Vastgesteld 29 juli 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 18 mei 2022 over Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021 (Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 juni 2022 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Wuite
De adjunct-griffier van de commissie, Prenger
Inhoudsopgave |
blz. |
|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon |
2 |
Inbreng VVD-fractie |
2 |
|
Inbreng D66-fractie |
7 |
|
Inbreng CDA-fractie |
12 |
|
Inbreng SP-fractie |
17 |
|
II |
Volledige agenda |
19 |
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het jaarverslag en de slotwet van 2021. Zij hebben daarover nog enkele opmerkingen en vragen.
Wat de leden van de VVD-fractie betreft kunnen complimenten worden uitgedeeld. De Algemene Rekenkamer constateert in haar verantwoordingsonderzoek over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat er in 2021 voor het tweede jaar op rij geen onvolkomenheden zijn. Dat is een mooie ontwikkeling en daarom een compliment aan de Minister en haar ambtenaren.
Uit de Verantwoordingsstukken blijkt dat het percentage ODA is gedaald van 0,59% naar 0,52% in 2021. Een toelichting op de onderliggende factoren ontbreekt. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen: komt dit wellicht door een kasschuif die vorig jaar is gedaan? En is onze berekening van het ODA percentage wel gelijk aan andere OESO landen? Zijn er bijvoorbeeld verschillen in hoe we omgaan met de toerekening van kosten voor eerstejaars asielopvang? En zijn daarin veranderingen voorzien voor het huidige jaar? En hoe gaan andere EU-landen hiermee om, zowel in de afgelopen jaren als het huidige jaar?
1. Antwoord van het kabinet:
De ODA-prestatie wordt gevormd door de gerealiseerde netto ODA uitgaven als percentage van het definitief vastgestelde BNI. Nederland volgt hierin de richtlijnen van OESO DAC.
Voor 2020 was de ODA prestatie 0,59% terwijl voor dat jaar oorspronkelijk 0,53% was voorzien in de HGIS-nota 2020. Vooral door de generale compensatie vanwege de COVID-pandemie steeg de geraamde prestatie over 2020 bij HGIS-nota 2021 naar 0,61%. De uiteindelijke ODA-prestatie voor 2020 lag op 0,59% en week daarmee 0,02 procentpunt af. Dit werd veroorzaakt doordat het uiteindelijke BNI over 2020, waartegen de netto ODA-uitgaven worden afgezet, hoger uitviel. Als het vierde kwartaal economisch sterker is dan geraamd treedt dit effect – bij gelijkblijvende uitgaven – op. Het ODA-budget wordt niet gecorrigeerd voor de uiteindelijke BNI realisatie over enig jaar waardoor altijd enige afwijking kan optreden.
Datzelfde effect doet zich voor bij het percentage over 2021. Voor 2021 komt het percentage uit op 0,52% wat 0,01 procentpunt lager is dan eerder geraamd in de HGIS-nota 2022 (gepubliceerd op Prinsjesdag 2021). Dit hangt dus niet samen met een kasschuif. De kasschuif bij Miljoenennota 2021 is voor 2021–2025 gecorrigeerd bij de Voorjaarsnota 2021, waardoor het potentiële effect daarvan op de ODA-prestatie werd tenietgedaan.
Voor het toerekenen van eerstejaars asielopvang volgt Nederland, evenals de andere EU-landen, de richtlijnen van OESO DAC. Daarin zijn voor 2022 geen veranderingen voorzien. Van de EU-landen heeft enkel Luxemburg ervoor gekozen geen uitgaven voor eerstejaars asielopvang onder ODA te rapporteren.
De Rekenkamer geeft overigens wel aandachtspunten mee rond inzicht in financiële verantwoording en benoemd daarbij de afspraken rond Invest International en de bijdragen aan multilaterale organisaties. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven of de afspraken met Invest International over de jaarrapportages inmiddels zijn afgerond? En hebben deze afspraken nog gevolgen voor de wijze waarop de Minister over de overgenomen programma’s aan de Kamer rapporteert?
2. Antwoord van het kabinet:
De afspraken zijn nog niet afgerond, het overleg hierover is nog gaande.
De afspraken over de tijdigheid van de jaarrapportage en de controle daarop zullen in de komende maanden worden gemaakt. De implementatie is overigens ook afhankelijk van het moment waarop Invest International de administratie voor de uitvoering van de BHOS-programma’s overneemt van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De inzet is erop gericht om de diverse zaken die nog geregeld moeten worden ter aanvulling op de Raamovereenkomst uiterlijk 1 november 2022 te hebben afgerond. De afspraken voor de overgenomen programma’s worden in lijn gebracht met de reguliere verantwoording naar de Kamer.
De leden van de VVD-fractie willen overigens wel graag dat Invest International een succes gaat worden. Investeringen zijn namelijk een mooie aanvulling naast handelsbevordering en ontwikkelingssamenwerking. Niet in de laatste plaats om de invloed van China in lage- en middeninkomenslanden enigszins in te dammen. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven hoeveel Chinese bedrijven in 2021 direct of indirect hebben geprofiteerd van Nederlandse ontwikkelingsfinanciering? En hoe kijkt de Minister hiernaar?
3. Antwoord van het kabinet:
Bij 2 uit ORIO gefinancierde projecten in Mozambique zijn in totaal 3 Chinese uitvoerders betrokken. Het betreft bij deze projecten de bouw van een ziekenhuis en de aanleg van een drinkwatervoorziening. Deze bedrijven hebben in 2021 uitbetalingen ontvangen van RVO voor geleverde werken, voor een totaalbedrag van EUR 1,5 miljoen. Het kabinet toetst daarbij dat de selectie gebeurt op een transparante manier, conform internationale standaarden op het gebied van mensenrechten, milieu en sociale normen en dat het project bijdraagt aan lokale duurzame ontwikkeling.
De overheid van het ontvangende land – i.c. Mozambique – financiert het project zelf mee en is verantwoordelijk voor het selecteren van het uitvoerende bedrijf via internationale aanbesteding. Daarbij wordt geselecteerd op prijs en kwaliteit. In de praktijk blijken goedkopere infrastructuurprojecten niet altijd even goed bij te dragen aan lokale duurzame ontwikkeling.
Het Chinese model, volgens een recente studie van de OESO, kan de ontwikkeling van landen ondermijnen door het gebrek aan goed bestuur en transparantie, het bewerkstelligen van corruptie, het schenden van milieu, arbeid- en mensenrechten of het genereren van onhoudbare schulden.1 Met betrekking tot infrastructuur, inclusief digitale, heeft het kabinet zorgen omtrent het door China hanteren en naleven van Environmental, Social & Governance (ESG)-normen. Nederland zet zich daarom in voor hoge standaarden voor mensenrechten, milieu en arbeid en naleving hiervan bij internationale aanbestedingen van internationale organisaties.
De vraag hoeveel Chinese bedrijven indirect hebben geprofiteerd (d.w.z., hoeveel bedrijven geld hebben gekregen van (multilaterale) organisaties die geld van de Nederlandse overheid hebben gekregen) kan het kabinet niet beantwoorden. Er wordt niet bijgehouden wie door deze organisaties als uitvoerders en/of leveranciers worden aangetrokken.
In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van trustfunds van multilaterale organisaties, waarbij de activiteiten zijn gebundeld tot een beperkt aantal programma’s. De trustfunds zijn gericht op meerdere beleidsthema’s. Volgens de Rekenkamer wordt het voor de Minister moeilijker om de verplichtingen en de uitgaven op de juiste beleidsartikelen te verantwoorden. Wanneer deze verantwoording ontbreekt, ontstaat onzekerheid over de rechtmatigheid van de financiële verantwoordingsinformatie. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven welke verbeteringen ingezet gaan worden om onzekerheden weg te nemen?
4. Antwoord van het kabinet:
De beleidsresultaten die het ministerie beoogt, hebben invloed op de keuze van de financieringsinstrumenten en de organisaties waarmee het ministerie een overeenkomst afsluit. In sommige gevallen is dit gezien de positie van de organisatie en de lokale context een trustfund van een Internationale Financiële Instelling (IFI) of VN-organisatie. De organisaties die deze trustfunds beheren hebben een uitstekende reputatie wat betreft het financieel beheer.
Bij geoormerkte financiering aan Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) en VN-organisaties via trustfunds rapporteren de desbetreffende organisaties aan Nederland over wat wordt bereikt met de financiering. Zij gebruiken hiervoor veelal de Sustainable Development Goals (SDGs) als doelstellingen / indicatoren. In het geval van zogenaamde umbrella trustfunds van de Wereldbank betreft de financiële rapportage het gehele cluster aan trustfunds, maar wordt de inhoudelijke rapportage toegespitst op de voorwaarden die de desbetreffende donoren aan hun bijdragen hebben gesteld. Ook in dit geval kan ik de rapportage koppelen aan de desbetreffende resultaten van het BHOS-beleid en hierover verantwoording afleggen aan uw Kamer.
Voor trustfunds die zich richten op thema’s die op verschillende beleidsartikelen worden verantwoord, onderschrijf ik het belang om de besteding van de middelen per thema goed te verwerken in de departementale jaarrekening en dat dit vraagt om heldere verantwoordingsinformatie. Momenteel wordt gewerkt aan verdere verbeteringen hiervan.
2021 was het eerste jaar dat een volledig corona jaar was. In het jaarverslag is geen overzicht opgenomen van alle uitgaven die te maken hebben met de corona-activiteiten. Dit ondanks dat vorig jaar geconstateerd werd dat de Minister al in een vroeg stadium apart de uitgaven gerelateerd aan corona had laten administreren. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven waarom er geen overzicht is opgenomen en wat de omvang van de corona uitgaven is en naar welke landen deze bedragen zijn gegaan? Welke rol heeft bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld hierin gehad? Kan de Minister aangeven hoeveel geld van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via, zowel voor corona activiteiten als in totaal, het Nederlandse maatschappelijk middenveld is weggezet in 2021? En zijn deze gelden allemaal doelmatig en rechtmatig uitgegeven?
5. Antwoord van het kabinet:
De Rijksbegrotingsvoorschriften voor het Jaarverslag 2021 verzochten niet om een specifieke tabel op te nemen inzake uitgaves voor COVID-gerelateerde activiteiten.
Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 102 van de feitelijke vragen over het Jaarverslag BHOS 2021 waarin deze tabel is opgenomen met een overzicht van de Nederlandse steun aan ACT-A voor 20212:
Bedrag x miljoen EUR |
2021 |
---|---|
COVAX |
68 |
GFF |
10 |
GFATM |
17 |
WHO, SRPR |
10 |
Totaal ACT-A |
105 |
Naast de directe uitgaven aan ACT-A heeft het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tezamen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2021 ook andere uitgaves gedaan aan COVID-gerelateerde activiteiten in het buitenland, zoals bilaterale steun aan landen en humanitaire hulp. Inclusief de EUR 105 miljoen uitgegeven aan ACT-A komt het totale bedrag aan steun boven de EUR 157 miljoen uit. De tabel hieronder geeft een overzicht van de omvang van deze uitgaves per regio:
Regio |
Uitgaven (in EUR duizend) |
---|---|
Azië-Pacific |
7.403,20 |
Wereldwijd |
126.627,59 |
Latijns-Amerika en de Cariben |
3.880,51 |
EU-Buurtschappelijk |
926,92 |
Overig |
51,60 |
Sub-Sahara Afrika |
18.272,72 |
Westelijke Balkan en Turkije |
99,47 |
Totaal |
157.261,99 |
De door Nederland gefinancierde multilaterale instellingen en fondsen zetten het maatschappelijk middenveld in om uitvoering te geven aan hun opdracht. Zo heeft het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) de samenwerking met het maatschappelijke middenveld op COVID-19 respons in haar programma’s met 25% verhoogd. Ook GAVI/COVAX werkt samen met maatschappelijke organisaties en private partijen op terreinen als communicatie ter vergroting van vaccinatiebereidheid en verbetering van de distributie van vaccins en medische producten. De geselecteerde organisaties hebben een goed track record.
Naast de steun aan multilaterale instellingen is ook ruim EUR 3 miljoen direct via ngo’s uitgegeven. Bovenstaande tabel omvat alleen uitgaves aan projecten die volledig gericht waren op het mitigeren van COVID(-effecten). Activiteiten die deels een COVID-component hadden zijn niet opgenomen, omdat het niet mogelijk is deze componenten apart te berekenen. Het werkelijke bedrag ligt daarom hoger. De doelmatige en rechtmatige inzet van de middelen zal worden getoetst aan de hand van de voorziene rapportages over 2021 die nog ontvangen moeten worden. Gezien de fase waarin de wereldwijde COVID-pandemie is beland, wordt voor de jaren na 2021 geen apart overzicht bijgehouden voor uitgaves aan COVID-gerelateerde activiteiten.
Doen waar we goed in zijn is de rode draad van de nieuwe beleidsnota. Dit gaat dan vooral over voedsel en water. De oorlog in Oekraïne heeft consequenties voor verschillende landen waar in het kader van ontwikkelingssamenwerking gewerkt wordt op het terrein van voedsel en voedselzekerheid. De hongercrisis in de Hoorn van Afrika en de gevolgen van de Oekraïne oorlog zijn verschrikkelijk en iedere 48 seconden dreigt iemand te sterven van honger. De gevolgen hiervan zijn mogelijk zichtbaar in volgende rapportages. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven of de gestelde streefwaarden nog realistisch zijn en in welke mate de verschillende indicatoren hiervan invloed ondergaan?
6. Antwoord van het kabinet:
De streefwaarden voor de voedselzekerheidsindicatoren hebben betrekking op 1) het aantal mensen bereikt met het oog op betere voeding, 2) het aantal boeren bereikt met maatregelen voor productieverhoging en 3) het aantal hectares bereikt met interventies gericht op ecologisch duurzaam landgebruik. Deze streefwaarden corresponderen met de omvang van de inzet en zijn realistisch, gezien het geboekte resultaat voor 2021. De toename van honger en voedselonzekerheid in de wereld hebben geen invloed op deze indicatoren en streefcijfers, wel op het realiseren van SDG 2 (Zero Hunger) in 2030.
Op het gebied van water zijn mooie resultaten behaald. Maar ook voor dit onderwerp blijven er uitdagingen. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen hoe zij zich gaat inzetten om op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen ook de komende jaren stappen te zetten? En welke commitments zouden er wat de Minister betreft gemaakt moeten worden op de VN Waterconferentie in maart 2023, waar Nederland co-voorzitter van is?
7. Antwoord van het kabinet:
Om SDG 6.1 en 6.2 voor universele toegang tot veilig drinkwater, veilige sanitatie en hygiëne (WASH) in 2030 te behalen moet de voortgang op WASH volgens de WHO verviervoudigen. Nederland zal zich daarvoor blijven inspannen. De huidige beschikbare publieke middelen zijn ontoereikend om benodigde investeringen te financieren; daarom wordt publiek geld ook als hefboom ingezet om privaat geld uit de markt te halen. De inzet op de duurzaamheid van behaalde resultaten gaat onverminderd door, waarbij de focus verschuift van een projectbenadering naar een sectorbrede- en systeembenadering. Een gedegen analyse van het hele WASH-systeem moet resulteren in de versterking van de zwakke elementen en de professionalisering van WASH toezichthouders. Dit draagt bij aan blijvende WASH-dienstverlening. Omdat WASH een grote impact heeft op waardigheid en gezondheid van mensen, zet Nederland zich er voor in om een sterkere verbinding te leggen met het thema gezondheid en SRGR, in het bijzonder menstruele gezondheid. Ook zal meer dan voorheen de verbinding worden gelegd met het thema «voeding». Vrouwen en meisjes, de allerarmsten, kwetsbaren en jongeren blijven in dit kader belangrijke doelgroepen. De inzet op klimaatbestendige WASH-voorzieningen die bijdragen aan weerbare gemeenschappen, wordt geïntensiveerd; hierbij zal aandacht zijn voor beter beheer van waterbronnen.
Commitments van landen voor de VN 2023 Waterconferentie zouden in overeenstemming met bovenstaande moeten zijn en gericht op het genereren van private middelen voor de noodzakelijke investeringen in WASH, betere WASH-systemen, adaptatie aan klimaatverandering en aandacht voor gezondheid, SRGR en voeding in de WASH programma’s.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag en de slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het jaar 2021 en het bijbehorende verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Deze leden danken de Minister voor het verzette werk in het voornoemde jaar maar willen haar nog enkele vragen voorleggen.
Nederland zet zich wereldwijd in voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en de leden van de D66-fractie benadrukken hier nogmaals het belang van deze inzet. Nederland is een pionier op het gebied van SRGR in een wereld waarin andere landen dit thema schuwen en draagt zo bij aan duurzame ontwikkeling van gendergelijkheid en het welzijn van vrouwen, meisjes en LHBTIQ+. Uit het jaarverslag blijkt dat Nederland in 2021 ernaar streefde om 3,9 miljoen nieuwe vrouwen en meisjes toegang te geven tot moderne anticonceptie. Helaas is dit streefgetal niet behaald en zijn 600.000 vrouwen en meisjes te weinig bereikt. Voor hoeveel vrouwen en meisjes wil de Minister anticonceptie toegankelijk maken in 2022? En welke maatregelen neemt zij om ervoor te zorgen dat het doel dit jaar wel bereikt kan worden?
8. Antwoord van het kabinet:
De begrotingsindicator bij Artikel 3.1 «# of additional women and girls using modern contraceptives» zal vanaf 2022 niet meer gebruikt worden. De data voor deze indicator kwam van het wereldwijde Family Planning2020 initiatief3, dat inmiddels is beëindigd. Hierdoor is het niet mogelijk voor deze indicator een streefwaarde te benoemen. Het nieuwe FP2030 initiatief kijkt naar het gebruik van anticonceptie in een groter aantal lage en middeninkomen landen. Dit bemoeilijkt een vergelijking over een langere periode van het totaal aantal gebruikers voor en na 2021. De nieuwe begrotingsindicator wordt met uw Kamer gedeeld in de 2023 begroting voor het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Er wordt onverminderd ingezet op het vergroten van die toegang tot moderne anticonceptie in samenwerking met UNFPA, GFF en ngo partners zoals IPPF. Zo heeft het kabinet een extra bijdrage gedaan aan het UNFPA Supplies programma van EUR 15 miljoen voor 2022. Bij deze inzet is er extra aandacht voor het bereiken van de «last mile», waarbij wordt ingezet op het bereiken van de meest gemarginaliseerde groepen vrouwen en meisjes.
Uit de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 8) blijkt dat in 2021 slechts 61 lokale partners directe financiering van Nederland hebben ontvangen uit een totaal van 3.127 partners. Dit komt neer op 1,9% van de partners en de leden en D66-fractie vinden dit schokkend laag en niet in lijn met de belofte dat Nederland streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties. Kan de Minister verklaren waarom er met zo weinig lokale partners wordt samengewerkt? Daarnaast vragen de voornoemde leden hoe de Minister van plan is om dit jaar meer samenwerkingen met lokale partners aan te gaan. Welke concrete toename kunnen deze leden verwachten?
9. Antwoord van het kabinet:
De getallen 61 en 3127 gaan over bedragen in miljoenen euro’s en niet over aantallen organisaties. Binnen de strategische partnerschappen van het beleidskader «Versterking Maatschappelijk Middenveld» zijn al meer Zuidelijke organisaties alliantiepartners en consortiumleiders geworden ten opzichte van het eerdere beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak».
Veel Zuidelijke organisaties ontvangen daarnaast ook indirect financiering van Nederland, bijvoorbeeld via multilaterale organisaties, maar ervaring leert dat Zuidelijke organisaties moeilijk aan de criteria kunnen voldoen die toegang bieden tot donorfondsen.
Het ministerie is een interne werkgroep gestart die komend jaar onze interne procedures tegen het licht gaat houden en gaat bezien hoe en waar ruimte is om deze criteria aan te passen en meer ruimte te creëren voor meer directe financiële steun aan Zuidelijke organisaties. Ook extern (zoals binnen de OESO-DAC) agendeert Nederland het bevorderen van meer directe steun aan Zuidelijke organisaties. Deze initiatieven moeten leiden tot meer inzicht in de obstakels en kansen voor directe steun.
Voorts vragen deze leden welke knelpunten de Minister constateert in het verstrekken van middelen uit het Civic Space Fund aan het lokale maatschappelijke middenveld, aangezien deze groep moeilijk wordt bereikt. Hoe gaat de Minister deze knelpunten wegnemen? Welke doelen stelt zij zichzelf hierin voor het jaar 2022? Is de Minister bereid de drempelwaarde voor aanvragen binnen het fonds te verlagen (juist ook ten behoeve van kleinere community based organisaties die opkomen voor kwetsbare groepen)?
10. Antwoord van het kabinet:
De middelen uit het Civic Space Fund (inclusief de Flex Optie die voor 2022 is opgehoogd met EUR 7,5 miljoen4) worden uitgegeven door ambassades. Kleinere ambassades beschikken soms over onvoldoende capaciteit om projectvoorstellen te identificeren dan wel om informatiecampagnes te starten. Ook bleek het minimum aanvraagbedrag voor kleinere organisaties te hoog om in een jaar te kunnen besteden.
Inmiddels is in samenwerking met brancheorganisatie Partos de informatievoorziening via de netwerken van Partos-leden uitgebreid. Ook is het drempelcriterium verlaagd van EUR 250.000 naar EUR 100.000. De periode om projecten uit te voeren is verlengd tot en met 2023. Het kabinet verwacht dat hiermee de knelpunten zijn opgelost, en er hierdoor meer projecten gefinancierd zullen worden.
De leden van de D66-fractie lezen in het jaarverslag mooie woorden over de internationalisering van het mkb en zijn verheugd dat de Minister de focus op deze ondernemers doorzet in haar beleid. Tegelijkertijd laat de beleidsdoorlichting van de IOB (Kamerstuk 34 124, nr. 25) zien dat mkb’ers met internationale ambities moeite hebben de weg te vinden naar de juiste contactpersonen of financieringsmogelijkheden. Hetzelfde geldt vaak voor start-ups. Kan de Minister hierop reflecteren? Welke lessen neemt zij mee uit 2021 voor het komende jaar om ervoor te zorgen dat financiering voor deze groepen doelgerichter wordt ingezet?
11. Antwoord van het kabinet:
Ondersteuning van het mkb bij internationaal ondernemen blijft van belang. De economische dienstverlening waaronder het RVO-handelsinstrumentarium is toegespitst op de behoefte van de mkb-ondernemer in de verschillende fase van internationalisering en de mkb’ers weten deze instrumenten ook goed te vinden. Zo ligt het percentage mkb deelnemers aan missies boven de 70% en is de SIB (Support International Business en de voorloper daarvan) een van de meest gebruikte instrumenten, geheel gericht op het mkb.
Instrumenten die voor het mkb relevant zijn zullen in de komende jaren continue doorontwikkeld worden en worden uitgebreid.
Voor de ondernemers waaronder het mkb zijn we een dienstbare en toegankelijke overheid. Dat wil zeggen dat we ervoor zorgen dat ondernemers snel en eenvoudig de weg kunnen vinden in het beschikbare aanbod aan informatie, financiering en andere vormen van dienstverlening. Zoals aangegeven in de gezamenlijke kamerbrief5 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van 17 juni jl. die ingaat op de focus en noodzaak van ministeriële samenwerking (invulling motie van het lid Klink6) vergt dit een verdere stroomlijning in samenwerking tussen de diverse organisaties met digitale en fysieke loketten. Het Nederlands Comité van Ondernemerschap heeft op 7 juni jl. hierover het advies «Dienstbare dienstverlening» aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangeboden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd en ontvangt na de zomer een inhoudelijke reactie op het advies.
De toegang van het mkb tot financiering is verbeterd en vergroot doordat het mkb voor internationale activiteiten terecht kan bij Invest International dat is opgezet volgens de één-loket-gedachte.
Specifiek voor start- en scale-ups – innovatieve bedrijven met veel groeipotentieel – wordt door de Nederlandse overheid één-op-één begeleiding gegeven bij het vinden van contactpersonen en financieringsmogelijkheden en bij het landen op buitenlandse markten. Dit wordt onder meer gedaan door Startup Liaison Officers op de belangrijkste buitenlandse posten en via het Fastlane-programma van EZK. Zo zorgt het kabinet dat deze groep bedrijven met veel groeipotentieel zo goed mogelijk in staat wordt gesteld dit groeipotentieel te benutten.
De covid-pandemie heeft ook in 2021 dankzij reisbeperkingen een grote impact gehad op handelsbevorderende activiteiten, zo lezen de leden van de D66-fractie in het jaarverslag. Deze leden zien dat slechts één handelsmissie fysiek plaatsvond en dat alle overige missies digitaal waren. Welk effect heeft deze digitale manier van handelsbevordering gehad op de kosten en baten ervan? Waar ziet de Minister bijvoorbeeld impact op de uitgaven voor deze handelsmissies en in wat de missies hebben opgeleverd voor het Nederlandse bedrijfsleven? En welke andere lessen trekt de Minister uit deze periode? De aan het woord zijnde leden vragen daarbij ook naar de follow-up van missies, zoals het gebruik van het missieplatform en de ervaringen van alle betrokken partijen hiermee.
12. Antwoord van het kabinet:
Het instrument van digitale handelsmissies is een waardevolle doorontwikkeling gebleken van het handelsmissie instrumentarium gedurende de periode van de COVID-pandemie waarbij internationaal reizen in missievorm vrijwel onmogelijk was. Op het terrein van kosten en baten is daarbij gebleken dat een goed georganiseerde digitale handelsmissie niet goedkoper is dan een fysieke handelsmissie. De opbrengsten van digitale handelsmissies zijn ook positief maar leveren helaas meestal wel minder daadwerkelijke handelscontracten op dan fysieke missies, zoals ook uiteengezet in de recente Voortgangsrapportage economische missies en bezoeken7 en zijn bijlages, zoals de Effectenmonitoring internationale handelsmissies 2021.
Een handelsmissie is in de regel geen op zichzelf staand evenement, maar maakt onderdeel uit van meerjarige publiek-private handelsinzet op een land. Het vervolg van de handelsmissie vindt dan ook in dat kader plaats. Daarnaast kan afhankelijk van het type activiteit individuele ondersteuning aan deelnemers plaatsvinden bijvoorbeeld bij de beantwoording van vragen of het bemiddelen in het zoeken naar lokale partners achteraf. Ook kunnen collectieve opvolgingsactiviteiten worden georganiseerd, zoals een overleg om mogelijkheden voor clustervorming tussen bedrijven te faciliteren om een lokale markt te betreden. Tot slot worden missiedeelnemers altijd een maand na deelname benaderd om hun feedback over de missie op te halen en behoefte aan extra ondersteuning te inventariseren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid in het opvolgen van handelsbevorderende activiteiten waaraan zij deelnemen en kunnen daarbij gebruik maken van het beschikbare publiek-privaat netwerk.
Daarnaast zien de voornoemde leden dat het niet bij elke handelsmissie is gelukt te voldoen aan het streven om minstens 25% vrouwelijke ondernemers te laten deelnemen. De Minister schrijft onder andere dat in bepaalde sectoren nou eenmaal niet veel vrouwen werkzaam zijn. De leden van de D66-fractie zien dit argument regelmatig voorbij komen en merken op dat dit vaak voortkomt uit gemak. Zij vragen de Minister daarom uiteen te zetten welke acties er voorafgaand aan handelsmissies worden genomen om genoeg vrouwen aan te trekken en waar zij verbeteringen ziet voor het komende jaar.
13. Antwoord van het kabinet:
Op verschillende wijzen wordt ingezet op het aantrekken van vrouwelijke ondernemers. Zo worden gerichte uitnodigingen verspreid binnen relevante (vrouwen)netwerken. Daarnaast worden in de missie vaak vrouwelijke ondernemers gepositioneerd als sprekers in panels en als missieleiders. Om zo veel mogelijk vrouwen te bereiken is verder de campagne «Groei over Grenzen» opgezet. Onderdeel hiervan is een goed bekeken reeks vlogs waarin vrouwelijke ondernemers praktijkverhalen en hun ervaringen met het handelsinstrumentarium online delen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) organiseren voorts regelmatig bijeenkomsten met vrouwennetwerken over handelsmissies. Daarbij gaat het ook over de behoeftes van vrouwelijk ondernemers en hoe handelsmissies daarop kunnen worden aangepast. Via dezelfde netwerken inspireren en informeren we vrouwelijk ondernemers met ambities over de grens over wat we als overheid voor hen kunnen betekenen. Hoewel er geen specifiek streefgetal aan andere instrumenten dan missies verbonden is, ligt de focus in deze activiteiten nadrukkelijk op het brede handelsinstrumentarium en niet alleen op missies.
Gezien de focus in de nieuwe BHOS-nota op handelsmissies in de sectoren die de duurzaamheids-en digitaliseringstransities ondersteunen, zoals duurzame energie en mobiliteit, fintech en agritech, is de verwachting dat een extra inspanning t.a.v. vrouwelijke deelname aan handelsmissies nodig blijft. Daarom worden er in het komende jaar naast de huidige inzet extra inspanningen geleverd om vrouwen binnen de relevante sectoren rechtstreeks te benaderen. Om daarnaast een volledig beeld te krijgen van de (sub)sectoren waar de meeste vrouwen werkzaam zijn, laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek uitvoeren door het CBS.
In de bijlage van het jaarverslag lezen de leden van de D66-fractie dat in 2018 slechts 35% van de bedrijven de OESO-richtlijnen expliciet onderschreef en dat nog wordt bezien of een nieuwe tussenmeting wel relevant is gezien de komende Europese en nationale wetgeving. Kunnen deze leden hieruit opmaken dat de OESO-richtlijnen dus als basis voor deze wetgevende trajecten worden genomen? De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om deze tussenevaluatie in elk geval wel uit te voeren, des te meer gezien het feit dat een deel van de Nederlandse bedrijven niet direct binnen de reikwijdte van Europese en nationale IMVO- wetgeving lijkt te gaan vallen.
14. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het BNC-fiche «Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen»8 staat het kabinet positief tegenover het wettelijk verankeren in de voorgestelde Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) van het gepaste zorgvuldigheidsproces, in lijn met de internationale kaders voor IMVO, te weten de OESO-richtlijnen voor internationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s). Het kabinet heeft in het BNC-fiche wel een aantal onderdelen benoemd waarop er ruimte is voor het aanscherpen van de conformiteit van het CSDDD-voorstel met de OESO-richtlijnen en de UNGPs. In de Kamerbrief van 27 mei jl. betreffende stand van zaken nationale IMVO-wetgeving9 is aangegeven dat het wetgevende voorstel van de Europese Commissie als basis zal dienen voor het nationale wetsvoorstel.
De groep Nederlandse bedrijven die onder de doelgroep van de metingen van de 90-procent doelstelling valt komt grotendeels overeen met de groep die onder de voorgestelde reikwijdte van de CSDDD valt. Zij gaan beide uit van bedrijven met meer dan 500 medewerkers, maar verschillen in het omzetcriterium. In de schriftelijke vragen naar aanleiding van het jaarverslag 2021 heb ik aangegeven dat het besluit om (nationale) IMVO-wetgeving voor te bereiden leidde tot de vraag of een nieuwe tussenmeting op deze vrijwillige onderschrijving door bedrijven nog doelmatig is. In de besluitvorming omtrent een nieuwe meting zal ik de overwegingen van de leden van de D66-fractie betrekken.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken welke verzonden zijn ten behoeve van de behandeling van het jaarverslag en de slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en hebben hier nog enkele zorgen en vragen over.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat veel Afrikaanse landen tussen handel en ontwikkelingssamenwerking zitten. Aan de ene kant is handel belangrijk tussen landen met een grote welvaart, zoals Nederland, en landen die zich aan het ontwikkelen zijn. Hiermee ontstaan de mogelijkheden voor de bevolking van een land met een lager BNI om zich beter te ontwikkelen. De vruchten van de handel komen niet zomaar terecht bij de bevolking. Het verstevigen van het middenveld, denk aan vakbonden, bewegingen voor vrouwenrechten, milieubewegingen of voorvechters van een goede gezondheidszorg zijn nodig zodat zoveel mogelijk mensen binnen een land kunnen profiteren. En een goede gezondheidszorg, een rechtvaardige inkomensverdeling, goed natuurbeheer zorgen er ook weer voor dat er een bodem ontstaat waardoor een land zich beter kan ontwikkelen. Dit betekent dat ontwikkelingssamenwerking en handel beide hard nodig zijn. Kan de Minister nader duiden hoe de handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar hebben versterkt in het afgelopen jaar? Hoe wordt gezorgd dat de handelsrelaties ondersteund worden met ontwikkelingssamenwerking waar nodig?
15. Antwoord van het kabinet:
De beleidsdoorlichting van de IOB signaleert dat kansen blijven liggen als we niet slim inspanningen op handel en ontwikkelingssamenwerking combineren. Het afgelopen jaar is vanuit ontwikkelingssamenwerking ook met de private sector ontwikkelingsprogramma’s geïnvesteerd in de verbetering van het ondernemings-, handels- en financieringsklimaat in ontwikkelingslanden, vooral in Afrika. Met programma’s als D2B, DRIVE wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een betrouwbare fysieke en digitale infrastructuur. Met partners als de vakbonden FNV en CNV, werkgeversorganisaties VNO-NCW en LTO’s Agriterra versterken we economische instituties en stimuleren we de sociale dialoog omwille van een goed functionerende arbeidsmarkt, goede arbeidsomstandigheden en een eerlijke beloning. Met partijen als FMO en Invest International wordt de toegang tot passende financiële dienstverlening verbeterd, en in samenwerking met o.a. Trade Mark East Afrika en Trade Facilitation West Afriva nemen we handelsbarrières weg. Daarmee creëren we de randvoorwaarden voor zowel lokale als ook Nederlandse bedrijven om te floreren en te handelen. Een goed voorbeeld hiervan is de langdurige OS-steun van Nederland aan het Trade Facilitation West Africa (TWFA) programma, dat in West-Afrika de goederenstromen langs zes regionale handelsroutes verbeterd. Van de resultaten van het TWFA profiteren – zowel direct als indirect – niet alleen West-Afrikaanse producenten en handelaren, maar ook in deze regio actieve vestigingen van het Nederlandse grootbedrijf en ons mkb, waarvan een deel mede actief is geworden in deze markten, met behulp van de kansentrajecten die onder de vlag van de Taskforce Handelsbevordering Nederland-Afrika worden uitgevoerd.
Omgekeerd dragen Nederlandse bedrijven die in Afrikaanse markten actief zijn op hun beurt weer met gerichte investeringen (de afgelopen jaren consequent meer dan 50 miljard euro per jaar) en op IMVO-afspraken gerichte duurzame handel bij aan de ontwikkeling van de private sector en het creëren van werkgelegenheid in die markten. Nederlandse bedrijven zorgen volgens het CBS bijvoorbeeld alleen al in Marokko, Zuid-Afrika en Kenia voor 14.000 voltijd banen10. Zo versterken hulp en handel elkaar. In mijn nieuwe beleid beschrijf ik hoe we onze instrumenten en inspanningen proactief, samenhangend en op synergie gericht zullen inzetten, zodat hulp en handel elkaar nog meer gaan versterken.
Daarnaast vinden de leden van de CDA-fractie het belangrijk dat de SDG’s nagestreefd worden. Een van deze doelstellingen is het werken aan een goed stelsel van gezondheidszorg (SDG 3). Bij de slotwet van 2020, en bij de begrotingsbehandeling afgelopen jaar hebben deze leden aandacht gevraagd voor de PDP’s (Product Development Partnerships). Denk daarbij aan de aangenomen motie van het lid Kuik (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 8) die vraagt om het tijdig uitzetten van een call voor financiering met aanvang januari 2022 en vraagt voor een opvolging voor hoe PDP’s meerjarige financiering kunnen krijgen. Het PDP-model heeft in COVID-19 laten zien dat dit kader belangrijk is om snel te kunnen schakelen. Deze producten die we ontwikkelen brengen innovaties op het gebied van diagnostiek en ziekten. Deze kennis en data wordt gedeeld over de hele wereld waardoor ook ontwikkelingslanden van deze kennis kunnen profiteren. Er is nog steeds geen PDP IV subsidieplafond gepresenteerd, terwijl dit er al wel had moeten zijn. De leden van de CDA-fractie vragen dan ook of de Minister kan laten weten wanneer dit verwacht kan worden? Is er al een duidelijke besluitvorming over de te financieren PDP’s lastens het nieuwe Fonds PDP IV? En is het nog steeds de verwachting dat PDP IV in juli 2022 van start kan gaan? Zo nee, wanneer dan wel?
16. Antwoord van het kabinet:
Het streven is om het subsidiebeleidskader voor subsidiering van Product Development Partnerships (PDPs) in juli 2022 te publiceren. Dit is helaas later dan verzocht in de motie van het lid Kuik11, omdat aansluiting is gezocht bij de prioriteitstelling voor mondiale gezondheid, voortvloeiend uit het AIV-advies «Fundament voor een Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie». Het is de bedoeling dat besluitvorming over de voorstellen voor het subsidiebeleidskader in het vierde kwartaal van 2022 kan plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie zijn een enorme voorvechter van de bescherming van kinderen (SDG 5), met name tegen de seksuele uitbuiting. Daarvoor is ook het fonds bestrijding kinderprostitutie. Tijdens corona is het aantal kindhuwelijken weer sterk toegenomen. Samen met de CU heeft het CDA eerder gevraagd de regering de steun aan maatschappelijke organisaties die strijden tegen kinderprostitutie in en na 2022 onverminderd voort te zetten. Het is dan ook goed te lezen in de brief Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland, (Kamerstuk 34 952, nr. 160) dat er het voornemen voor een meerjarige financiering tegen het seksueel uitbuiten van kinderen is ontstaan. Hiertoe wordt een internationale subsidietenderprocedure opgesteld van EUR 5 miljoen per jaar die thematisch beperkt wordt tot het bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen. De leden van de CDA-fractie willen de Minister vragen of er bij de verdeling van deze gelden ook rekening wordt gehouden met de geografische spreiding of wordt er primair gekeken naar waar het geld het meest doeltreffend ingezet kan worden?
17. Antwoord van het kabinet:
Seksuele uitbuiting van kinderen komt overal ter wereld voor. Binnen het beleidsartikel voor SRGR zal het kabinet de directe financiering voor de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden meerjarig voortzetten. In lijn met het selectieproces dat is toegepast voor het beleidskader «Versterking Maatschappelijk Middenveld», zullen na kwalitatieve beoordeling van de ingediende programmavoorstellen, punten worden toegekend voor de inzet in landen in focusregio’s genoemd in de BHOS-nota. Voorstellen worden op basis van de totaalscore geselecteerd, waarbij zowel doeltreffendheid als geografische spreiding van de beoogde inzet een rol spelen.
Hierop aansluitend zijn de leden van CDA-fractie verontrust over een reportage van de BBC, «The Whistleblowers», welke aantoonde dat medewerkers van de VN ongestraft kinderen seksueel misbruiken. Deze leden willen graag weten van deze Minister hoe zij dit binnen de internationale organisaties aan de kaak gaat stellen zodat deze roofdieren hun straf niet ontlopen? Is de Minister het met deze leden eens dat dit ook gevolgen moet kunnen hebben voor onze bijdrage aan deze organisaties?
18. Antwoord van het kabinet:
Nederland voert – samen met andere gelijkgestemde landen – een activistisch beleid om de aanpak en preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Sexual Exploitation, Abuse and Harassment – SEAH) binnen het VN-systeem te versterken. Uitgangspunt daarbij is zero tolerance for inaction. Organisaties moeten laten zien dat ze zich hard maken voor preventie en dat grensoverschrijdend gedrag wordt bestraft. Indien blijkt dat vanuit het hoger management van een VN-organisatie geen adequate actie wordt ondernomen in gevallen van SEAH, dan behoort het zeker tot de mogelijkheden om financiële middelen te bevriezen. Dit heeft Nederland de afgelopen jaren ook enkele malen gedaan en met de Tweede Kamer gedeeld, zoals bij de Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS) in 2018 en bij de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) in 2019.
Voor wat betreft de aanpak en preventie van SEAH bij VN-vredesmissies pleit Nederland voor effectieve opvolging van SEAH-incidenten, slachtofferhulp, onpartijdig onderzoek en bij misbruik door militairen die deel uitmaken van een VN- missie voor disciplinaire maatregelen en vervolging door autoriteiten van hun land van herkomst.
Voor een uitgebreid overzicht van de Nederlandse inzet op SEAH wordt verwezen naar de Kamerbrief die uw Kamer voor het reces zal toegaan en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Slootweg (CDA)12 die uw Kamer spoedig toegaan.
Wij leven in tijden dat de zorgen rondom voedselzekerheid alleen maar toenemen door de gevolgen van de oorlog in Oekraïne. In het jaarverslag (memorie van toelichting, p.3) valt te lezen dat een aantal programma’s op het gebied van voedselzekerheid en water vertraging hebben opgelopen. Volgens de leden van de CDA-fractie is het juist belangrijk dat deze programma’s geen vertraging oplopen. De humanitaire noden hier zijn alleen maar verder aan het oplopen. Daarnaast is het belangrijk de aandacht te houden voor duurzame voedselsystemen waarbij rekening wordt gehouden met onder andere de productie-efficiëntie, aanpassing aan klimaatverandering en milieuduurzaamheid. Deze leden vragen hoe de Minister kan blijven sturen op de continuering van deze programma’s en het voorkomen van vertraging?
Daarnaast de vraag hoe de Minister sterk kan blijven inzetten binnen de programma’s op het opzetten van duurzame voedselsystemen om zo de voedselzekerheid binnen deze landen te versterken?
19. Antwoord van het kabinet:
Ja, het kabinet vindt dit belangrijk. Het kabinet schat de risico’s in de uitvoering programma’s ex ante zo goed mogelijk in en houdt goed toezicht op de voortgang. Bij risico-inschatting is met name de deskundigheid op het gebied van voedselzekerheid binnen de betrokken ambassades en samenwerking met professionele uitvoeringsorganisaties essentieel. Programma’s worden grotendeels uitgevoerd in fragiele landen, in gebieden waar soms interne onrust heerst of sprake is van conflict. Soms zijn hierdoor gebieden tijdelijk niet begaanbaar in verband met veiligheidsrisico’s. Onder zulke moeilijke omstandigheden zijn vertragingen niet altijd te voorkomen. Daarenboven heeft ook afgelopen jaar COVID nog voor vertragingen gezorgd. Daar tegenover staan programma’s die soms versneld kunnen worden uitgevoerd. De continuïteit van de algehele inzet op voedselzekerheid blijft op die manier gewaarborgd. Het opzetten van duurzame voedselsystemen is daarbij een van de kerndoelstellingen.
De leden van de CDA-fractie hebben in de stukken gelezen dat 8,5 miljoen mensen zijn bereikt met activiteiten ter verbetering van de voedselsituatie met name, maar niet uitsluitend, in de landen waar de Nederlandse ambassades met gedelegeerde middelen inzetten op voedselzekerheid: Bangladesh, Benin, Burkina Faso, Burundi, Egypte, Ethiopië, Jordanië, Kenia, Mali, Mozambique, Niger, Nigeria, Oeganda, Palestijnse Gebieden, Rwanda, Soedan, Zuid-Soedan. De vraag aan de Minister, gezien de huidige context, is of er rekening gehouden met een toenemend beroep op de Nederlandse activiteiten ter verbetering van voedselzekerheid in deze landen?
20. Antwoord van het kabinet:
Ja, daar wordt rekening mee gehouden. In de landen waarop de Nederlandse inzet op voedselzekerheid zich met name richt is sprake van toenemende honger en voedselonzekerheid. Het kabinet heeft daarom besloten om de inzet op voedselzekerheid te intensiveren, zoals aangekondigd in de nieuwe nota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederland goed in is» die op 24 juni 2022 naar uw Kamer is gestuurd.
De leden van de CDA-fractie willen een Europese Afrika-strategie om langjarig bij te dragen aan de ontwikkeling van dit continent, de bestrijding van armoede en ziektes, en samenwerking op het gebied van duurzame energie en handel. Deze strategie moet een nieuw perspectief bieden voor het continent zodat de bevolking in staat wordt gesteld om de lokale economie te ontwikkelen in plaats van dat men wil vetrekken naar Europa. Eerder hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om in het kader van de Afrika strategie een voortrekkersrol te spelen bij jongerenparticipatie, -onderwijs en -werkgelegenheid. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
21. Antwoord van het kabinet:
Conform het regeerakkoord en recentelijk bevestigd in de BHOS nota zal in de tweede helft van dit jaar een gerichte Afrikastrategie opgesteld worden waarin diplomatie, OS, veiligheid en handel in onderlinge samenhang worden uitgewerkt. De Afrikastrategie zal voortbouwen op de BHOS nota en bijvoorbeeld op de EU strategie, waarin het belang van het bieden van perspectief bovenal ook aan jongeren wordt benadrukt. Ook in de kamerbrief over de voortgang van de Jongerenstrategie «Youth at Heart» van 23 juni 2022 wordt expliciet aangegeven dat de Nederlandse aanpak ten aanzien van jongeren zich kenmerkt door 1) de vaardigheden die jongeren leren beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt, 2) ondernemerschap onder jongeren te ondersteunen, en 3) de stem van jongeren in hun eigen samenleving en in ons beleid te versterken. Hierbij zal ook speciale aandacht uitgaan naar jongeren in situaties van gedwongen ontheemding.
De humanitarian funding gap kunnen wij niet dichten, en daarom is het belangrijk te kijken hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Het maatschappelijk middenveld kan hier een grote rol inspelen, waar zij vaak de netwerken en structuren binnen het land al hebben. Daarom zijn deze landen voorstander van het werken met lokale partners, zolang de risico’s behapbaar zijn. Dit is een punt dat deze leden al een tijd belangrijk vinden en ook is ingebracht met de motie van de leden Voordewind en Agnes Mulder (Kamerstuk 34 300 XVII, nr.46) over een besteding van 25% van de ODA-middelen via het maatschappelijk middenveld. Kan de Minister een update geven over de stand van zaken? Kan de Minister een rapportage hierover geven conform de motie van de leden Ceder en Kuik (Kamerstuk 35 925 XVII, nr.43)? Als dit nog niet gehaald is wat wordt dan de inzet om dit wel te halen en per wanneer?
22. Antwoord van het kabinet:
De begroting humanitaire hulp 2021 bedroeg EUR 420 miljoen. Hiervan ging EUR 4.2 miljoen naar Start Network, EUR 62 miljoen naar de Dutch Relief Alliance en EUR 18.1 miljoen naar het Nederlandse Rode Kruis. Tevens werden Humanitarian Grand Challenges en het Humanitarian Innovation Fund gesteund met EUR 3 miljoen en EUR 4.4 miljoen. Gezamenlijk vormt dit 21.8% van de 2021 begroting voor humanitaire hulp. Echter ging ruim 77% van de VN OCHA Country-Based Pooled Funds (CBPF), waaraan Nederland in 2.021 EUR 77 miljoen bijdroeg, naar programma’s van nationale en internationale ngo’s. De CBPF attributie meetellende, kwam 28.2% van de Nederlandse humanitaire begroting ten goede aan actoren in het maatschappelijk middenveld.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben het jaarverslag en de Slotwet van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden vinden het goed dat er geen onvolkomenheden zijn geconstateerd op de begroting. De leden zien wel een aantal nuttige aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer betreffende het Jaarverslag en zien graag hoe dit Kabinet deze aanbevelingen opvolgt. Kan de Minister aangeven op welke manier gevolg zal worden gegeven aan het verbeteren van het financieel inzicht met in het bijzonder Invest International? Is de Minister het eens dat gezien de grote rol van Invest International, extra controle gewenst is op dit onderdeel?
23. Antwoord van het kabinet:
De afspraken over de tijdigheid van de jaarrapportage en de controle liggen vast in de raamovereenkomst en worden in de komende maanden nader uitgewerkt. De implementatie is overigens ook afhankelijk van het moment dat Invest International de administratie voor de uitvoering van de BHOS-programma’s overneemt van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De inzet is erop gericht om de diverse zaken die nog geregeld moeten worden ter aanvulling op de Raamovereenkomst, uiterlijk 1 november 2022 te hebben afgerond. Het kabinet is van mening dat extra controle niet noodzakelijk is gelet op de te maken afspraken. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
De leden van de SP-fractie maken zich net als de Rekenkamer zorgen over het toenemende gebruik van Trustfunds. Deze focussen op meerdere thema’s. Zo wordt het lastig om verplichtingen en uitgaven te linken aan de juiste artikelen. Op deze manier blijft het onduidelijk of de financiële verantwoordingsinformatie wel echt rechtmatig was. Wat gaat de Minister eraan doen om het gebruik van Trustfunds te verminderen en de duidelijkheid over de rechtmatigheid van de bestedingen te verbeteren?
24. Antwoord van het kabinet:
Trustfunds zijn een uiterst doelmatig en effectief kanaal voor het bereiken van specifieke BHOS-doelstellingen, en dragen bij aan goede coördinatie met internationale partners. Ik zie geen reden om het gebruik van dit kanaal te reduceren. Zie ook de beantwoording op vraag 4.
De leden zien betreffende de besteding richting de ODA norm van 0,7 procent een achteruitgang. Vorig jaar is er maar 0,52 procent van het BNI uitgegeven dat voldoet aan de ODA normen. Dit terwijl de coronacrisis in 2021 nog in volle gang was. Hoe kan het dat in crisistijd binnen een mum van tijd wordt gewerkt naar de 2.0 procent NAVO norm, terwijl gedurende een corona crisis en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne het nog niet mogelijk is de 0,7 procent OESO norm te halen?
25. Antwoord van het kabinet:
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord verhoogt het kabinet de uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking met EUR 300 miljoen per jaar in de jaren 2022 t/m 2024. Vanaf 2025 loopt dit bedrag op naar EUR 500 miljoen structureel per jaar. Daarmee zet Nederland een belangrijke stap in de richting van de internationale norm van 0,7%. Aan het eind van de kabinetsperiode Rutte IV komt de verwachte ODA-prestatie daarmee uit op 0,65%. Voorafgaand aan deze investeringen was de verwachte ODA-prestatie in 2026 0,56%.
Vindt dit kabinet de NAVO norm belangrijker dan de OESO norm? Is het behalen van de OESO norm nog een doel en zo ja, op welke termijn?
26. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt beide normen belangrijk, maar deze zijn niet met elkaar te vergelijken. Ten aanzien van de OESO-norm van 0,7% BNI voor ontwikkelingssamenwerking zet het kabinet een belangrijke stap in de richting van die internationale norm. Aan het eind van de kabinetsperiode Rutte IV komt de verwachte ODA-prestatie daarmee uit op 0,65%. Voorafgaand aan deze investeringen was de verwachte ODA-prestatie in 2026 0,56%.
Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 1 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 8 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. Kamerstuk 36 100 XVII – Begroting d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden. Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 6 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 2 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022 president van de Algemene Rekenkamer, A.P. Visser
Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamersutk 36 100 XVII, nr. 7 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 5 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 07-06-2022
Reactie op verzoek commissie inzake beantwoording vragen V-100 over thema Inzet op klimaat en klimaatfinanciering. Kamerstuk 35 926, nr. 5 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Proces en meldingen omtrent fraudezaken. Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 65 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling april 2021 – maart 2022. 34 952, nr. 161 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Uitvoering van de motie van het lid Ceder c.s. over in en na 2022 de steun voortzetten aan organisaties die strijden tegen kinderprostitutie (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 41) en appreciatie Onderzoeksrapport Werkveld Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. Kamerstuk 34 952, nr. 160 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Overzichten met titels van de door de Auditdienst Rijk uitgebrachte rapporten over het tweede halfjaar 2021. Kamerstuk 32 802, nr. 54 – Brief regering d.d. 13-05-2022 Minister van Financiën, S.A.M. Kaag