Vastgesteld 9 augustus 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 18 mei 2022 gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 36 100 XII, nr. 2).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 14 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
De griffier van de commissie, Rijkers
Vraag 1:
Op welke wijze worden de risico’s met betrekking tot de continuïteit van de dienstverlening van Nederlandse Spoorwegen (NS) door u beoordeeld?
Antwoord:
In de concessie is afgesproken dat NS de concessie uitvoert voor eigen rekening en risico’s. NS is daarmee in beginsel zelf verantwoordelijk voor de beheersing van operationele en financiële risico’s. Wel is bij de voorbereiding van de huidige concessie uitvoerig gesproken over de ex-ante financiële risico’s, waarna een risicoverdeling is afgesproken, en zijn met NS afspraken gemaakt over continuïteit van de dienstverlening tijdens en na de huidige concessieperiode (bijvoorbeeld ten aanzien van de overdracht van materieel). Operationele risico's die naar de inschatting van IenW (danwel NS) mogelijk effecten hebben op de prestaties, of de continuïteit van de dienstverlening, worden met NS besproken. IenW kijkt voor de beoordeling van het risico met name naar de impact die dit heeft voor de naleving van de afspraken uit de concessie, de gevolgen voor de reiziger en de maatregelen die NS treft om de kans van optreden en impact te beperken. Per risico wordt bezien of deze – met inachtneming van afspraken uit de vervoersconcessie en de verantwoordelijkheidsverhouding tussen concessieverlener, concessiehouder en aandeelhouder – aanleiding geven tot (aanvullend) handelen.
Vraag 2:
Waarom worden er geen eisen gesteld aan waar de informatie over de continuïteitsrisico’s van NS aan dient te voldoen?
Antwoord:
In de concessie is afgesproken dat NS de concessie uitvoert voor eigen rekening en risico’s. NS is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de beheersing van operationele en financiële risico’s. Van NS wordt verwacht dat zij de risico’s onder andere agendeert in de periodieke (concessie)overleggen en bespreekt met IenW wanneer deze gevolgen hebben voor de prestaties op het hoofdrailnet en/of de naleving van de afspraken uit de vervoersconcessie. Inzichtelijk moet zijn wat de oorzaak en gevolgen zijn van het risico evenals mogelijke beheersmaatregelen. Waar nodig vraagt IenW om aanvullende informatie en/of maatregelen om risico’s te beheersen.
Vraag 3:
Hoe zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat er geen projecten worden gestart waarvoor onvoldoende of geen geld beschikbaar is gesteld? Welke criteria worden hierbij gehanteerd?
Antwoord:
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geeft opdrachten en het daarbij behorende budget aan uitvoeringsorganisatie Rijkswaterstaat. Op dit moment wordt in het kader van de actualisatie van de MIRT spelregels gesproken over te maken bestuurlijke afspraken inzake projectbeheersing bij faseovergangen in het MIRT. De 75% zicht op financiering voor de start van de verkenning maakt hier onderdeel van uit. Voor planstudies en realisaties geldt dat pas tot start wordt besloten als ook onderbouwd is welke middelen noodzakelijk zijn en deze middelen ook beschikbaar zijn.
Vraag 4:
Wat is de reden dat NS informatie aan u verstrekt over risico’s als de onzekerheid over reizigersaantallen, de kosten van onderhoud en de ingebruikname van nieuw materieel, terwijl u er niet om vraagt informatie aan te leveren?
Antwoord:
In de concessie is afgesproken dat NS de concessie uitvoert voor eigen rekening en risico’s. NS is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de beheersing van operationele en financiële risico’s, waaronder onzekerheden rond reizigersaantallen en introductie van nieuw materieel. Als operationele risico’s dreigen of zich voordoen – en deze gevolgen hebben voor de (continuïteit) van de dienstverlening en/of naleving van de concessie-afspraken – worden deze met NS besproken. Daaronder vallen ook stevige fluctuaties in de vervoersvraag (zowel positief als negatief) en risico’s omtrent de introductie van nieuw materieel. Deze risico’s kunnen bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de materieelbeschikbaarheid van NS, de reizigerspunctualiteit en het door NS kunnen voldoen aan de vervoersvraag. Mede naar aanleiding van het uitvallen van de V250/Fyra zijn alle treinintroducties van de afgelopen jaren door IenW – als risicobeheersmaatregel – beoordeeld aan de hand van een ingebruikname-advies van NS waarin wordt gerapporteerd over de resultaten van het proefbedrijf.
Vraag 5:
Hoe gaat u aanbeveling één: «zorg ook in noodsituaties voor een wettelijke basis voor tijdelijke regelingen» concreet uitwerken? Op welke termijn gaat u dat doen?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW zal ervoor zorgdragen dat een mogelijk toekomstige noodregeling, mocht de situatie daarom vragen, wordt vastgelegd als afwijking zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 van richtlijn 2008/68/EG, met als wettelijke grondslag de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Vraag 6:
Hoe gaat u aanbeveling twee: «verwerk ervaringen en lessen uit deze pandemie over medisch afval in een draaiboek of crisisplan voor een volgende pandemie» concreet maken? Op welke termijn gaat u dat doen?
Antwoord:
De communicatie tussen de betrokken organisaties is prima verlopen en er is snel en adequaat gereageerd op de pandemie voor wat betreft het verwerken van medisch afval. Dezelfde werkwijze kan gevolgd worden bij een volgende, vergelijkbare pandemie. Het opstellen van een apart draaiboek of crisisplan voegt dan ook weinig toe aan de gevolgde werkwijze.
Vraag 7:
Hoe kunnen met een communicatieplan voortaan ook lastig te bereiken groepen bereikt worden?
Antwoord:
De communicatie van de ILT over het corona afval met de 25 GGD-regio’s via de GGD GHOR Nederland verliep goed. De GGD GHOR Nederland is de overkoepelende brancheorganisatie van de 25 GGD-regio’s. De GGD GHOR Nederland ondersteunde de regio's in het verkrijgen van de vrijstelling van de ADR (Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). De individuele regio’s hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de naleving van de afhandeling van het corona afval afkomstig van de teststraten. Na de derde controle voldeed 100% van de GGD-teststraten aan de gestelde regels.
De communicatie met de commerciële teststraten voor wat betreft de afhandeling van het corona afval, voor zowel het testen voor toegang als het testen voor reizen, verliep moeizamer. Stichting Open Nederland (SON) had hierin een faciliterende rol kunnen spelen, maar SON was destijds niet bekend bij de ILT. Het Ministerie van IenW zal ten aanzien van het afval van teststraten het gesprek met de ILT en het Ministerie van VWS aangaan over de verbetering van de communicatie.
Vraag 8:
Zijn er gesprekken met de afvalbranche over de ervaringen van deze pandemie?
Antwoord:
De communicatie tussen de betrokken organisaties, waaronder de afvalwerkende sector, is prima verlopen en er is snel en adequaat gereageerd op de pandemie voor wat betreft het verwerken van medisch afval. Daarnaast is er regulier overleg met de sector over tal van onderwerpen die betrekking hebben op goed afvalbeheer.
Vraag 9:
Wat wordt verstaan onder «taken voor de markt» als het gaat over het vinden van circulaire oplossingen als het gaat over aanbeveling vier? Welke taken zijn er voor de overheid?
Antwoord:
Onder andere het innoveren, vinden van (circulaire) oplossingen en het hiervoor starten van een onderneming en de werving van afnemers en toeleveranciers is aan de markt. Dat geldt ook voor de circulaire economie. Het Rijk biedt wel ondersteuning, onder ander via de subsidieregeling Circulaire Keten Projecten1 (CKP) en het Versnellingshuis. Het Versnellingshuis is een samenwerkingsverband van het Ministerie van IenW, VNO-NCW/MKB-Nederland, Het Groene Brein en MVO Nederland en ondersteunt ondernemers bij vragen over circulair ondernemen. In 2021 is bijvoorbeeld het ketenproject Rethink Medical Waste2 ondersteund met subsidie uit de CKP. Hierbij is in de keten een oplossing gevonden voor hergebruik van chirurgische mondmaskers in medische hulpmiddelen.
Vraag 10:
Wanneer is de bedrijfsvoering zodanig verbeterd dat deze voldoet aan de kritiek van het rapport?
Antwoord:
De verbetermaatregelen die als gevolg van de onvolkomenheden zijn getroffen vinden plaats in een meerjarig ontwikkeltraject. Dit in verband met de complexiteit en diversiteit van de onvolkomenheden. De Algemene Rekenkamer kijkt naar de opzet, het bestaan en de werking van de maatregelen, waardoor na implementatie van alle maatregelen ook tijd nodig is om de werking aan te tonen en de onvolkomenheden als opgelost te kunnen beschouwen. De verwachting is dat de werking van de verschillende maatregelen in de loop van komend jaar zichtbaar gaat worden.
Vraag 11:
Op welke wijze worden (gezien het risico op cyberwarfare) IT-kwetsbaarheden zo spoedig mogelijk weggewerkt?
Antwoord:
Voor de opvolging op de aanbevelingen op IB uit het rapport van de AR is voor IenW door de CISO IenW een Plan van Aanpak opgesteld. In gezamenlijkheid met de CISO’s van IenW wordt dit Plan van Aanpak uitgevoerd. Over de uitvoering van de acties uit dit Plan van Aanpak wordt gestuurd middels een periodieke voortgangsrapportage aan de CIO Raad van IenW. Risico’s naar aanleiding van IT-kwetsbaarheden worden voortdurend gewogen op basis van actuele dreigingsbeelden en belangen van IenW-organisaties. Daartoe moeten producten en diensten minimaal aan de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) voldoen. De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens.
Vraag 12:
Wat is uw reactie op de vele onvolkomenheden die zijn gevonden door de Algemene Rekenkamer bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Antwoord:
In het verantwoordingsonderzoek over 2020 steeg het aantal onvolkomenheden van 3 naar 6. Dat was reden om in 2021 veel werk te maken van het verbeteren van de bedrijfsvoering. Dit heeft, zoals de Algemene Rekenkamer constateert, geleid tot concrete resultaten, bijv. op het gebied van informatiebeveiliging, life cycle management en verplichtingenbeheer. De voortgang was niet voldoende om deze onvolkomenheden geheel op te lossen. Hier wordt in 2022 daarom verder aan gewerkt. Dat geldt ook voor de andere onvolkomenheden op het gebied van aanbestedingen en prestatieverklaren; deze kennen vanwege de complexiteit een meerjarige horizon.
Vraag 13:
Hoe kijkt u naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer op het aanbestedingsbeleid?
Antwoord:
Het oordeel van de ARK sluit aan bij het beeld van afgelopen jaar en bevestigt de noodzaak om verbeteracties in het aanbestedingsbeleid door te voeren. Zowel binnen de beleidskern van het Minister alsook binnen Rijkswaterstaat is hiertoe een uitgebreid onderzoek gedaan naar de onderliggende oorzaken van de onvolkomenheden. Dit heeft geresulteerd in plannen van aanpak en verbeteracties. Deze zijn in gang gezet, maar het vergt tijd om dit goed te implementeren en om de resultaten zichtbaar te krijgen.
Vraag 14:
Komt er een volledig en onafhankelijk onderzoek naar de kernaanbestedingen en aanbestedingen bij Rijkswaterstaat naar aanleiding van de gevonden onvolkomenheden door de Algemene Rekenkamer?
Antwoord:
Afgelopen jaar is zowel binnen de Bestuurskern van het ministerie als binnen RWS uitvoerig onderzoek gedaan naar de onderliggende oorzaken. Zowel de Bestuurskern als Rijkswaterstaat hebben de onvolkomenheden actief opgepakt in een (meerjarig) plan van aanpak m.b.t. het inkoopbeheer. Daarbij is de vertaalslag gemaakt van bevindingen naar maatregelen, en van maatregelen naar acties. Op dit moment wordt hieraan volop uitvoering gegeven.
Er is op dit moment geen reden om extra onderzoek naar de aanbestedingen te initiëren.
Vraag 15:
Op welke termijn worden de door de Algemene Rekenkamer gevonden onvolkomenheden opgelost?
Antwoord:
De verbetermaatregelen die als gevolg van de onvolkomenheden zijn getroffen vinden plaats in een meerjarig ontwikkeltraject. Dit in verband met de complexiteit en diversiteit van de onvolkomenheden. De Algemene Rekenkamer kijkt naar de opzet, het bestaan en de werking van de maatregelen, waardoor na implementatie van alle maatregelen ook tijd nodig is om de werking aan te tonen en de onvolkomenheden als opgelost te kunnen beschouwen. De verwachting is dat de werking van de verschillende maatregelen in de loop van komend jaar zichtbaar gaat worden.
Vraag 16:
Hoeveel kost het om coronagerelateerd afval conform de richtlijnen van de World Health Organization (WHO) te behandelen, in tegenstelling tot wat Duitsland en België doen?
Antwoord:
Er geen zicht op welk deel van het ziekenhuisafval door welke organisatie is verwerkt en vervolgens welke kosten daarmee gemoeid zijn. Het is aan de ontdoeners om een keuze te maken in verwerking conform de geldende wet- en regelgeving, en de daarbij behorende tarieven.