Vastgesteld 1 juli 2022
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2023. Deze leden zijn verheugd om te zien dat voor schrijnende situaties waarin een minderjarige zijn of haar ouders verliest en vervolgens de woning erft en vanwege fiscale verplichtingen genoodzaakt is om de woning te verkopen, de wet wordt gewijzigd met het voorliggende wetsvoorstel. Verder hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2023. Deze leden hebben wel nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2023.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering als eerste kan reflecteren op de conclusie van de Raad van State dat de gehanteerde werkwijze voor de vier goedkeurende beleidsbesluiten in het voorliggende wetsvoorstel niet consistent is en met name of de regering het met de leden van de CDA-fractie eens is dat deze inconsistente werkwijze de parlementaire controle van wet- en regelgeving bemoeilijkt.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet. Deze leden hebben hierover een beperkt aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale Verzamelwet 2023. Naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel hebben deze leden nog een aantal vragen.
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2023. Dit lid dankt de regering voor het feit dat een groot aantal maatregelen zonder (grote) budgettaire gevolgen in de verzamelwet zijn samengebracht, zoals de bedoeling was. Wel merkt dit lid op dat het de bedoeling was om deze wet in het eerste kwartaal in te dienen (zie ook de start- en beslisnotitie Fiscale Verzamelwet 2023). Waarom is dat niet gebeurd? Immers, de behandeling verschuift nu naar het najaar en het hele idee was nu juist om de behandeling en de stemmingen in het voorjaar te laten plaatsvinden.
Het lid Omtzigt waardeert de beslisnota’s, omdat daarin juist zeer kernachting beschreven staat wat de beslispunten zijn, inclusief de voor- en nadelen van keuzes. Het valt hem echter wel op dat er behoorlijk grote stukken witgelakt zijn in de nota’s. Kan de regering die alsnog aan de Kamer doen toekomen?
Het lid Omtzigt deelt wel de kritiek van de Raad van State dat de regering veel te gemakkelijk denkt over beleidsbesluiten die later gecodificeerd worden in wetgeving, over wetgeving met terugwerkende kracht en over het gebruik van artikel 2.27 van de Compatibiliteitswet. Bij al deze procedures worden de Staten-Generaal in de ogen van dit lid de facto buiten spel gezet. Immers, het beleid is al ingegaan voordat het besproken wordt in de Kamer. Het gevolg is dan dat de Kamer de keuze heeft om beleid met terugwerkende kracht te veranderen met grote gevolgen voor de uitvoering en voor burgers en bedrijven. Of de Kamer kan een bewindspersoon (of de regering) naar huis sturen. En dat is naar de mening van dit lid ook een paardenmiddel.
Het lid Omtzigt wijst erop dat in de afgelopen tijd (corona) er een manier van beleid en wetgeving in het proces van de departementen is geslopen die er moeilijk weer uit te halen lijkt en waarbij de regering iedere keer toch wel akkoord gaat. Het gevolg is dat de Kamer zelfs geen kleine wijzigingen aan kan brengen in zaken als de Catshuisregeling/Hersteloperatie, in coronabeleid en nu dus ook in fiscaal beleid.
Het lid Omtzigt merkt ook op dat het coalitieakkoord de volgende ambitie formuleert: «We willen een duidelijker scheiding tussen Kamer en kabinet. We willen de controlerende en wetgevende rol van de Kamer versterken Wij willen constructief samenwerken met partijen die verantwoordelijkheid willen nemen en zullen deze samenwerking actief opzoeken. Daarbij voeren we op een open en respectvolle manier het debat.»
Die medewetgevende rol kan in de visie van dit lid alleen goed plaatsvinden als de bovengenoemde uitzonderingen niet of alleen in uiterste nood worden gebruikt.
Het lid Omtzigt nodigt de regering dus uit om een beleidskader te publiceren en in de ministerraad vast te stellen voor het gebruik van deze uitzonderingsregels. Is de regering bereid een dergelijk kader mee te sturen met de nota naar aanleiding van het verslag?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voor de meeste maatregelen wenselijk is dat ze per 1 januari 2023 in werking treden. De leden van de CDA-fractie vragen voor welke maatregelen dit specifiek geldt.
