzoeken naar de competentieontwikkeling van leraren hebben de afgelopen tien jaar aangetoond dat een leraar direct na afronding de lerarenopleiding nog niet volledig bekwaam kan zijn en dat bepaalde gewenste kennis en vaardigheden pas worden opgedaan in de praktijk, met name in de eerste drie jaar na afronding van de opleiding.15 De aandacht voor begeleiding van startende leraren en een doorlopende leerlijn voor leraren is de afgelopen tien jaar daarom ook enorm toegenomen. In het Onderwijsakkoord «Samen voor het beste onderwijs» is met sociale partners afgesproken dat de komende periode een gezamenlijke werkagenda wordt opgesteld.16 In de derde actielijn van deze werkagenda wordt gewerkt aan de optimalisatie van het huidige bevoegdhedenstelsel. Ook de aanstaande herijking van de bekwaamheidseisen zal in dit traject worden meegenomen, rekening houdend met de nieuwe wetenschappelijke inzichten. Parallel aan en in samenhang met een eventuele bijstelling van de bekwaamheidseisen, zal de regering ook bezien of de bevoegdheid die aan de educatieve module en de al bestaande educatieve minor is verbonden, aanpassing behoeft. De optie om een tijdelijke bevoegdheid te verbinden aan de educatieve minor en module, zoals de Afdeling suggereert, zal hierbij expliciet worden onderzocht. Om die reden wordt het wetsvoorstel op dit punt dan ook niet aangepast, wel is de toelichting aangevuld (paragraaf 2.1.1 en 6.3).

3. Toelating

a. Verwantschapstabel

Het voorstel beoogt drempels weg te nemen om leraar te worden. Daartoe wordt het toegankelijker gemaakt om een educatieve minor of module te volgen ten opzichte van de huidige wetgeving en het experiment. Volgens de toelichting vormt de ministeriële «Regeling verwantschapstabel educatieve minor» een dergelijke drempel die in het wetsvoorstel wordt afgeschaft.17 In de huidige situatie kan een leraar slechts bevoegd worden voor een vak in het voortgezet onderwijs op grond van het afronden van de educatieve minor of module in combinatie met een opleiding die inhoudelijk met dat vak overeenkomt op grond van die verwantschapstabel.18

In de Regeling verwantschapstabel educatieve minor is geregeld welke getuigschriften van bacheloropleidingen in combinatie met de educatieve minor de bevoegdheid verlenen tot het geven van bepaalde vakken in het voortgezet onderwijs. De universitaire lerarenopleidingen dragen de opleidingen voor die in de tabel worden opgenomen op grond van landelijke afspraken die zij hierover hebben gemaakt en die ze hebben afgestemd binnen de sector.19 In het experiment educatieve module geldt deze Regeling verwantschapstabel educatieve minor op gelijke wijze voor de educatieve module.20

Uit de evaluatie van het experiment educatieve module door de Wageningen Universiteit wordt afgeleid dat de verwantschapstabel belemmerend kan werken omdat opleidingen die nu vakinhoudelijk voldoende verwant zijn niet in de tabel zijn opgenomen.21 Volgens de toelichting heeft dit een belemmerende werking op de instroom omdat de verwantschapstabel bepalend is voor het toekennen van een bevoegdheid na afronding van de educatieve minor of module.22 Dit is aanleiding voor de regering om de Regeling verwantschapstabel educatieve minor uit de wet te schrappen, en te vervangen door de algemene eis van vakinhoudelijke verwantschap van de vooropleiding.

Volgens de toelichting wordt het met het wetsvoorstel exclusief aan de universiteiten overgelaten om te bepalen welke vooropleidingen leiden tot een bevoegdheid voor het geven van een bepaald vak in het voortgezet onderwijs. De toelichting trekt daarbij een parallel met reguliere bachelor- en masteropleidingen die leiden tot een onderwijsbevoegdheid. Net als voor de eisen voor toelating tot de educatieve master zullen de universiteiten onderling afspraken blijven maken over de toelatingseisen voor de educatieve minor of module. Die afspraken zullen openbaar worden gemaakt.23

De Afdeling merkt op dat het van belang is dat de vakinhoudelijke verwantschap van de (voor)opleiding voldoende is gewaarborgd, hetgeen ook als algemene eis voor het voortgezet onderwijs in het onderhavige wetsvoorstel is geformuleerd. 24 Afgestudeerden met een educatieve minor of module worden juist gewaardeerd om hun vakinhoudelijke kennis.25 Bovendien blijkt uit de evaluatie van de educatieve minor en module door ResearchNed dat er geen grote behoefte is om de verwantschapstabel te herzien, en dat verruiming van de tabel ertoe zou kunnen leiden dat studenten zich ook nog vakinhoudelijk zouden moeten bijscholen.26

De Regeling verwantschapstabel educatieve minor waarborgt vakinhoudelijke verwantschap, rechtszekerheid en duidelijkheid, maar biedt volgens de toelichting te weinig flexibiliteit. Uit de toelichting blijkt echter onvoldoende waarom en in hoeverre de verwantschapstabel belemmerend werkt, en waarom niet is gezocht naar mogelijkheden tot flexibilisering binnen de regeling. Daarbij zou afstemming moeten plaatsvinden met de wensen vanuit het voortgezet onderwijs.27

Er moet duidelijkheid en rechtszekerheid bestaan bij zowel (aspirant-) studenten/leraren, lerarenopleidingen en middelbare scholen over welke vooropleidingen in combinatie met een educatieve minor of module tot een bevoegdheid kunnen leiden. De Examencommissie besluit na afronding van de opleiding of module tot het afgeven van een getuigschrift respectievelijk een verklaring die recht geeft op een lesbevoegdheid voor een of meerdere vakken.28

Het is evenwel van belang dat studenten voor aanvang van de minor of module weten of zij hiervoor in aanmerking komen op basis van hun vooropleiding. Middelbare scholen moeten kunnen uitgaan van landelijk vastgestelde normen over vakinhoudelijke verwantschap van (voor)opleidingen waar zij mee kunnen instemmen. Onduidelijk is waarom in het wetsvoorstel bij de vooropleidingseisen voor studenten om toegelaten te worden tot de educatieve module niets is bepaald over de eis van vakinhoudelijke verwantschap.

De Afdeling adviseert om nader toe te lichten op welke wijze de vakinhoudelijke verwantschap van de vooropleiding met het vak/de vakken waarvoor de lesbevoegdheid wordt afgegeven, wordt gewaarborgd en waarom de regeling verwantschapstabel wordt afgeschaft. Daarbij adviseert zij om het vereiste van vakinhoudelijke verwantschap onderdeel te maken van de toelatingseisen in de WHW om een educatieve module te kunnen volgen.

Met de Afdeling is de regering van mening dat het van groot belang is dat de vakinhoudelijke verwantschap voldoende is gewaarborgd. Het advies van de Afdeling heeft geleid tot een heroverweging van de (volledige) afschaffing van de verwantschapstabel. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling heeft de regering het wetsvoorstel aangepast. In het gewijzigde wetsvoorstel blijft de grondslag bestaan om bij regeling de verwantschapstabel vast te stellen en wordt deze uitgebreid ten aanzien van de verklaringen die na afronding van een educatieve module worden afgegeven. Studenten en scholen hebben daarmee meer rechtszekerheid over welke vooropleidingen voldoende verwant zijn om een bevoegdheid te verwerven in een bepaald schoolvak. Doordat in de regeling de afgegeven verklaringen kunnen worden opgenomen en vanwege de beoordelingsruimte die de universiteiten krijgen bij de toelating van studenten tot de educatieve module wordt meer flexibiliteit geboden.

De verruiming die hiermee ontstaat doet niets af aan de algemene eis van voldoende vakinhoudelijke verwantschap, wel ontstaat hiermee de mogelijkheid om studenten met een buitenlandse vooropleiding na succesvolle afronding van de educatieve module een verklaring af te geven dat zij hebben voldaan aan de bekwaamheidseisen. Ook ontstaat de mogelijkheid om individuele studieroutes beter te waarderen op vakinhoudelijke verwantschap. Bijvoorbeeld ontstaat hierdoor de mogelijkheid om ook een verklaring van bekwaamheid af te geven aan studenten die niet zozeer een opleiding hebben gevolgd die an sich tot voldoende verwantschap met het te geven vak leidt, maar die op basis van een andere opleiding in combinatie met bijvakken toch eenzelfde vakinhoudelijke bekwaamheid hebben verworven. Het blijft de toets van de examencommissie of de student bij afronding van de module aan de bekwaamheidseisen heeft voldaan. De regering acht dit ook wenselijk, omdat hiermee de potentiële doelgroep voor de educatieve module wordt vergroot. De universiteiten hebben de afgelopen jaren aparte programma’s ontwikkeld om studenten van bredere bacheloropleidingen vakinhoudelijk bij te spijkeren naar het niveau dat wenselijk is voor instroom in de masteropleiding. Deze programma’s zouden ook benut kunnen worden voor studenten die vanuit een bredere opleiding naar de educatieve module willen doorstromen.

Het wetsvoorstel is overeenkomstig aangepast. De grondslag om bij regeling de verwantschapstabel vast te stellen blijft bestaan en wordt uitgebreid met de bevoegdheid om bij die regeling ook verklaringen of certificaten aan te wijzen. Dit wordt nader toegelicht in de paragrafen 2.2.2 en 4.2 van de memorie van toelichting.

Naar aanleiding van de suggestie van de Afdeling heeft de regering in artikel 7.24a WHW eveneens een mogelijkheid opgenomen voor de universiteiten om nadere eisen te stellen bij inschrijving. Hiermee is aangesloten bij de formulering van artikel 7.30c WHW; de bepaling die de toelating tot de educatieve masters regelt. Daarmee is geborgd dat bij inschrijving getoetst kan worden of de aspirant-student bij succesvolle afronding van de educatieve module ook daadwerkelijk een bevoegdheid zal verwerven. Met andere woorden, de verwantschap van de vooropleiding kan reeds bij de beslissing om een aspirant-student toe te laten tot de educatieve module worden getoetst. De inschrijving kan dan ook worden geweigerd indien niet is voldaan aan de door het instellingsbestuur gestelde eisen. Hierop is zowel het wetsvoorstel als de toelichting (paragraaf 6.3) aangepast.

b. Kennis, inzicht en vaardigheden

Volgens het wetsvoorstel kan de inschrijving voor een educatieve module ook plaatsvinden op basis van kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een wetenschappelijke bachelorgraad, al heeft men die graad niet.29 Ook dit is een wijziging ten opzichte van het experiment, die niet gebaseerd is op de evaluatie. Dit element ontbrak daarnaast in de consultatieversie van het voorstel. De toelichting benoemt dat hiermee is geregeld dat buitenlandse diploma’s van een gelijkwaardig niveau ook toelating kunnen verschaffen tot de educatieve module.30 Tegelijkertijd geeft de toelichting aan dat ook beoogd wordt meer ruimte te bieden aan universiteiten om individuele kennis en vaardigheden te wegen bij de afgifte van een verklaring voor de lesbevoegdheid.31

Daarom lijkt het voorgestelde artikel de ruimte te geven om de toelating te verruimen tot meer dan een diploma-eis. De toelichting maakt echter niet duidelijk op welke wijze de universiteiten invulling kunnen geven aan de mogelijkheid om te toetsen dat kennis, inzicht en vaardigheden van de student op het niveau van een bachelorgraad liggen. Het is niet helder op welke wijze de universiteiten de vakinhoudelijke kennis van afgestudeerden die een educatieve module hebben afgerond voldoende waarborgen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het afleggen van toelatingstesten aan de universiteit. Daarbij zouden ook afspraken gemaakt moeten worden tussen universiteiten over de inhoud van deze testen om verschillen in vooropleidingseisen te voorkomen. Op die manier kan tegemoet gekomen worden aan de eis die volgens het onderhavige voorstel voor het voortgezet onderwijs wordt vastgelegd dat een leraar les mag geven in een bepaald vak op basis van het succesvol afronden van een educatieve minor of module en een (voor)opleiding die inhoudelijk met het vak overeenkomt.32

De Afdeling adviseert om, gelet op het voorgaande, de mogelijkheid om de toelating tot de educatieve module te baseren op kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een wetenschappelijke bachelorgraad, zonder dat betrokkene een dergelijke of equivalente graad heeft verworven, nader toe te lichten en te motiveren, en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

De regering heeft beoogd om naast degene die in Nederland een graad Bachelor (of Master) hebben verworven, ook degene die binnen of buiten Nederland een diploma hebben behaald van een gelijkwaardig niveau toe te kunnen laten tot de educatieve module. Uit gesprekken met UNL en de lerarenopleiders bleek dat er animo bestond onder studenten met een buitenlands diploma om de educatieve module te volgen, om op deze manier een onderwijsbevoegdheid te verwerven. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen die in Duitsland hebben gestudeerd, maar al geruime tijd in Nederland wonen en in Nederland aan de slag willen als leraar. Wanneer de toegang tot de educatieve module beperkt blijft tot degene die een graad Bachelor of Master hebben verworven op grond van de WHW, dan zouden deze aspirant-leraren niet kunnen deelnemen aan de educatieve module. Het betreft weliswaar een kleine groep, maar vanwege het nodeloos beperkende karakter van de toelatingseis wordt toch voorzien in een verruiming ten opzichte van het experiment.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling heeft de regering gemeend de bepaling aan te moeten passen. De Afdeling merkt terecht op dat de bepaling zodanig ruim was geformuleerd dat daarmee de mogelijkheid werd geopend om ook via een toelatingstoets toegang te verkrijgen tot de educatieve module. De regering acht een toelating op grond van een toelatingstoets onwenselijk, omdat daarmee in de ogen van de regering de kwaliteit van de toekomstige leraar onvoldoende geborgd zou zijn.

Gelet hierop is het wetsvoorstel (voorgestelde artikel 7.24a WHW) aangepast. Eveneens zijn aanpassingen doorgevoerd in de memorie van toelichting (paragraaf 4.1 en de artikelsgewijze toelichting).

4. Toepassing hardheidsclausule

Volgens de toelichting heeft DUO gewezen op een probleem in de uitvoering omdat de educatieve module gezien de omvang (30 studiepunten) in een half jaar kan worden afgerond.33 Dit past niet in de bestaande systematiek van het levenlanglerenkrediet34 en het collegegeldkrediet35, omdat bij de berekening en uitbetaling daarvan wordt uitgegaan van een verdeling over twaalf maanden.36 Daarbij geeft de toelichting aan dat de verwachting is dat dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal voorkomen. Daarbij zal DUO hieraan in individuele gevallen middels de toepassing van de hardheidsclausule op aanvraag tegemoetkomen.

De Afdeling neemt aan dat de toelichting doelt op de hardheidsclausule in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000. Daarbij merkt zij op dat een hardheidsclausule is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van een regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen.37 Aangezien de regering reeds problemen voorziet met betrekking tot de berekening en uitbetaling van het levenlanglerenkrediet en het collegegeldkrediet is het aangewezen om deze problematiek binnen het voorstel op te lossen.

De Afdeling adviseert om in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel aan te passen.

De Afdeling merkt op dat de hardheidclausule niet gebruikt zou kunnen worden om een oplossing te vinden voor de beperkte groep studenten die mogelijk een te laag bedrag aan collegegeldkrediet of levenlanglerenkrediet zouden kunnen lenen, omdat geen sprake is van een onvoorziene situatie. Als gevolg van de systematiek van het collegegeldkrediet en het levenlanglerenkrediet, kan het zo zijn dat de student die de educatieve module volgt en binnen een half jaar afrondt, feitelijk minder kan lenen dan hetgeen hij is verschuldigd. Dit heeft te maken met het feit dat het collegegeldkrediet en het levenlanglerenkrediet op basis van het feitelijke verschuldigd collegegeld gespreid over twaalf maanden wordt uitgekeerd en dat de student ingeschreven moet zijn om die uitbetaling te ontvangen. Gelet op de aard van de voorziening en de doelgroep is niet voorzienbaar dat dit daadwerkelijk tot problemen zal leiden. Voorgaande in combinatie met het feit dat het niet mogelijk is gebleken om op korte termijn een oplossing te vinden die zowel doelmatig als effectief is, maakt dat de regering het opportuun acht om toch de hardheidsclausule toe te passen in de situatie dat het voor een individuele student tot daadwerkelijke problemen leidt. De regering is echter wel van mening dat er een structurelere oplossing gevonden moet worden voor deze situatie. De periode tot aan de invoering van dit wetsvoorstel zal benut worden om alsnog een doelmatige en effectieve oplossing te vinden. De regering is voornemens om, indien de passende oplossing een wetswijziging vereist, dit in een toekomstig wetsvoorstel op te nemen. Om deze reden wordt het wetsvoorstel thans niet aangepast, wel is de toelichting in paragraaf 6.3 uitgebreid.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Th. C. de Graaf

Van de gelegenheid is eveneens gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik verzoek U, mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf