Vastgesteld 30 juni 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 14 juni 2022 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 29 juni 2022 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
Vraag 1:
Hoe gaat u de komende jaren om met de grote hoeveelheid specifieke uitkeringen die de laatste jaren zijn ontstaan op het gebied van woningbouw en verduurzaming, gelet op het feit dat deze de beleidsvrijheid van gemeenten beperken en het streven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou zijn om het aantal specifieke uitkeringen te beperken? Acht u het wenselijk bepaalde regelingen samen te voegen? Waarom wel of niet?
Antwoord:
In het programma Woningbouw is aangekondigd dat de opgaven op het gebied van volkshuisvesting groot zijn en spelen in het hele land (Kamerstuknummer 32 847, nr. 878). Met verschillende specifieke uitkeringen kunnen medeoverheden financieel ondersteund worden bij het realiseren van rijksbeleid. In bepaalde gevallen is dat de meest effectieve manier om bij te dragen aan het oplossen van een opgave. Dit betekent niet dat toekomstige opgaven op het gebied van bouwen, wonen, en de woonomgeving, per definitie bekostigd zullen worden met specifieke uitkeringen. Er wordt een gerichte afweging gemaakt worden over de uitkeringsvorm, om te kiezen voor de vorm die het beste past bij de betreffende opgave.
Hiermee krijgen gemeenten juist op veel verschillende vlakken ondersteuning. Per gemeente spelen er verschillende opgaven en door een gerichter aanbod van specifieke uitkeringen, komen meer gemeenten hiervoor in aanmerking.
Door regelingen samen te voegen ontstaat het risico dat gemeenten niet aan de specifieke voorwaarden kunnen voldoen of de middelen niet doelmatig worden besteed. Het is daarom niet wenselijk om regelingen samen te voegen.
Vraag 2:
Hoe definieert u de noodzaak «om middelen in het juiste ritme te zetten»? Kunt u in het vervolg bij dit type kasschuiven een inhoudelijke toelichting geven over het hoe en waarom?
Antwoord:
Met het in het juiste ritme zetten van de middelen wordt bedoeld dat de beschikbare en door het parlement geautoriseerde uitgaven in een ander jaar moeten plaatsvinden dan voor het jaar waarvoor die autorisatie heeft plaatsgevonden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een politiek besluit heeft plaatsgevonden om activiteiten te vervroegen of juist te verlaten. Een ander voorbeeld is dat een leverancier aan geeft langer over een opdracht te doen dan van tevoren was voorzien. In dat geval kan het nodig zijn de middelen naar latere jaren door te schuiven. Het in het juiste ritme zetten van de middelen vergt (opnieuw) parlementaire besluitvorming.
Ook bij volgende begrotingsstukken zal ik er op toezien dat de relevante kasschuiven van een toelichting worden voorzien.
Vraag 3:
Wat is de gemiddelde woninggrootte in Nederland? En per bewoner? Kan dit in vergelijking met andere EU-landen in een staatje worden geplaatst?
Antwoord:
Uit het recente WoON2021 blijkt dat de gemiddelde gebruiksoppervlakte per woning 120 m2 is en 67 m2 per persoon. Eerder rapporteerde het CBS een gemiddelde oppervlakte per persoon van 65 m2 (peildatum 2017, Amsterdamse huishoudens hebben minder woonoppervlakte (cbs.nl)).
Een actuele internationale vergelijking van de gemiddelde woninggrootte en de oppervlakte per persoon is niet beschikbaar. Wel zijn voor Europese landen de gemiddelde oppervlakten per woning in 2012 bekend, zie onderstaande tabel.
Land/ regio |
Gemiddeld oppervlakte (m2) woning per huishouden (2012) |
---|---|
Cyprus |
141,4 |
Luxembourg |
131,1 |
Iceland |
130,4 |
Belgium |
124,3 |
Norway |
122,7 |
Denmark |
118,1 |
Switzerland |
117,2 |
Netherlands |
106,7 |
Portugal |
106,4 |
Austria |
99,7 |
Sweden |
99,7 |
Spain |
99,1 |
Germany |
94,3 |
France |
93,7 |
Italy |
93,6 |
Greece |
88,6 |
Finland |
88,6 |
Slovakia |
87,4 |
Croatia |
81,6 |
Slovenia |
80,3 |
Czechia |
78 |
Hungary |
75,6 |
Poland |
75,2 |
Bulgaria |
73 |
Estonia |
66,7 |
Lithuania |
63,2 |
Latvia |
62,5 |
Romania |
43,9 |
Ireland |
– |
Malta |
– |
United Kingdom |
– |
Bron: Eurostat.
Vraag 4:
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de ledenaantallen die politieke partijen opgeven overeenkomen met de daadwerkelijke ledenaantallen?
Antwoord:
Jaarlijks moeten politieke partijen voor 1 juli verantwoording afleggen voor de ontvangen subsidie op basis van de Wet financiering politieke partijen. Onderdeel van deze verantwoording is een goedkeurende accountantsverklaring. Deze verklaring ziet onder andere toe op de juistheid van de opgegeven ledentallen van de politieke partij, en indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie. Wanneer deze goedkeurende verklaring ontbreekt, vervallen voor deze partij de op deze ledentallen gebaseerde bedragen per lid van de te ontvangen subsidie (Wfpp, art. 12, vierde lid).
Vraag 5:
Kunt u toelichten hoe de beschikbaarheid van 360 miljoen euro voor de woningbouwimpuls tot stand is gekomen, gelet op het feit dat in het programma woningbouw van maart dit jaar 250 miljoen euro werd verwacht?
Antwoord:
In totaal is deze kabinetsperiode € 1,25 mld. beschikbaar voor komende tranches van de woningbouwimpuls.
Vanuit de gereserveerde middelen wordt nu € 300 mln. ingezet voor de openstelling van de 4e tranche van de woningbouwimpuls i.p.v. de eerder verwachte € 250 mln. Naast de € 300 mln. voor de 4e tranche van de woningbouwimpuls resteert nog € 60 mln. dat gereserveerd is voor de MIRT-Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht. Hetgeen totaal € 360 mln. maakt.
Ik zal u in de tweede helft van dit jaar informeren over de volgende tranches van de woningbouwimpuls.
Vraag 6:
In hoeverre verwacht u dat deze extra middelen van de woningbouwimpuls gaan leiden tot de bouw van extra woningen, gezien de beperkte capaciteit van de bouwsector in zowel personeel als materiaal op dit moment? Welke mogelijkheden heeft u om hier scherp op aan te sturen?
Antwoord:
Uit een recente evaluatie (Kamerstuk 32 847, nr. 748) blijkt dat de Woningbouwimpuls voornamelijk effect heeft op de snelheid en continuïteit van bouwprojecten en het aantal betaalbare woningen binnen deze bouwprojecten. Met de Woningbouwimpuls worden concrete afspraken gemaakt over de bouwstroom binnen projecten, waarmee projecten eerder starten en eerder worden afgerond. Voor de projecten geldt dat de datum waarop wordt gestart met bouwen van de laatste woningen binnen 10 jaar na toekenning van de middelen moet geschieden. Hiermee wordt de ontwikkeling van de woningen gespreid in de tijd.
Juist hiermee is de Woningbouwimpuls van toegevoegde waarde; door concrete afspraken te maken over de bouwstroom, en de betaalbaarheid binnen de projecten
Met gemeenten wordt de voortgang van deze projecten besproken en gecontroleerd, om een tijdige start en afronding van het project te verzekeren.
Vraag 7:
Kunt u verklaren waarom er in 2022 52 miljoen euro minder wordt uitgegeven aan klimaatbeleid en ondersteuning van regionale energiestrategieën dan in de begroting 2022 werd voorzien?
Antwoord:
Er wordt niet € 52 mln. minder uitgegeven aan klimaatbeleid en ondersteuning Regionale Energiestrategieën, maar de middelen zijn overgeboekt naar het Gemeentefonds. Deze middelen worden via een decentralisatie-uitkering aan de gemeenten en provincies uitgekeerd voor het uitvoeren van klimaatakkoordtaken (€ 40 mln.) en continuering van de ondersteuning van het proces van de Regionale Energiestrategieën in de 30 regio’s (€ 12 mln.).
Vraag 8:
Kunt u toelichten waarom u in 2022 verwacht meer middelen (360 miljoen euro) uit te geven aan de woningbouwimpuls dan in het programma woningbouw werd verwacht (250 miljoen euro)?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 9:
In hoeverre verwacht u dat de nieuwe tranche van de woningbouwimpuls zal leiden tot de bouw van heel veel extra woningen, gezien de twijfels die het Planbureau voor de Leefomgeving en het Economisch Instituut voor de Bouw hierover hebben geuit? Ziet u mogelijkheden om bij de vormgeving hier scherper op te sturen? Zo ja op welke manier(en)?
Antwoord:
Het doel van de Woningbouwimpuls is het versnellen van woningbouwplannen, welke door een onrendabele top niet haalbaar zijn voor gemeenten. Door cofinanciering vanuit de Woningbouwimpuls kan de bouw van betaalbare woningen, waar de vraag groot naar is, toch worden bewerkstelligd. De Woningbouwimpuls heeft sinds 2020 in drie tranches bijgedragen aan de bouw van bijna 140.000 woningen, verdeeld over 93 projecten. Op basis van deze cijfers, zal er met de € 300 miljoen die beschikbaar is voor de volgende tranche, naar verwachting kunnen worden bijgedragen aan zo’n 40.000 woningen.
Bij toekenning van de Woningbouwimpuls worden over deze woningen concrete afspraken gemaakt. Door concrete afspraken te maken over de bouwstroom en het betaalbare programma binnen de projecten, en bij te dragen aan het tekort kan voorkomen worden dat het betaalbare programma wordt afgeschaald en ontwikkelingen te lang worden afgehouden. Met gemeenten wordt de voortgang van deze projecten besproken en gecontroleerd, om een tijdige start en afronding van het project te verzekeren.
Over het punt van extra woningen die voortkomen uit de Woningbouwimpuls, waar het Planbureau voor de Leefomgeving over schrijft, is ook door de Algemene Rekenkamer recent over gepubliceerd. Zij stellen onder andere dat het lastig is aan te tonen of financiering uit de Woningbouwimpuls leidt tot de bouw van extra (additionele) woningen. Over dit onderwerp was door mijn ministerie, in samenwerking met het Ministerie van Financiën reeds een onderzoek gestart waarvan de resultaten recent aan uw Kamer zijn verzonden. Dit onderzoek toont aan dat de Woningbouwimpuls op verschillende manieren voor versnelling van projecten zorgt. Daarnaast zijn er in het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor substitutie of verdringing van andere projecten binnen gemeenten. Verder blijkt dat het meten van additionaliteit van een subsidie voor gebiedsontwikkeling lastig is uit te drukken in aantallen (betaalbare) woningen. De concrete aanbevelingen die het onderzoeksbureau doet om de additionaliteit beter te meten zijn doorgevoerd in de aanvraagdocumentatie voor de vierde tranche. Indien het noodzakelijk blijkt, wordt het instrument aangepast om de doelmatigheid te waarborgen.
Daarnaast is het van belang te kijken naar het geheel van beleidsmaatregelen die genomen worden om de woningbouw te versnellen waarvan de Woningbouwimpuls onderdeel is. Zo worden er afspraken gemaakt met lokale overheden over 900.000 woningen waarvan twee derde deel betaalbaar.
Vraag 10:
Hoeveel ouderenwoningen worden er extra gerealiseerd en hoeveel zorgbuurthuizen zijn er extra gerealiseerd?
Antwoord:
De regeling staat momenteel nog open voor aanvragen. Om deze reden is er nog geen informatie beschikbaar over het aantal te realiseren woningen.
Vraag 11:
Hoeveel woningen worden er extra gerealiseerd voor aandachtsgroepen?
Antwoord:
Gemeenten hebben in de eerste tranche van de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) uit eind 2021 aanvragen ingediend om 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten te realiseren. De tweede tranche van deze regeling ligt momenteel voor ter consultatie. Op 19 september 2022 zal het loket voor deze tweede tranche geopend worden. Op basis van de huidige voorwaarden en bij uitputting van het volledige budget, verwachten wij in deze tranche aanvragen voor circa 6000 woonruimten voor aandachtsgroepen. Deze verwachting kan worden bijgesteld, bijvoorbeeld naar aanleiding van wijzigingen aan de conceptregeling. De genoemde woningaantallen dienen gerealiseerd te zijn binnen een termijn van vijf jaar na toekenning van de beschikking. Tevens wordt er inzet gepleegd voor de huisvesting van Oekraïense ontheemden.
Vraag 12:
Hoeveel flexwoningen worden er gerealiseerd?
Antwoord:
Sinds de stimuleringsaanpak flexwonen in 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd zijn er per jaar ongeveer 5.000 flexwoningen gerealiseerd Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VII, nr. 62). In het Coalitieakkoord is afgesproken de productie te verhogen naar 15.000 flexwoningen per jaar.
Vraag 13:
Wat is de gemiddelde huurtoeslag per huishouden?
Antwoord:
In 2022 hebben huurtoeslagontvangers vooralsnog een voorschot van gemiddeld € 236 per maand ontvangen. Omdat de aanvragen voor dit jaar nog lopen, zijn deze voorschotten alleen nog voorlopig en nog niet definitief toegekend. Dit bedrag kan dus nog wijzigen bij het definitief toekennen.
Het laatste jaar waarover meer dan 90% definitief is toegekend is 2020. In dat jaar ontvingen huurtoeslagontvangers gemiddeld € 234 per maand aan huurtoeslag.
Vraag 14:
Wat is het effect van de verschillende huurverhogingen op de huurtoeslag?
Antwoord:
De indexering van het huurtoeslagbudget is deels afhankelijk van (gerealiseerde) huurverhogingen, doordat een aantal parameters van de huurtoeslag hiermee geïndexeerd worden. In de regel zijn huurverhogingen gekoppeld aan inflatie. Een hogere inflatie leidt dan tot hogere huurverhogingen. Indien de inflatie hoger uitvalt dan waarmee in de raming was rekening gehouden, leidt dit tot hogere uitgaven van de huurtoeslag.
Vraag 15:
Hoeveel schimmel- vochtwoningen worden per jaar aangepakt uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Met de toekenningen van de eerste tranche van het Volkshuisvestingsfonds worden in de periode tot het jaar 2031 bijna 22.000 woningen in kwetsbare gebieden verbeterd, waarbij ruim 20.000 woningen via intensieve renovatie. Via de jaarlijkse SISA-verantwoording rapporteren medeoverheden over hun resultaten, waaronder het aantal woningen dat is afgerond. In de tweede helft van dit jaar van dit jaar dienen gemeenten/regio’s die een toekenning hebben ontvangen hun eerste verantwoording in te dienen over de voortgang in het jaar 2021.
De Volkshuisvestingsfondsprojecten van medeoverheden bevatten maatregelen waaronder ook de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek. Daarnaast zijn er ook een aantal projecten waarin woningen worden gesplitst of samengevoegd. Er zijn geen data op jaarbasis beschikbaar.
Vraag 16:
Hoeveel woningen worden per jaar extra gerenoveerd uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 15
Vraag 17:
Hoeveel woningen worden per jaar gesplitst en samengevoegd uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 15
Vraag 18:
Kunt u de herkomst van de extra 250 miljoen euro voor de woningbouwimpuls duiden, gelet op verschil tussen de 1 miljard euro uit het coalitieakkoord en de 1,25 miljard euro uit uw brief van 25 mei jl. en het programma woningbouw? Bij welke besluitvorming zijn de extra 250 miljoen euro beschikbaar gekomen en waar kan de Kamer deze besluitvorming terugvinden?
Antwoord:
De € 250 miljoen voor de volgende tranche van de Woningbouwimpuls is afkomstig uit de augustusbesluitvorming van 2021. Dit is gecommuniceerd in de Kamerbrief «invulling 10*€ 100 miljoen voor additionele woningbouw (Kamerstuknummer 2021/2022, 36 120 VII, nr. 1).
Vraag 19:
Is het afwegingskader, zoals is aangekondigd in het programma woningbouw, om te bepalen naar welke doelen en gebieden de investeringen gaan voor grootschalige woningbouwgebieden, dat samenhangt met de 7,5 miljard euro uit het Mobiliteitsfonds, inmiddels vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving (BOL)? Zo ja, wanneer wordt dit afwegingskader naar de Kamer gestuurd? Zo nee, wanneer verwacht u dit afwegingskader vast te gaan stellen in het BOL?
Antwoord:
Momenteel is er een ontwerpafweegkader. De definitieve vaststelling van het afweegkader zal plaatsvinden in een bestuurlijk overleg met de koepels (IPO, VNG, UvW en vervoerregio’s). Een datum voor dat overleg is niet gepland. Uw Kamercommissie ontvangt het afwegingskader nadat het is vastgesteld.
Vraag 20:
Hoeveel woningen worden er extra gerealiseerd uit de begroting voor Wadden?
Antwoord:
Met de circa € 5 mln. voor de Waddeneilanden wordt een netto toevoeging van tenminste 200 woningen op de eilanden beoogd.
Vraag 21:
Hoeveel Huurcommissie-zaken kunnen met de extra gelden afgehandeld worden?
Antwoord:
De Huurcommissie verwacht in 2022 in totaal 17.880 zaken af te doen. Deze zijn onder te verdelen in 14.880 reguliere zaken en 3.000 verzetszaken. Dit zijn circa 2.000 zaken meer dan in de ontwerpbegroting 2022 was opgenomen. Daarnaast zijn extra middelen vrijgemaakt voor de bouw van het nieuwe zaaksysteem en de vormgeving van een projectbureau om de Huurcommissie voor te bereiden op nieuwe wetgeving.
Vraag 22:
Hoeveel extra geld heeft de Huurcommissie verzocht?
Antwoord:
De Huurcommissie heeft in haar offerte aangegeven hoeveel zaken zij verwacht af te handelen en hoeveel middelen hiervoor extra benodigd zijn. Deze offerte is integraal gehonoreerd en de extra benodigde middelen zijn hiervoor vrijgemaakt. Het verkregen bedrag vanuit het moederdepartement is gelijk aan het door de Huurcommissie gevraagde bedrag, namelijk ca. € 12 mln.
De Huurcommissie heeft in haar offerte aangegeven hoeveel zaken zij verwacht af te handelen en hoeveel middelen hiervoor extra benodigd zijn. Deze offerte is integraal gehonoreerd en de extra benodigde middelen zijn hiervoor vrijgemaakt. Het verkregen bedrag vanuit het moederdepartement is gelijk aan het door de Huurcommissie gevraagde bedrag, namelijk ca. € 12 miljoen.
Vraag 23:
Hoeveel woningen worden er extra uit de gelden voor Woondeals gerealiseerd en kunt u daarbij inzichtelijk maken hoeveel sociale huurwoningen en hoeveel sociale koopwoningen en hoeveel overige huur- en koopwoningen?
Antwoord:
In het vierde kwartaal worden in het hele land regionale woondeals gesloten, dus dat kan ik nu nog niet inzichtelijk maken.
De gelden die voorzien zijn voor woondeals betreffen procesgelden, geen investeringsgeld, voor het opstellen en uitvoeren van nieuwe woondeals.
Uitgangspunt is dat van de nieuwbouwopgave 2/3 betaalbaar moet zijn. Er worden in de woondeals afspraken opgenomen over de segmenten sociale huur, midden huur, en betaalbare koop tot aan NHG-grens op basis van bruto nieuwbouw, uitgesplitst in jaarschijven. Ook het aantal woningen dat woningcorporaties bouwen met een uitsplitsing sociale huur en midden huur wordt opgenomen. Onderdeel van deze afspraken is ook de verdeling van de sociale woningbouw op basis van fair share, gericht op het streven naar 30% sociale woningen voor de bestaande voorraad. Het hebben van een woondeal (of zicht daarop) wil ik voorwaardelijk maken voor de inzet van financiële middelen, zoals de Woningbouwimpuls.
Vraag 24:
Waarom worden er volgens de toelichting middelen voor de stimuleringsregeling ouderenhuisvesting naar 2023 geschoven? Hoe verhoudt dit zich tot de 20 miljoen euro die nog voor 2022 is gereserveerd volgens tabel 7 op pagina 14?
Antwoord:
Voor de stimuleringsregeling voor ouderen is in totaal € 38 mln. beschikbaar. Hiervan zijn er € 20 mln. beschikbaar in 2022 en € 18 mln. voor 2023. De middelen voor 2023 zijn van 2021 naar 2023 geschoven in verband met het feit dat de regeling voor ouderenhuisvesting in 2022 is gepubliceerd.
Voor de stimuleringsregeling voor ouderen is in totaal € 38 mln. beschikbaar. Hiervan zijn er € 20 mln. beschikbaar in 2022 en € 18 mln. voor 2023. De middelen voor 2023 zijn van 2021 naar 2023 geschoven in verband met het feit dat de regeling voor ouderenhuisvesting in 2022 is gepubliceerd.
Vraag 25:
Kunt u het verschil in uitgaven toelichten tussen de uitgaven volgens de suppletoire begroting en het beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, met name voor de regeling Warmtefonds en het Programma Aardgasvrije Wijken?
Antwoord:
In de suppletoire begroting worden alleen de wijzigingen van begroting genoemd en in het beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving wordt het beschikbare budget genoemd inclusief de wijzigingen in de 1e suppletoire begroting.
Vraag 26:
Kunt u toelichten wat de reden is om een deel van het bedrag van 45 miljoen euro voor het Warmtefonds door te schuiven naar 2027? Waarom wordt dit niet naar eerdere jaren doorgeschoven?
Antwoord:
In de jaren 2023–2027 staat al een budgetreeks voor het Warmtefonds op de begroting van BZK. Op basis van de verwachte aanvragen van het Warmtefonds en de beschikbare budgetten meerjarig op de begroting worden de middelen in het – naar huidig inzicht – juiste kasritme gezet. Zo is een deel van het bedrag van € 45 mln. voor het Warmtefonds doorgeschoven naar 2027.
Vraag 27:
Hoeveel woningen worden per jaar geïsoleerd vanuit het Nationaal Isolatie Programma?
Antwoord:
In het Nationaal Isolatieprogramma (Kamerstukken II, 2021/22 30 196, nr. 787) staan meerdere actielijnen beschreven.
• De ambitie is om met actielijn 1 ongeveer 750.000 koopwoningen via een lokale aanpak samen met gemeenten te isoleren. Naar verwachting kunnen gemeenten hiervoor vanaf begin 2023 meerjarige plannen indienen. Op basis daarvan kan volgend voorjaar een preciezer totaalbeeld van de gemeentelijke aanpak worden gegeven aan uw Kamer.
• Het doel van actielijn 2 is het isoleren van een miljoen huurwoningen naar de isolatiestandaard, zowel in het sociale als het particuliere segment. Met Aedes worden hierover momenteel afspraken gemaakt. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd zodra de gesprekken zijn afgerond.
• Het streven van actielijn 3 is het versnellen van de isolatie van ongeveer 750.000 koopwoningen op eigen initiatief (en via collectieve inkoopinitiatieven). Dat stimuleren we met aantrekkelijke, laagdrempelige, breed toegankelijke financiering en subsidie en met een landelijke communicatiecampagne en het platform «Verbeter je huis». Uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over het aantal gesubsidieerde maatregelen via de Investeringssubsidie voor duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH).
De monitoring van het Nationaal Isolatieprogramma is onderdeel van de jaarlijkse monitoring van het Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving.
Vraag 28:
Met hoeveel huishoudens zal de energiearmoede per jaar afnemen?
Antwoord:
Het aantal huishoudens in energiearmoede is – naast beleidsinterventies – afhankelijk van veel factoren, waaronder exogene factoren zoals de ontwikkeling van de energieprijzen en inflatie. TNO schat dat op basis van de huidige energieprijzen er zo’n 640 duizend huishoudens momenteel in energiearmoede leven. Hierbij is geen rekening gehouden met dalend energieverbruik door gedragsverandering of verduurzaming en mogelijk veranderde inkomenssituaties. Het is daarom op dit moment niet mogelijk om een accurate inschatting te maken van de te verwachten ontwikkeling van het aantal huishoudens in energiearmoede.
In de Europese Regulation on the Governance of the Energy Union and Climate Policy is één van de verplichtingen het in kaart brengen en monitoren van energiearmoede. Een logische stap is om de indicatoren uit dit onderzoek van TNO verder uit te werken en te gebruiken als basis voor een jaarlijkse monitoring van energiearmoede. Daarom werkt het CBS in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan een jaarlijkse monitor voor energiearmoede. Het methodedocument hiervoor zal voor de zomer gereed zijn en naar verwachting zal de eerste monitor energiearmoede in het najaar gereed zijn. De Minister voor Klimaat en Energie heeft al toegezegd dat deze, met een appreciatie van het kabinet, zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2021/22, 22 112, nr. 3408). Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat de huidige stand van zaken is betreffende het aantal huishoudens in energiearmoede en kan de ontwikkeling ook in kaart worden gebracht.
Uw Kamer zal daarnaast op basis van de verantwoording door gemeenten over de aanpak energiearmoede worden geïnformeerd over:
• het aantal huishoudens aan wie energiebesparende voorzieningen zijn verstrekt;
• het aantal huishoudens dat ondersteuning – bijvoorbeeld via advies over vermindering van het energiegebruik voor zijn of haar specifieke woning – heeft gekregen;
• de toegepaste maatregelen.