De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 afzonderlijk bij wet vastgesteld en ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2021 wijzigingen aan te brengen in:
de begrotingsstaat van de Koning (I).
De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht.
De Minister-President, Minister van Algemene ZakenM. Rutte
Gelet op de omvang van de begroting worden alle mutaties toegelicht.
Toelichting
In de ontwerpbegroting van de Koning 2021 is zoals gebruikelijk rekening gehouden met een stijging van de grondwettelijke uitkeringen in 2021 gebaseerd op een technische indexering op grond van de contractloonstijging, zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020. De feitelijke realisatie van het inkomen (de A-component) wordt gebaseerd op de ontwikkeling in de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. Daarin is ook de uitwerking van de cao voor de sector Rijk verwerkt, die ook doorwerkt naar de personele uitgaven binnen de B-component.
De doorwerking van de cao voor de sector Rijk naar de grondwettelijke uitkeringen (de A-component en de personele uitgaven binnen de B-component) is lager dan destijds bij de opstelling van de begroting op basis van de cijfers van het Centraal Planbureau werd verondersteld. Ten slotte is sprake van een iets hogere consumentenprijsindex bij de indexering van het gedeelte voor de materiële uitgaven in de B-component. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een neerwaartse bijstelling van € 45.000 ten opzichte van het bij de ontwerpbegroting van de Koning 2021 geautoriseerde bedrag.
Toelichting
Indien rekening wordt gehouden met de suppletoire begrotingsmutaties is er geen bijstelling op artikel 2. De suppletoire begrotingsmutaties zijn in de eerste en tweede suppletoire begroting 2021 toegelicht.
Toelichting
Indien rekening wordt gehouden met de suppletoire begrotingsmutaties is bij de Rijksvoorlichtingsdienst sprake van een onderuitputting van € 69.000 en bij het Kabinet van de Koning van een onderuitputting van € 259.000. Dit is met name veroorzaakt door, ten opzichte van de raming, lagere materiële uitgaven voor onder andere overheadkosten bij de Rijksvoorlichtingsdienst. Bij het Kabinet van de Koning is sprake van lagere materiele uitgaven. Dit is met name veroorzaakt door lagere uitgaven dan verwacht in het kader van de verbetering van de Informatiehuishouding en de invloeden van COVID-19, zoals lagere woon-werk reiskosten en dienstreizen.