Het lid Omtzigt merkt op dat dit wetsvoorstel in feite nog door het vorige kabinet is opgesteld en dat het dus logisch is dat er geen stukken uit het coalitieakkoord in staan. Toch grijpt dit lid deze mogelijkheid aan om te vragen op welk moment de maatregel over de invoering van de tax payers advocate naar de Kamer komt. Dit lid hoopt namelijk spoedig een hoofdlijnenbrief over de opzet te ontvangen en met de regering van gedachten te kunnen wisselen hierover.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering voorstelt om de regels tegen dividendstripping aan te scherpen, door te verwijzen naar «lichamen» in plaats van naar «rechtspersonen» in artikel 4, zevende lid, van de Wet DB 1965. Kan de regering bevestigen dat door de huidige vormgeving van de wettekst, de bepaling alleen ten aanzien van rechtspersonen van toepassing kan zijn en dat het wetsvoorstel een aanscherping van de regels betreft? Zo niet, kan de regering aangeven op grond waarvan deze regels als moesten worden toegepast ten aanzien van lichamen, niet zijnde rechtspersonen?
Deze leden vragen of de regering kan aangeven sinds wanneer artikel 4, zevende lid Wet DB 1965 verwijst naar «rechtspersonen» in plaats van «lichamen». Kan de regering voorts aangeven waarom deze lacune niet eerder is hersteld?
Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven wat het effect is van de voorgestelde wijziging op situaties die niet binnen de reikwijdte van artikel 4, zevende lid, van de Wet DB 1965 vallen vóór 1 januari 2023, maar wel binnen de reikwijdte van artikel 4, zevende lid Wet DB 1965 vallen na 1 januari 2023. Moet voor de beoordeling of de voorgestelde wijziging van toepassing is gekeken worden naar de wettekst ten tijde van de in artikel 4, zevende lid, van de Wet DB 1965 genoemde transacties c.q. rechtshandelingen? Zo niet, heeft de voorgestelde wijziging dan geen terugwerkende kracht?
Tot slot vragen deze leden of de regering, als het antwoord op de vorige vraag luidt dat er sprake is van terugwerkende kracht, kan aangeven of de regering het met de leden van de VVD-fractie eens is dat het onwenselijk is om terugwerkende kracht toe te kennen aan fiscale wetgeving. Kan de regering in dat geval toezeggen dat er overgangsrecht komt voor situaties die niet onder de regels zouden vallen op basis van de huidige wettekst, maar die wel onder de regels vallen op basis van de voorgestelde wettekst?
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de wijzigingen die zijn voorgesteld voor de Wet Dividendbelasting en hebben hierover geen verdere vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de uitbreiding ten aanzien van vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen budgettaire effecten heeft en zo ja, hoe groot deze effecten zijn.
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en bedrijven en zijn daarom blij dat de regering uitvoering geeft aan het advies van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken en het rapport «Burgers beter beschermd».
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voor de uitvoering van dit voorstel 26 fte nodig zijn. Deze leden vragen de regering daarom hoeveel prioriteit het voorstel op dit punt heeft en of dit het beste moment is voor dergelijke voorstellen. De Belastingdienst staat immers voor diverse grote opgaven en de regering is voornemens enkele andere grote wijzigingen door te voeren. Kan de regering aangeven of de uitvoering van dit voorstel ten koste gaat van de tijdige uitvoering van andere opdrachten, zoals de hersteloperatie in box 3 en de invoering van een heffing op werkelijk rendement op vermogen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten voor welke voor bezwaar vatbare beschikkingen de aanvullende regeling in artikel 24a, tweede tot en met vierde lid, van de AWR op dit moment niet van toepassing is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de volgende passage nader kan toelichten: «Een bijkomend gevolg van de voorgestelde aanpassing van de AWR is dat ingeval een belanghebbende bij het maken van bezwaar alleen gronden aandraagt tegen de belastingaanslag, de inspecteur niet meer hoeft te wijzen op het ontbreken van gronden tegen de boetebeschikking waarvan een bedrag op hetzelfde aanslagbiljet is vermeld in het kader van ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking. Om te voorkomen dat een belanghebbende door de voorgestelde aanpassing in een nadeligere positie komt dan onder de huidige regeling, zal de inspecteur ook na inwerkingtreding van de voorgestelde aanpassing vragen of de belanghebbende gronden heeft tegen de boetebeschikking(en) waarvan een bedrag op hetzelfde aanslagbiljet is vermeld indien de belanghebbende zelf nog geen gronden hiervoor heeft aangedragen.» De leden van de CDA-fractie vragen wat dit precies betekent voor de handelwijze van de inspecteur als de inspecteur niet meer hoeft te wijzen op het ontbreken van gronden tegen de boetebeschikking maar aan de belanghebbende wel dient te vragen of hij nog gronden heeft tegen de boetebeschikking(en).
Het lid Omtzigt heeft deze paragraaf met de nodige verbazing gelezen en vraagt of hij te maken heeft met beleid, dat niets van doen lijkt te hebben met het voorliggende wetsvoorstel, dat tegen de wet is en even in een memorie van toelichting wordt witgewassen. Hij zal dat nader toelichten: is het juist dat de Belastingdienst zich op dit moment niet aan de wet en/of rechtspraak houdt, omdat wordt aangenomen «dat de belanghebbende alleen een herziening wenst van het vastgestelde belastingbedrag overeenkomstig de gegevens van het (laatste) aangiftebiljet»? Klopt het dat de handelwijze dat «hoeft de inspecteur niet te vragen of er nog gronden zijn tegen de verzuimboete(s)», in strijd met de wet is?
Indien deze zaken wel in overeenstemming zijn met de wet, dan zou het lid Omtzigt graag vernemen op welke wetsartikelen en/of rechterlijke uitspraken deze twee handelwijzen zijn gestoeld.
Ook verneemt dit lid graag hoe lang de Belastingdienst al zo handelt en hoeveel mensen met deze handelwijze te maken gehad hebben.
Het lid Omtzigt constateert dat op dit punt wordt gesproken van rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering. Houdt de regering vast aan het nieuwe rechtspraak criterium in artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001? Zo ja, is de regering het met het lid Omtzigt eens dat een burger beter af is om bezwaar in te dienen tegen een aanslag?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de maatregel specifiek is uitgewerkt voor de situatie van de Belastingdienst en derhalve niet van toepassing is op andere belastingwetgeving, zoals de Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet en de Wet WOZ. Deze leden vragen of de regering het wenselijk acht deze maatregel uit te breiden naar de hierboven genoemde belastingwetgeving, op welke manier dit nader wordt onderzocht en wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten in hoeverre bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel rekening wordt gehouden met de ophanden zijnde lagere regelgeving (besluit SUWI) omtrent de uitwerking van het IKV-begrip. Hoe verhoudt de ophanden zijnde lagere regelgeving zich tot de passage uit de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel dat aangeeft dat de voorgestelde wijziging niet leidt tot een uitbreiding van de gegevens die via de loonaangifte worden uitgevraagd? Heeft de regering daartoe een inventarisatie uitgevoerd van de huidige praktijk in de loonaangifteketen? Zo nee, is dat mogelijk?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het met deze leden eens is dat vanuit het belang van een betrouwbare polisadministratie het uitgangspunt zou moeten zijn dat wijzigingen in de loonaangifteketen alleen wenselijk zijn indien hierdoor de mate van automatisering van de loonaangifteketen gelijk blijft dan wel toeneemt voor alle ketenpartners.
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt voorgesteld om explicieter wettelijk vast te leggen dat de Belastingdienst ook gegevens mag opvragen die noodzakelijk zijn voor de doelen van de polisadministratie. Deze leden vragen of de regering kan toelichten om welke gegevens het precies gaat. De leden van de CDA-fractie vragen bovendien of deze wijziging privacy dan wel AVG-aspecten kent en zo ja, hoe deze aspecten zijn ondervangen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de budgettaire opbrengsten zijn van het afschaffen van de betalingskorting in de inkomstenbelasting en/of de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringwet. Tevens vragen deze leden wanneer het mogelijk zou zijn om een dergelijke maatregel te treffen voor de Belastingdienst. De leden van de D66-fractie vragen tevens wat de budgettaire opbrengsten zouden zijn van het terugdraaien van de verlaging van de Invorderingsrente per 2023.
De leden van de CDA-fractie steunen de maatregel om de betalingskorting bij voorlopige aanslagen Vpb af te schaffen. De leden van de CDA-fractie ontvingen namelijk signalen dat deze belastingkorting in de praktijk veelal slechts een zeer gering bedrag betrof en vragen de regering of dit klopt.
De leden van de CDA-fractie vragen verder waarom er niet voor is gekozen om ook de betalingskorting bij voorlopige aanslagen in de IB af te schaffen. Geldt ook hier dat deze betalingskorting in de praktijk veelal slechts een zeer gering bedrag betreft en zo ja, in hoeverre zou het afschaffen een lastenverzwaring voor huishoudens betekenen? De leden van de CDA-fractie vragen wat het budgettaire beslag zou zijn van de afschaffing van de betalingskorting bij voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en in hoeverre dit uitvoerbaar is voor de Belastingdienst.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de budgettaire gevolgen zijn van deze maatregel en op welke wijze de opbrengst wordt ingezet voor een structureel lastenverlichtingspakket voor huishoudens.
De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak op dit moment gebruik wordt gemaakt van de betalingsvordering. Deze leden vragen tevens hoe vaak lokale overheden gebruikmaken van de betalingsvordering.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeveel gevallen sprake is van het in rekening brengen van belastingrente omdat de naheffingsaanslag te lang op zich laat wachten. Deze leden vragen om welke bedragen dit gaat per geval, hoeveel gevallen het zijn en wat de verwachte budgettaire impact is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat met deze wijziging wordt geregeld dat indien een naheffingsaanslag is vastgesteld overeenkomstig een verzoek tot vaststelling van een dergelijke naheffingsaanslag, het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend uiterlijk tien weken na de datum van ontvangst van dat verzoek eindigt.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reguliere behandeltermijn is het voor het vaststellen van een naheffingsaanslag volgend uit een verzoek om een naheffingsaanslag.
De leden van de CDA-fractie constateren dat deze wijziging pas later wordt ingevoerd bij de Omzetbelasting, vanwege de invoering van een nieuw systeem. Deze leden vragen of een naheffingsaanslag zich vaak voordoet in relatie tot de omzetbelasting, ook in vergelijking met de belastingsoorten waarvoor de rentestop wel per 1 januari 2023 ingaat.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de voorgestelde wijziging, die ervoor zorgt dat belastingrente minder hard hoeft uit te pakken in gevallen waar hardheid onwenselijk is.
De leden van de PVV-fractie begrijpen de behoefte om in bepaalde gevallen maatwerk toe te passen. Deze leden zouden graag van de regering vernemen hoe voorkomen kan worden dat terecht maatwerk doorschiet in potentiële willekeur. Hoe voorkomt de regering dat er ongelijke behandeling tussen belastingplichtigen die in vergelijkbare (fiscale) omstandigheden verkeren, plaats gaat vinden?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de wens om meer maatwerk te bieden bij het berekenen van belastingrente, maar constateren dat met deze wijziging een groter administratief beroep gedaan wordt op belastingplichtigen en op de uitvoering door de Belastingdienst. De leden van de CDA-fractie vragen daarom of het voordeel van deze maatregel opweegt tegen de nadelen en of hiermee de complexiteit van ons belastingstelsel niet te veel wordt vergroot.
De leden van de SP-fractie vragen de regering ten aanzien van het regime van belastingrente of dit inmiddels niet tot een nodeloos ingewikkeld stelsel is verworden. Deze leden vragen de regering tevens of dit niet zou moeten worden vereenvoudigd.
De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen hoe wordt geborgd dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Kan de regering uitsluiten dat maatwerk betekent dat er rechtsongelijkheid ontstaat?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wanneer in het in de reactie op het advies van de Raad van State vermelde onderzoek naar het belastingrentesysteem naar de Kamer zal komen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat regering aangeeft dat de wettelijke ondergrenzen kennelijk geen algemeen belang dienen, maar primair zijn geïntroduceerd vanuit budgettaire motieven en eveneens vanuit budgettair oogpunt worden gehandhaafd. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waaruit dit budgettair belang bestaat? De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om bij de beantwoording tevens een sleuteltabel te leveren aangaande de belastingrente.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering het belastingrentesysteem opnieuw gaat bezien aangaande rechtsstatelijkheid en de menselijke maat. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of een dergelijk onderzoek al is opgestart en wanneer de Kamer over het onderzoek kan beschikken?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het VN-modelverdrag ook een onderlinge overlegprocedure kent en of deze afwijkt van het OESO-modelverdrag. Kan de regering de verschillen toelichten?
Het lid Omtzigt ziet in het voorliggende voorstel aanleiding om te vragen hoe het gesteld is met de uitwisseling van fiscale gegevens tussen de Belastingdienst en de belastingdienst Caraïbisch Nederland.
Worden gegevens van een Nederlander (uit het Europese deel van het koninkrijk) die tijdelijk werkt op een van de drie eilanden in het Caraïbisch deel (zeg voor 10 weken) automatisch uitgewisseld? Hoe worden die inkomsten aan inkomstenbelasting onderworpen in het Koninkrijk?
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden dat – mede naar aanleiding van vragen vanuit de Eerste Kamer van 2 maart 20211 – de regering voorstelt om elke afwijzing van een verzoek tot het opstarten van een onderlinge overlegprocedure als een voor bezwaar vatbare beschikking aan te merken en stellen het op prijs dat de regering lacunes in de rechtsbescherming opvult. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorstel.
Kan de regering aangeven waarom in de memorie van toelichting te lezen valt dat de voorgestelde regeling slechts van toepassing is op verdragen met een bepaling die is gebaseerd op het OESO-Modelverdrag (in de memorie van toelichting: OMV)? Is dit anders als er sprake is van een verdragsbepaling die is gebaseerd op het VN-Modelverdrag of een ouder verdrag dat is gebaseerd op het Nederlands Standaardverdrag?
Kan de regering, gezien het voorgaande, aangeven welke verdragsbepalingen zijn gebaseerd op artikel 25, eerste en tweede lid, van het OESO-Modelverdrag voor alle thans door Nederland gesloten belastingverdragen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het andere onderdeel van de hiervoor genoemde vragen nog geen vervolg lijkt te hebben gehad. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is voor wat betreft het onderzoek naar de gevolgen van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie2 op de rechtsbescherming bij internationale inlichtingenuitwisseling?
De leden van de D66-fractie vragen waarom eerder gekozen is voor twee verschillende reactietermijnen. Deze leden vragen tevens wat de mogelijke nadelen zijn van het uniformeren van de termijnen vereenvoudigd derdenbeslag.
Het lid Omtzigt herhaalt op dit punt een vraag die hij al eerder gesteld heeft: houdt de Belastingdienst (en de Belastingdienst/Toeslagen) zich op dit moment in alle gevallen aan de beslagvrije voet? Is de regering bereid om uitgebreid op deze vraag in te gaan?
De leden van de D66-fractie vragen of de minderjarigheid van het kind in deze casus een fiscaal andere uitkomst teweegbracht, of dat de minderjarigheid vooral bijdroeg aan hoe schrijnend de situatie was. Deze leden ondersteunen de wijziging die de geleefde ervaring van burgers centraal stelt.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om breed te onderzoeken in hoeverre erfgenamen kampen met liquiditeitsproblemen bij het voldoen van de erfbelasting.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering voorts om nader te bezien of het toepassen van invorderingsrente in geval van bijvoorbeeld een erfbelastingschuld effectief en doelmatig is.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering verder welke gegevens een belastingplichtige moet aanleveren om aan te tonen dat deze zich in een schrijnende situatie begeeft of dat er sprake is van een onbillijkheid.
De leden van de PVV-fractie merken op dat er in de ministeriële regeling wordt opgenomen dat er in bepaalde schrijnende situaties of bij bepaalde onbillijkheden niet geëist wordt dat er zekerheid wordt gesteld. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wanneer er wordt afgezien van het stellen van zekerheid?
De leden van de CDA-fractie constateren dat deze maatregel is bedoel om in specifieke situaties waarin sprake is van onbillijkheden van overwegende aard een oplossing te bieden. Deze leden vragen de regering of met zekerheid kan worden gesteld dat de huidige wet- en regelgeving niet de ruimte biedt om voor deze specifieke situaties een oplossing te bieden. De leden van de CDA-fractie vragen of deze maatregel, die leidt tot meer complexiteit, niet leidt tot over-juridisering om een oplossing te bieden voor zeer specifieke situatie waarin voor iedereen duidelijk is dat uitstel van belasting redelijk en noodzakelijk is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in bepaalde schrijnende situaties niet van de belastingschuldige geëist zal worden om zekerheid te stellen. Deze leden vragen of de regering nader kan toelichten om welke situaties het gaat.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat voor vijf jaar uitstel van betaling zonder rente kan worden verleend in schrijnende gevallen. Graag vernemen zij van de regering wanneer er sprake is van een schrijnende situatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat met deze wetswijziging de mogelijkheid ontstaat om bij schrijnende gevallen uitstel van betaling te verlenen. Deze leden lezen dat in lagere regelgeving een nadere uitwerking gegeven zal worden van de schrijnende situaties waaraan tegemoetgekomen zal worden. Deze leden vragen de regering om toe te lichten op welke termijn deze lagere regelgeving geïmplementeerd zal worden. Daarnaast vragen deze leden of de regering gedetailleerder inzicht kan geven op welke specifieke situaties deze lagere regelgeving ziet.
De leden van de VVD-fractie constateren dat «het verzoeken van uitstel van betaling vraagt doenvermogen van de belastingschuldige». Deze leden vragen hoe hiermee wordt omgegaan door de Belastingdienst. Krijgen deze belastingschuldigen, welke wees zijn en van minderjarige leeftijd, (fiscale) hulp aangeboden door de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering hierop toe te zien.
De leden van de D66-fractie vragen waarom niet gekozen is de vrijstelling opgenomen voor situaties waarin de staat of een openbaar lichaam een onroerende zaak of een schip koopt af te schaffen. Deze leden vragen tevens naar de functie en achtergrond van de vrijstelling.
De leden van de D66-fractie vragen per wanneer de rentestop naheffingsaanslag geautomatiseerd zou kunnen worden voor niet-OB-belastingen. Deze leden vragen hoe groot de druk van handmatige uitvoering voor de Belastingdienst is en wat het effect van een andere inwerkingtredingsdatum daarbij zou betekenen.
De leden van de D66-fractie vragen welk type procesverstoringen geriskeerd worden door de invoering van de maatregel maatwerk belastingrente.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de structurele uitvoeringskosten inzake de «voor bezwaar vatbare beschikkingen waarvan bedrag op aanslagbiljet is opgenomen voor bezwaar en beroep onderdeel laten uitmaken van belastingaanslag» vanaf 2023 voor de Belastingdienst oplopen tot 2.790.000 euro. Hierbij merken de leden van de PVV-fractie tevens op dat voor de uitvoering extra 26,5 fte’s noodzakelijk zijn. Kan de regering nader toelichten of de structurele uitvoeringskosten (nagenoeg) geheel samenhangen met een toename van personeelskosten?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er aanzienlijk meer personeel noodzakelijk is, terwijl uit de uitvoeringstoets blijkt dat de interactie met burgers juist beperkt is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de maatregel onder nummer vier een vereenvoudiging voor inwoners betekent, maar tegelijkertijd ook extra druk legt op de capaciteit van de uitvoering en dat hiervoor 26 fte nodig is. De leden van de CDA-fractie vragen of deze maatregel ook druk legt op de IT-capaciteit en zo ja, hoe hiermee wordt omgegaan.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan reflecteren op de adviezen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB) op het voorliggende wetsvoorstel.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips