Ontvangen 1 april 2022
Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van de vragen van de fracties van VVD, D66, PVV, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie, JA21, SGP, BBB, BIJ1 en het lid Omtzigt, in het verslag over het voorstel van wet houdende goedkeuring van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Stb. 2022, 76) (Goedkeuringswet vijfde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19). Wij danken de leden voor hun inbreng. Graag gaan wij hieronder in op de gestelde vragen. Daarbij wordt de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen uit het verslag zijn letterlijk overgenomen, met daaronder de antwoorden steeds cursief weergegeven.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vijfde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat vrijwel alle coronaregels in Nederland niet meer van toepassing zijn. Dit is naast ontzettend fijn, ook goed voor de economie en voor de mentale gezondheid van Nederlanders. Zij constateren echter ook dat corona nog niet endemisch is en dat bijvoorbeeld nog steeds veel mensen besmet raken, waardoor zij alsnog in isolatie moeten. Daarbij kunnen mensen, en vooral de tien- tot honderdduizenden patiënten met een niet goed werkend immuunsysteem, nog altijd ernstig ziek worden van corona. Tot slot bestaat de blijvende dreiging van een nieuwe variant die met name richting het najaar kan opspelen. Zij steunen daarom de verlenging van deze wet. Zij merken op dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) momenteel, op enkele artikelen na, slapend is omdat de noodzaak van maatregelen niet meer aanwezig is. Dit is ook in lijn met de Twm, waarbij maatregelen niet mogelijk zijn in het geval deze disproportioneel zouden zijn en dat te allen tijde beide Kamers worden geïnformeerd. Genoemde leden pleiten er echter wel voor dat snel duidelijkheid komt over de lange termijn en daarmee een eventuele vaste verankering in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zij hebben om die reden nog een enkele vraag.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuring van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde leden zijn niet voor verlenging van deze «tijdelijke» wet en betwijfelen inmiddels de tijdelijkheid van deze wet die sinds 1 december 2020 in werking is getreden en voor de vijfde keer verlengd zal gaan worden.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vijfde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze leden delen de opvatting van de Afdeling advies van de Raad van State dat het op dit moment te begrijpen is dat de Twm nogmaals verlengd wordt, maar dat het moment dat deze tijdelijke wet niet meer verlengd kan worden, steeds dichterbij komt. Op 7 juli 2021 hebben genoemde leden in het debat met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit al aangegeven. Zij vragen daarom wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader.
Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wet publieke gezondheid (Wpg) is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
In de genoemde brief heb ik geschreven dat het kabinet graag de drie opties met de Eerste Kamer en met u bespreekt om te komen tot een gedragen wettelijk instrumentarium voor verplichtende maatregelen op de lange termijn.
De eerste optie is om bepalingen van de Twm in afgeslankte vorm te blijven verlengen tot de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om de Twm te behouden. De tweede optie is om de daarvoor in aanmerking komende huidige tijdelijke bepalingen «structureler» te maken door deze op te nemen in de Wpg via een «overbruggingswet», waarbij de reikwijdte van deze bepalingen beperkt blijft tot de bestrijding van de covid-19-epidemie of de directe dreiging daarvan. De derde optie is om de Twm te laten vervallen en pas als scenario drie of vier zich daadwerkelijk voordoet of dreigt voor te doen én juridisch verplichtende maatregelen noodzakelijk blijken te kunnen zijn, een spoedwetgevingstraject in gang te zetten om te voorzien in een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen.
Gelet op het belang dat het kabinet hecht om te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag spoedig debatteren over deze vijfde verlenging van de Twm. De wet is al ingegaan per 1 maart 2022, nog niet behandeld en tegelijk zijn de meeste maatregelen al opgeheven. Dat maakt spoedige behandeling van deze wet zeer wenselijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Goedkeuring van het Besluit houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen en enkele opmerkingen te plaatsen.
De leden van de JA21-fractie constateren dat de inbreng voor het verslag over alweer de vijfde verlenging van de geldingsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 plaatsvindt na het afschaffen van de coronamaatregelen. Nog afgezien van de inhoudelijke inbreng over het wetsvoorstel zelf, doet de voorgenomen verlenging van de crisiswet Twm in een situatie waarin de crisis merkbaar voorbij is, absurd en vervreemdend aan. De inbreng genoemde leden is dan ook gericht op het arbitrair verlengen van de mogelijkheid om in een noodsituatie bevoegdheden uit te oefenen en maatregelen op te leggen zonder dat er enig uitzicht is op het ooit afschaffen van een wet die al afgeschaft had moeten zijn zodra de noodsituatie voorbij is.
Deze leden moet het daarbij van het hart dat het wenselijk is dat de regering meer dan gebruikelijk de moeite gaat nemen om inbreng van fracties afzonderlijk te beoordelen. Deze oproep wordt gedaan omdat op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de neiging bestaat om vragen te bundelen waar dat maar enigszins mogelijk is om deze van standaard antwoorden te voorzien. Dat is efficiënt. In voorkomende gevallen hoeft daarmee niets mis te zijn, maar het doet niet altijd recht aan de specifieke insteek van een fractie.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van de regering om de Twm voor de vijfde keer te verlengen. Zij vinden het periodiek verlengen van deze vergaande wetgeving ongewenst. Zij hebben hierover daarom enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het bovengenoemde besluit.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft met gemengde gevoelens kennisgenomen van de intentie om de Twm voor een vijfde maal te verlengen. Het lid is van mening dat, kijkende naar de epidemiologische situatie, de middelen om in te kunnen grijpen absoluut nog noodzakelijk zijn. Het lid constateert echter ook dat deze middelen bij deze regering in onverantwoordelijke – en dus de verkeerde – handen zijn.
Het lid Omtzigt is verbaasd over het voorstel van de regering om deze wet wederom te verlengen. De titel van de wet is duidelijk: het is een tijdelijke wet en het is een noodmaatregel. Het lid nodigt de regering uit om een nieuwe wet te maken waarin democratie en mensenrechten beter geborgd zijn en alleen de zeer noodzakelijke mogelijkheden tot ingrijpen geborgd zijn.
De wet gaat nog steeds uit van de A-status van corona. Dat verbaast het lid Omtzigt. Immers, er is niet eens een isolatieplicht bij een besmetting. Hoe rijmt het feit dat iemand die corona heeft en besmettelijk is en gewoon mag rondlopen en anderen mag besmetten, zich met de A-status van corona, zo vraagt het lid. Ook vraagt hij wanneer de herevaluatie van de A-status die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de Kamer heeft toegezegd, wordt uitgevoerd.
Er geldt nog steeds een advies voor mensen die covid-19 hebben om in isolatie te gaan. Het kabinet heeft uw Kamer met zijn brief van 15 maart 20221 het advies van het Outbreak Management Team (OMT) gestuurd waarin het OMT heeft geadviseerd de meldingsplicht in groep A voorlopig te handhaven omdat landelijke regie voorlopig nodig blijft. Het OMT adviseert wel de meldplicht in te perken. In de langetermijnbrief die uw Kamer op zeer korte termijn zal ontvangen meldt het kabinet dat het advies van het OMT over de inperking van de meldplicht nadere uitwerking vraagt.
Vijfde verlenging van de werkingsduur van bepalingen van de Twm
De leden van de VVD-fractie stellen dat het toenemend aantal besmettingen, in combinatie met de uitval van zorgmedewerkers en mantelzorgers, maken dat de situatie in de zorg nog steeds onzeker is. Zij ontvangen graag een nadere duiding van de situatie gehele zorgketen. Waar bevinden zich op dit moment de grootste knelpunten? Met welke signaalwaarden wordt beoordeeld of de geconstateerde onzekerheid of zorgwekkendheid van bepaalde situaties om maatregelen vragen?
LCPS, NZa en GGD GHOR monitoren met de Landelijke Ketenmonitor Zorg tweewekelijks de druk op de brede zorgketen. Het laatste meetmoment (18 maart 2022.) laat zien dat er sprake is van een lichte stijging van de algeheel ervaren druk in de ROAZ-regio’s. De druk die de verschillende sectoren ervaren blijft stabiel of stijgt licht. Het hoge ziekteverzuim onder het personeel blijft hierbij de belangrijkste factor. In onderstaande overzichten wordt de situatie per zorgsector getoond op 3 maart 2022 en 18 maart 2022.
03-03-2022:
18-03-2022:
Het kabinet monitort de druk op de gehele zorgketen nauwgezet, zonder daarbij vooraf gestelde signaalwaarden te hanteren om maatregelen te nemen. In het verleden is gebleken dat een systematiek met van tevoren vaststaande signaalwaarden van enkele leidende indicatoren niet flexibel genoeg is om in te kunnen spelen op veranderingen in de virologische situatie.
Genoemde leden danken de regering voor het toesturen van alle maatregelen die gestoeld zijn op de Twm. Zij hebben gelezen dat er nog een aantal verplichtingen van kracht is, waaronder de ventilatienorm in de horeca. Hoe wordt ervoor gezorgd dat zowel de betrokken ondernemers als ook de gasten en klanten op de hoogte zijn dat deze maatregel van kracht blijft? Hoe wordt de handhaving vormgegeven?
Dit is een continuering van bestaande maatregelen en goede ventilatie blijft onderdeel uitmaken van de basismaatregelen. Er zijn daarom geen aanvullende campagnes voorzien.
Wel wordt in gesprekken met sectoren over de langetermijnstrategie ventilatie meegenomen. Daarbij staat aandacht voor belang van ventilatie centraal, alsmede aandacht voor goed gebruik van bestaande ventilatiesystemen. Een onderdeel van deze gesprekken vormt ook de inzet van CO2-meting als instrument om gebrekkige ventilatie te detecteren.
Toezicht en handhaving van deze maatregelen uit de Twm wordt uitgevoerd door het bevoegd gezag en dat geldt ook voor de ventilatie-eisen in de horeca. In casu is het bevoegd gezag de burgemeester.
Met betrekking tot de handhaving vragen deze leden ook of zicht is op de besteding van de extra middelen die gemeenten hebben gekregen om de handhaving van het coronatoegangsbewijs te ondersteunen. Hoe wordt de doelmatigheid van deze middelen in kaart gebracht, ook met het oog op eventuele toekomstige noodzaak van maatregelen en de bijbehorende handhaving?
De verantwoording over deze middelen zal plaatsvinden in 2023. Daarna zal de besteding inzichtelijk worden. De middelen van de specifieke uitkering voor coronatoegangsbewijzen (ctb) kunnen alleen ingezet worden om het controleren van het ctb te bevorderen. Nu er geen ctb-plicht geldt, worden er ook geen kosten meer gemaakt die aan dit doel voldoen. De ongebruikte middelen zullen terugvloeien naar het Rijk.
Voorts zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de regering voornemens is de Twm van kracht te laten zijn, tot dat de aangekondigde aanpassing van de Wet publieke gezondheid van kracht is. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Hoe ziet de tijdslijn eruit als het gaat om zowel de Tijdelijke wet als de aanpassingen in de Wet publieke gezondheid?
Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In die brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. In die brief licht ik toe waarom het kabinet van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
De eerste optie is om bepalingen van de Twm in afgeslankte vorm te blijven verlengen tot de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om de Twm te behouden. De tweede optie is om de daarvoor in aanmerking komende huidige tijdelijke bepalingen «structureler» te maken door deze op te nemen in de Wpg via een «overbruggingswet», waarbij de reikwijdte van deze bepalingen beperkt blijft tot de bestrijding van de covid-19-epidemie of de directe dreiging daarvan. De derde optie is om de Twm te laten vervallen en pas als scenario drie of vier zich daadwerkelijk voordoet of dreigt voor te doen én juridisch verplichtende maatregelen noodzakelijk blijken te kunnen zijn, een spoedwetgevingstraject in gang te zetten om te voorzien in een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen.
Gelet op het belang dat het kabinet hecht om te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de hernieuwde strategie van de regering waarbij sociaalmaatschappelijke gevolgen van corona meer naar de voorgrond zijn getreden. Wat voor een invloed heeft deze strategieverandering op de juridische basis van deze wet?
Hoofdstuk Va Wpg bevat de wettelijke basis voor beperkende maatregelen specifiek ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan (artikel 58b, eerste lid, Wpg). Het hoofdstuk geldt zowel voor Europees als Caribisch Nederland. Maatregelen kunnen enkel worden genomen indien dat noodzakelijk is gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid en als dit evenredig is aan het beoogde doel (te weten de bestrijding van die (directe dreiging van de) epidemie) (artikel 58b, tweede lid, Wpg). Voor de verlengingsbevoegdheid van de regering (artikel VIII, derde lid, Twm) geldt eveneens dat deze slechts mag worden toegepast voor zover dat noodzakelijk en evenredig is voor die bestrijding.2
Het kabinet heeft in de brief van 8 februari 20223 toegelicht de ambitie te hebben om de toekomstige besluitvorming over de maatregelen te gaan plaatsen in een breder perspectief, waarin de sociaalmaatschappelijke en economische vitaliteit en continuïteit van de samenleving gelijkwaardig en nevengeschikt is aan de toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen, en waarin het openhouden van de samenleving het uitgangspunt is. Voordien was het kabinetsbeleid ter bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan gebaseerd op drie pijlers: 1) een acceptabele belasting van de zorg, 2) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving, 3) het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus. Daarbij gold als uitgangspunt het sociaalmaatschappelijk perspectief gericht op het beperken van economische en maatschappelijke schade op korte termijn, aandacht voor structurele maatschappelijke en economische schade en het voorkomen dat de lasten onevenredig neerslaan bij bepaalde groepen. Deze wijziging van de strategie heeft geen gevolgen voor het hierboven beschreven juridisch kader als zodanig – immers het doel blijft de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan – maar wel voor de toepassing van het juridisch kader, namelijk bij de te maken proportionaliteitsafweging.
Deze leden vragen de regering wat op dit moment, na de gedane versoepelingen, de argumenten zijn om de Twm nog in stand te houden. Zij vragen daarbij wat de opties zijn om de wet vroegtijdig te beëindigen, te weten voor 1 juni. Heeft de regering dit ook overwogen en de Twm opnieuw naar de Kamers te sturen, in het geval dat maatregelen toch weer nodig zijn?
Ondanks de recente versoepelingen zijn er nog een aantal maatregelen van kracht. Het kabinet acht de Twm nog steeds van zeer groot belang. In de afgelopen twee jaar is het virus erg grillig gebleken. De les die daaruit getrokken is, is dat het van belang is om, ook in juridische zin, voorbereid te zijn op een snel veranderende epidemiologische situatie. Dit maakt het noodzakelijk dat er snel en adequaat wettelijke maatregelen getroffen kunnen worden. De Twm biedt deze grondslag.
Als het goedkeuringswetsvoorstel door een van beide Kamers wordt verworpen binnen de verlengingstermijn (dus vóór 1 juni 2022), vervalt de Twm met ingang van de tweede dag na de verwerping (artikel VIII, vijfde lid Twm). Ik heb uw Kamer, als ook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. In die brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. In die brief licht ik toe waarom het kabinet van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
Eén van de geschetste opties in bovengenoemde brief is om de wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen uit de Twm helemaal te laten vervallen. In deze optie dient, in het geval van een scenario waarbij de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en er juridisch verplichtende maatregelen noodzakelijk zijn om een opleving van het virus effectief te bestrijden, direct gestart te worden met een spoedwetgevingstraject om een wettelijke grondslag te creëren voor juridisch verplichtende maatregelen. Gelet op de ervaringen met de Twm is de inschatting dat een dergelijk wetsvoorstel binnen enkele weken bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Hierbij geldt wel dat het, gelet op de spoed, niet mogelijk is om een regulier traject van wetgeving te volgen waaronder een brede consultatie van partijen met een reguliere consultatietermijn. Het is na indiening van het wetsvoorstel vervolgens aan het parlement om te bepalen op welke termijn de behandeling van deze spoedwetgeving plaats zal vinden. Alhoewel het kabinet er alles aan zal doen om dit te voorkomen, heeft deze optie daarmee als groot risico in zich dat, indien zich een scenario voltrekt waarbij de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd, er gedurende weken of zelfs maanden geen wettelijke grondslag voorhanden kan zijn om acuut juridisch bindende maatregelen te nemen ter bestrijding van het virus, met alle ernstige gevolgen voor de volksgezondheid van dien. Dit risico moet uitdrukkelijk bij de afwegingen worden betrokken.
Deze leden willen nogmaals benadrukken dat een dreiging van een nieuwe variant op dit moment nog altijd actueel is. Zij vragen de regering of zij het hiermee eens is en of iets gezegd kan worden over de kans dat op Nederlands grondgebied een nieuwe variant opduikt. Deze leden zien dat in China significante uitbraken zijn met de omikron-variant. Alhoewel deze variant momenteel in Nederland al dominant is, vragen genoemde leden de regering wel om kort te reflecteren op de situatie in China en in welke mate dit van impact kan zijn voor Nederland (bijvoorbeeld omdat daar er een reservoir kan komen van nieuwe varianten).
Hoe meer verspreiding van het virus plaatsvindt, des te groter de kans is dat er nieuwe varianten ontstaan. Door de snelle verspreiding van de omikronvariant in China, maar ook in andere landen, neemt de kans op het ontstaan van nieuwe varianten toe. Indien er een variant ontstaat die zich makkelijker verspreidt dan de omikronvariant, of de immuniteit van vaccins en eerdere besmettingen makkelijker ontduikt dan de omikronvariant, kan die variant zich verspreiden en dominant worden.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering verwacht dat de lange termijn strategie naar de Kamer wordt gestuurd en hoe concreet hierin, eventueel artikelsgewijs, de toekomst van de Twm wordt meegenomen. Zij stellen deze vraag in lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State die stelde: hoe kijkt de regering daar nu naar?
De brief over de langetermijnaanpak covid-19 wordt op zeer korte termijn naar uw Kamer gestuurd. Zoals ook in het nader rapport op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en in de nota van toelichting bij het vijfde verlengingsbesluit is aangegeven,4 onderkent de regering dat naarmate gedurende een langere periode maatregelen nodig kunnen zijn ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan, meer duidelijkheid geboden is over een meer permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige epidemie. In het nader rapport alsook in de nota van toelichting bij het vijfde verlengingsbesluit is aangekondigd dat beide Kamers in maart dit jaar worden geïnformeerd over de toekomst van de Twm en dat uw Kamer dit voorjaar verder wordt geïnformeerd over de beleidsagenda pandemische paraatheid. Onderdeel van dit traject is een aanpassing van de Wet publieke gezondheid.
Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wet publieke gezondheid (Wpg) is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen voor die bestrijding te behouden.
Genoemde leden vragen wat de laatste stand van zaken is van de coronapandemie in Caribisch Nederland en in welke mate deze wet aldaar nog noodzakelijk is. Kan de regering bij de lange termijn strategie ook rekeninghouden met Caribisch Nederland en in welke mate de Twm alhier nog nodig is en of dit verschilt met Europees Nederland?
Het aantal besmettingen in Caribisch Nederland is momenteel hoog, voornamelijk op Bonaire en Sint Eustatius. Op Sint Eustatius betreft het een grote uitbraak onder jongeren. Hoewel het aantal besmettingen hoog is, is vooralsnog geen sprake van een toenemende druk op de zorg en blijft de situatie beheersbaar. Het RIVM en de diensten Publieke Gezondheid volgen de verspreiding van het virus op de voet en adviseren de openbare lichamen over de te treffen maatregelen. De ervaring leert dat, gelet op de (feitelijke en epidemiologische) verschillen tussen Europees Nederland en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden), er op (één van) de BES-eilanden verdergaande maatregelen nodig kunnen zijn dan in Europees Nederland. Vanwege de kleinschaligheid en het insulaire karakter van de BES-eilanden kan een uitbraak in korte termijn een grote omvang aannemen, zoals ook in december 2021 en januari 2022 het geval was. Het kan daarom nodig zijn om per direct een breed palet aan maatregelen in te stellen. De Twm biedt deze mogelijkheid via de Tijdelijke regelingen maatregelen per eiland, waarbij de bevoegdheid om bij ministeriële regeling vastgestelde maatregelen op bepaalde plaatsen te laten gelden, berust bij de gezaghebbers. Caribisch Nederland wordt als onderdeel van Nederland vanzelfsprekend meegenomen in de lange termijnstrategie van het kabinet. U wordt op zeer korte termijn nader geïnformeerd over deze langetermijnstrategie.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de laatste (nationale) maatregelen op 23 maart jl. opgeheven zijn en zij willen weten wanneer verlenging van deze wet niet meer nodig zal zijn.
Op dit moment zijn bijna alle verplichtende maatregelen opgeheven en gelden alleen de maatregelen met betrekking tot ventilatienormen voor horecalokaliteiten en een mondkapjesplicht in gebouwen op luchthavens vanaf de securitycheck en in luchtvaartuigen, mits het vervoer primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie behelst en het vervoer geen recreatieve activiteit is. De vraag wat het moment is waarop verlenging van de Twm redelijkerwijs niet meer nodig zal zijn, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In die brief licht ik toe waarom de regering van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Bepalingen die naar verwachting op langere termijn niet meer nodig zullen zijn, komen in de periodieke verlengingen te vervallen. Zoals ten slotte ook aangekondigd in de hiervoor aangehaalde brief wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. U wordt medio april geïnformeerd over de reikwijdte van de voorgenomen verlenging.
De regering geeft aan dat veel geleerd is over het virus en het virus daardoor minder onvoorspelbaar is dan twee jaar geleden, maar dat een dreiging blijft bestaan waardoor maatregelen noodzakelijk kunnen zijn ter afwending van die dreiging. Heeft de regering ook veel geleerd over de maatregelen uit deze tijdelijke wet? Kan de regering de effectiviteit per maatregel aangeven, zo nee, waarom niet?
Het kabinet houdt alleen de wettelijke grondslagen voor verplichtende maatregelen waarvan geacht wordt dat deze effectief zijn. Omdat maatregelen zelden los worden ingevoerd, is het niet mogelijk om de precieze effectiviteit per maatregel te benoemen. Het gaat altijd om de som van de maatregelen die de uiteindelijke effectiviteit van het pakket bepaalt. Daarnaast kan de effectiviteit van een maatregel ook verschillen door de tijd heen. Het gedrag van mensen is immers van grote invloed op de effectiviteit van een maatregel.
Geleerd over het virus is onder andere de aerogene transmissie. Op welke manier is deze aerogene transmissie van invloed op de inzet van de maatregelen? Op welke manier wordt aerogene transmissie meegenomen in de langetermijnstrategie voor covid-19? Ook is geleerd dat transmissie ondanks vaccinatie nog steeds plaatsvindt, op welke manier is dit van invloed op de inzet van de maatregelen? Op welke manier wordt transmissie na vaccinatie meegenomen in de langetermijnstrategie voor covid-19?
Goede ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en ventilatie draagt bij aan het voorkomen van respiratoire infecties, zoals covid-19. Verse buitenlucht vervangt dan namelijk steeds een deel van de lucht die vervuild is. In gesprekken met sectoren over de langetermijnstrategie wordt ventilatie meegenomen. Daarbij staan drie punten centraal: 1. aandacht voor belang van ventilatie; 2. aandacht voor goed gebruik van bestaande ventilatiesystemen; 3. inzet van CO2-meting als instrument om gebrekkige ventilatie aan te tonen.
Met de sectoren wordt gekeken waar de meeste winst te behalen valt. Denk hierbij aan hoogrisicosituaties, zoals bijvoorbeeld plekken waar veel mensen gedurende langere tijd actief bezig zijn in een binnenruimte of locaties waar de gevolgen van besmettingen groot zijn, zoals in de ouderenzorg.
Ook het onderwijs is een sector waar goede ventilatie belangrijk is. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, de VNG, de PO-raad en de VO-raad hebben daarom onlangs een gezamenlijk actieplan gepresenteerd voor snelle verbetering van ventilatie op scholen. Tevens zijn deze partijen met elkaar in gesprek over wat nodig is om verouderde schoolgebouwen te verbeteren en te verduurzamen.
Bovendien zetten we ook in de langetermijnstrategie voor covid-19 in op het verhogen van de vaccinatiegraad om zo de kans op ernstige ziekte en sterfte tegen te gaan. Dat is op advies van de Gezondheidsraad steeds de primaire doelstelling van de vaccinatiecampagne geweest. Daarnaast weten we uit wetenschappelijke literatuur uit het buitenland dat vaccinatie bijdraagt aan het verminderen van de snelheid waarmee het virus in de populatie rondgaat (transmissie), omdat het besmettingen deels voorkomt en omdat het besmette mensen minder besmettelijk maakt. De exacte mate hiervan is in Nederland niet te bepalen vanwege de afschaling van het bron-en contactonderzoek (BCO). In hoeverre vaccinatie bijdraagt aan het verminderen van transmissie bij een opleving van het virus op een later moment is ook lastig te zeggen. Dit hangt ook af van de dan circulerende virusvariant en de mate waarin vaccins daartegen beschermen.
Het Outbreak Management Team (OMT) geeft aan dat een stijging in het aantal ziekenhuis en Intensive Care (IC)-opnames voornamelijk verwacht wordt voor patiënten ouder dan 60 jaar. Kan de regering aangeven of dit van invloed is op de vaccinatiestrategie?
Ja. Dit is een van de redenen dat de Gezondheidsraad op 25 maart 2022 heeft geadviseerd ook mensen vanaf 60 jaar een herhaalprik aan te bieden. Dat past binnen de doelstellingen van de vaccinatiestrategie om mensen te beschermen tegen ernstige ziekte en sterfte door covid-19. Met name oudere mensen en mensen met een verhoogd medisch risico lopen bij een teruglopende vaccineffectiviteit meer kans om (ernstig) ziek te worden na besmetting met het coronavirus. Hier houden we al rekening mee bij het uitvoeren van de herhaalprik voor mensen van 60 jaar en ouder, bewoners van verpleeghuizen, mensen met het syndroom van Down en immuungecompromitteerden.
Kan de regering aangeven bij welke epidemiologisch situatie zij welke maatregelen noodzakelijk acht?
Op dit moment kan met naleving van de basisregels en een aantal adviezen en slechts een zeer beperkt aantal maatregelen het virus worden beheerst. Dit betekent niet dat we nu van het virus af zijn; er bestaat nog altijd het risico op een flinke opleving of de introductie van een nieuwe variant. Dit valt moeilijk te voorspellen. Samen met de sectoren werkt het kabinet op dit moment aan een strategie om te voorkomen dat we in een situatie terechtkomen waarin ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn. Daarnaast wordt in samenwerking met die sectoren nagedacht over sets van mogelijke maatregelen per sector, mocht zich toch een scenario voltrekken waarin ingrijpen noodzakelijk is, bijvoorbeeld door de opkomst van een nieuwe zorgwekkende virusvariant. Dit doen we aan de hand van vier mogelijke scenario’s waarin de epidemie zich kan ontwikkelen, gebaseerd op de recente studie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het gaat om deze scenario’s: (1) het verkoudheidsscenario, (2) het griep+-scenario, (3) het continuestrijdscenario en (4) het worstcasescenario. In de scenario’s één en twee zijn geen verplichtende maatregelen nodig. In de scenario’s drie en vier moet er rekening mee worden gehouden dat verplichtende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn om het virus te bestrijden of een directe dreiging daarvan. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat elke sector verschillend is en dat daarom in verschillende epidemiologische situaties per sector verschillende maatregelen noodzakelijk/nuttig kunnen zijn.
De leden van de SP-fractie hebben er reeds bij de invoering van de Twm voor gepleit om niet te werken met een dergelijke noodwet, maar om de Wpg te verbeteren. Daartoe is destijds ook de motie-Hijink5 aangenomen. Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van deze motie? Hoe lang is de regering nog van plan om te blijven werken met de Twm?
Zoals ook al eerder aangegeven is het voor het goed uitvoeren van de motie-Hijink van belang dat er een agenda ligt voor de pandemische paraatheid. Hierin zal ook meegenomen worden op welke wijze de motie-Hijink wordt uitgevoerd. De verwachting is dat de beleidsagenda pandemische paraatheid dit voorjaar naar de Tweede Kamer wordt verstuurd.
Genoemde leden constateren dat de Eerste Kamer de gewijzigde motie-De Boer c.s.6 heeft aangenomen, waarin wordt uitgesproken dat «de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, die de periode 1 maart 2022 tot 1 juni 2022 betreft, door deze Kamer slechts dan kan worden goedgekeurd mits, in het licht van een ongewijzigd gunstig beloop van de pandemie, de verlenging zich beperkt tot basismaatregelen zoals afstand, mondkapjes en hygiëne en daarnaast de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend zijn, en roept de regering op hier rekening mee te houden». Tegelijkertijd constateren zij dat het voorliggende besluit tot verlenging meer zaken omvat dan in de motie staan beschreven, zoals de mogelijkheid tot het verplichten van coronatoegangsbewijzen (CTB’s) en de hoofdlijnen van de voorgenomen wijziging van de Wpg nog niet bekend zijn.
Dat betekent dat de motie dus niet is uitgevoerd. Waarom heeft de regering dit niet gedaan?
In het debat met de Eerste Kamer over de vierde verlenging van de Twm is de hier aangehaalde motie-De Boer c.s. ingediend, die met brede steun is aangenomen.7 De motie spreekt uit dat de vijfde verlenging van de Twm slechts dan kan worden goedgekeurd mits, in het licht van een ongewijzigd gunstig beloop van de pandemie, de verlenging zich beperkt tot basismaatregelen zoals afstand, mondkapjes en hygiëne en daarnaast de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend zijn. Het verlengingsbesluit was op het moment dat de motie was aangenomen reeds ondertekend door de Koning en gepubliceerd.8 Het zou wel mogelijk zijn geweest het verlengingsbesluit in werking te laten treden en onverwijld te laten opvolgen door een verlengingsbesluit met een beperkter strekking conform de motie-De Boer c.s. In het debat met de Eerste Kamer heb ik echter op de vraag van het lid Janssen (SP) reeds aangegeven dat de motie-De Boer c.s. niet kan worden uitgevoerd omdat er dan inhoudelijk problemen ontstaan.9 Tevens gaf ik in dat debat aan dat het kabinet een gecalculeerd risico tot versoepeling (in stappen) heeft genomen. Ik zal uw Kamer half april informeren over de reikwijdte van de volgende verlenging en hoe in dat verband met de motie-De Boer c.s. is omgegaan.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij de bepalingen over het CTB ook verlengen. Is zij het ermee eens dat dit middel niet proportioneel is, gezien de geringe maximale impact van het CTB, die beschreven is in het rapport van de TU Delft?
Deze leden vragen daarnaast onder welke omstandigheden de regering het CTB eventueel nog zou willen gebruiken. Ook vragen zij hoe lang zij van plan zijn de bepalingen over het CTB nog te verlengen. Zullen deze bij de volgende verlenging weer worden meegenomen?
Het aantal besmettingen wordt bepaald door het aantal contacten keer het risico van het contact. Waar de meeste maatregelen zien op het verlagen van het aantal contacten, is het ctb een middel om het risico per contact te verlagen. Als het aantal besmettingen op zo’n manier dreigt toe te nemen dat de toegankelijkheid van de zorg onder druk komt te staan, kan het ctb als middel gebruikt worden. Dat kan bijvoorbeeld als de algemene immuniteit in de bevolking over tijd afneemt of als er nieuwe varianten dominant worden. De effectiviteit is mede afhankelijk van de aard van de variant die dominant is. Het is denkbaar dat er opnieuw een variant dominant wordt waarbij ctb een effectief middel kan zijn om overdracht van het virus te beperken.
Het kabinet is voornemens de bepalingen over het ctb bij de volgende verlenging weer op te nemen. Bij ernstige oplevingen biedt het ctb de mogelijkheid om contacten veiliger te maken, en zo de noodzaak tot een reductie in het aantal contacten te verkleinen. Als de inzet van het ctb niet meer mogelijk is, is de kans groter dat bij ernstige oplevingen (meer) contactbeperkende maatregelen moeten worden toegepast. De eventuele inzet van het ctb zal altijd op proportionaliteit gewogen moeten worden, waarbij zowel het perspectief van de burger als van de ondernemer van belang is. Bij die weging is ook het type ctb van belang (1G of 3G), waarbij bewijzen op basis van herstel of vaccinatie alleen worden ingezet indien daarbij een gelijke kans op overdracht bestaat als bij negatieve testbewijzen. Deze afwegingen worden ook meegenomen in gesprekken met sectoren in het kader van de langetermijnstrategie, als wordt onderzocht hoe risico’s bij oplevingen kunnen worden gemitigeerd.
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of, en zo ja, hoe bij het opstellen van deze vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 rekening is gehouden met de aangenomen motie De Boer10 c.s. van 22 februari 2022. Op welke manier is uitvoering gegeven aan de beide onderdelen die in deze motie benoemd worden (beperken tot basismaatregelen en het bekend zijn van de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving)?
In het debat met de Eerste Kamer over de vierde verlenging van de Twm is de hier aangehaalde motie-De Boer c.s. ingediend, die met brede steun is aangenomen.11 De motie spreekt uit dat de vijfde verlenging van de Twm slechts dan kan worden goedgekeurd mits, in het licht van een ongewijzigd gunstig beloop van de pandemie, de verlenging zich beperkt tot basismaatregelen zoals afstand, mondkapjes en hygiëne en daarnaast de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend zijn. Het verlengingsbesluit was op het moment dat de motie was aangenomen reeds vastgesteld en gepubliceerd.12 Het zou wel mogelijk zijn geweest het verlengingsbesluit in werking te laten treden en onverwijld te laten opvolgen door een verlengingsbesluit met een beperkter strekking conform de motie-De Boer c.s. In het debat met de Eerste Kamer heb ik echter op de vraag van het lid Janssen (SP) reeds aangegeven dat de motie-De Boer c.s. niet kan worden uitgevoerd omdat er dan inhoudelijk problemen ontstaan.13 Tevens gaf ik in dat debat aan dat het kabinet een gecalculeerd risico tot versoepeling (in stappen) heeft genomen. Ik zal uw Kamer half april informeren over de reikwijdte van de volgende verlenging en hoe in dat verband met de motie-De Boer c.s. is omgegaan.
Wat betreft de hoofdlijnen van de definitieve wetgeving informeer ik u als volgt. Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
In de genoemde brief heb ik geschreven dat het kabinet graag de drie opties met de Eerste Kamer en met u bespreekt om te komen tot een gedragen wettelijk instrumentarium voor verplichtende maatregelen op de lange termijn. De eerste optie is om bepalingen van de Twm in afgeslankte vorm te blijven verlengen tot de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om de Twm te behouden. De tweede optie is om de daarvoor in aanmerking komende huidige tijdelijke bepalingen «structureler» te maken door deze op te nemen in de Wpg via een «overbruggingswet», waarbij de reikwijdte van deze bepalingen beperkt blijft tot de bestrijding van de covid-19-epidemie of de directe dreiging daarvan. De derde optie is om de Twm te laten vervallen en pas als scenario drie of vier zich daadwerkelijk voordoet of dreigt voor te doen én juridisch verplichtende maatregelen noodzakelijk blijken te kunnen zijn, een spoedwetgevingstraject in gang te zetten om te voorzien in een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen.
Gelet op het belang dat het kabinet hecht om te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
Genoemde leden vragen wat de gevolgen zouden zijn van het niet instemmen met deze vijfde verlenging. Kan de regering schetsen of hier schadelijke gevolgen bij zullen optreden? Zijn er specifieke juridische of financiële gevolgen? Wat betekent dit voor de wettelijke basis van de maatregelen die vanaf 1 maart hebben gegolden? Vanaf wanneer vervallen de bepalingen als niet wordt ingestemd met de wet?
Artikel VIII, derde lid, Twm bepaalt dat de Twm (of onderdelen daarvan) telkens met maximaal drie maanden kan worden verlengd. Met ingang van 1 maart 2022 is de geldingsduur van het merendeel van de bepalingen van de Twm verlengd tot 1 juni 2022.14 Voor deze vijfde verlenging geldt nog de procedure van de goedkeuringswet. Onverwijld na publicatie van het verlengingsbesluit diende derhalve een voorstel tot goedkeuring van het besluit te worden ingediend bij de Tweede Kamer (artikel VIII, vierde en vijfde lid, Twm). Daaraan is voldaan: op de dag van publicatie van het verlengingsbesluit (23 februari 2022) is het wetsvoorstel dat strekt tot goedkeuring van de vijfde verlenging ingediend bij de Tweede Kamer. Met de wetsprocedure heeft het parlement zeggenschap over instandhouding van de Twm.
Als het goedkeuringswetsvoorstel door een van beide Kamers wordt verworpen binnen de verlengingstermijn (dus vóór 1 juni 2022), vervalt de Twm met ingang van de tweede dag na de verwerping (artikel VIII, vijfde lid Twm). Met ingang van de tweede dag na verwerping vervallen dan derhalve ook de op de basis van de grondslagen van toepassing zijnde maatregelen. Het vervallen van de Twm heeft geen (rechts)gevolgen voor maatregelen die golden tot de dag waarop de Twm vervalt. Tot die tijd was de Twm immers van kracht, op basis van het met ingang van 1 maart 2022 in werking getreden vijfde verlengingsbesluit. Het vervallen van de Twm betekent eveneens dat het bij een opleving van het virus niet mogelijk is om juridisch bindende maatregelen te treffen. Als de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd, kan de situatie ontstaan dat er gedurende weken of zelfs maanden geen wettelijke grondslag voorhanden is, wegens het ontbreken van spoedwetgeving, om acuut juridisch bindende maatregelen te nemen ter bestrijding van de epidemie. Het kabinet acht het onwenselijk om in een dergelijke situatie terecht te komen.
Hoe kijkt de regering naar een vijfde verlenging van deze wet tot 1 juni 2022, nu de meeste maatregelen inmiddels zijn opgeheven? Is een vijfde verlenging tot 1 juni nog nodig? Zo ja, waarom?
Op dit moment kunnen we, door goede naleving van de basismaatregelen en adviezen, met een beperkt aantal juridische maatregelen het virus beheersen, maar dat wil niet zeggen dat er helemaal geen maatregelen meer nodig zijn. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat er weer nieuwe juridische maatregelen nodig zullen blijken, bijvoorbeeld door een heftige opleving van het virus of door de introductie van een nieuwe zorgwekkende virusvariant. Mede daarom is verlenging van de Twm noodzakelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe het staat met de lange termijn aanpak covid-19. Er zou een brief hierover aan de Kamer worden gestuurd in maart, wanneer komt deze brief? Wordt in die brief ook ingegaan op de plannen van de regering met de wet Tijdelijke maatregelen covid-19? Wil de regering deze wet handhaven of hebben zij definitievere wetgeving in gedachten? Wanneer wordt de brief over pandemische paraatheid naar de Kamer gestuurd?
De brief over de langetermijnaanpak covid-19 wordt op zeer korte termijn naar uw Kamer gestuurd. Ik heb uw Kamer, als ook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In die brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
In die brief licht ik toe waarom de regering van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Zoals aangegeven in deze brief, bespreekt het kabinet graag de genoemde opties met u om te komen tot een gedragen wettelijk instrumentarium voor verplichtende maatregelen op de lange termijn.
In het voorjaar ontvangt de Tweede Kamer een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de opmerking van de Raad van State dat door de huidige ontwikkelingen, en gezien de strikte clausulering in de Twm («directe dreiging»), het moment waarop (een groot deel van) deze wet redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt. Zij hebben begrip voor het feit dat een juridisch kader nodig is zolang covid-19 niet endemisch is en hebben meermaals gevraagd om ten aanzien van de endemische fase waar nodig de Wpg aan te passen. Genoemde leden blijven ook bij een verlenging hechten aan een afzonderlijke weging van de effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit van de verschillende maatregelen die nog in stand worden gehouden. Zij vragen dit in het bijzonder ten aanzien van art. 58ra en de reikwijdte van deze bepaling (aangaande het coronatoegangsbewijs). Dit mede in het licht van de hiervoor geciteerde opmerking van de Raad van State. Deze leden merken op dat de inzet van een coronatoegangsbewijs op dit moment alleen voor grensoverschrijdend reizen wordt gevraagd. Dat schuurt steeds meer met het mogelijk laten zijn van een veel bredere inzet zoals vastgelegd in art 58ra Wpg en verder. Genoemde leden vragen naar de voornemens van de regering ten aanzien van deze bepalingen, zowel in reikwijdte over de verschillende domeinen van het maatschappelijke leven, als in de tijd.
Op dit moment wordt het ctb nergens ingezet. Desalniettemin kan het in de toekomst wel een relevant instrument zijn. Het doel van het coronatoegangsbewijs is om locaties langer veilig open te kunnen houden. Hiermee kan voorkomen worden dat zwaardere contactbeperkende maatregelen nodig zijn. Om die reden kiest het kabinet ervoor om vooralsnog de verschillende domeinen die genoemd worden in artikel 58ra van de Wpg ongemoeid te laten. Het valt nog niet te zeggen wanneer het ctb als beleidsinstrument algeheel kan worden ingetrokken.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien uit naar de plannen van de regering ter bevordering van de pandemische paraatheid juist nu in de verschillende scenario’s verwacht wordt dat voorjaar en zomer een rustiger tijd zullen zijn dan het najaar en de winter. Zij wijzen op de meerwaarde van brede maatschappelijke betrokkenheid bij de bestrijding van een pandemie, zodat voorkomen wordt dat steviger maatregelen noodzakelijk worden geacht. Zij vragen hoe de regering dat wil blijven bevorderen.
Het doel van de langetermijnstrategie covid-19 is om de open samenleving te waarborgen. Hiervoor zijn verschillende acties op verschillende niveaus nodig met inzet van alle burgers, sectoren en overheid. Zo wordt iedereen gevraagd om inzet te plegen op maatschappijbrede preventie, zoals het toepassen van bron- en basismaatregelen en de inzet van zelftesten. Door voorzorgsmaatregelen te nemen kunnen we onszelf en anderen blijven beschermen en verkleinen we bovendien de kans dat bij een opleving het virus snel om zich heen kan grijpen en mogelijk zwaardere maatregelen nodig zijn. Tegelijkertijd kunnen we dergelijke scenario’s niet uitsluiten en is het verstandig ons daarop voor te bereiden.
Genoemde leden hebben met instemming kennisgenomen van de toezegging van de regering dat ook het voorgenomen verlengingsbesluit aan de Raad van State wordt overlegd ter advisering. Daarmee is de Afdeling in de gelegenheid zich ook uit te spreken over de noodzaak en evenredigheid van een voorgenomen verlenging.
De leden van de JA21-fractie stellen dat er volgens de regering aanleiding is om te constateren dat er in ieder geval nog sprake is van een «directe dreiging van de covid-19-epidemie», waardoor maatregelen noodzakelijk kunnen zijn. Zij vragen hoe serieus een «directe dreiging» nog kan worden genomen als naar realistische én verantwoorde inzichten, dus niet op basis van doemscenario’s in theoretische modellen, in ieder geval volstrekt duidelijk is dat deze directe dreiging voorbij is. Genoemde leden betwijfelen of de regering zich realiseert hoezeer schermen met een directe dreiging om een noodwet in de lucht te kunnen houden terwijl die directe dreiging afwezig is, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de motivering van de regering. Deze leden vragen of het eerlijker en transparanter is om ronduit te erkennen dat de crisis voorbij is, dat er geen directe dreiging is, maar dat de verlenging van de Twm alleen dient om de periode te overbruggen tot het moment waarop de tijdelijkheid van de noodbevoegdheden een blijvende basis heeft gekregen in wat een «permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige pandemie» wordt genoemd. Ook de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State die begrip kan opbrengen voor verlenging van de Twm «bij gebreke van een alternatieve wettelijke grondslag voor mogelijke maatregelen» wijst in deze richting.
Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is het op dit moment te vroeg om covid-19 als een griep en daarmee als endemisch te beschouwen. De leden van de JA21-fractie wijzen erop dat de regering de kwalificatie endemisch ten onrechte met de kwalificatie griep verbindt. Verder redeneert de regering dat de verdere ontwikkeling van de pandemie onzeker is. Volgens normaal Nederlands taalgebruik is de epidemie voorbij, gelet op het klinisch zeer milde verloop, de mate dus van «ziek» zijn, ondanks de hoge besmettelijkheid. Het afschalen van de maatregelen vormt daarvan een praktische bevestiging. Genoemde leden vragen waarom de overgang naar de endemische fase ten onrechte aan onzekerheid over de toekomst (wanneer komt er een nieuwe variant en wat betekent dat) wordt gekoppeld in plaats van dat de huidige situatie als uitgangspunt wordt genomen. Als onzekerheid over de toekomst de regering ervan weerhoudt om te kunnen vaststellen dat de epidemie voorbij is, zijn zelfs de pestepidemieën van de veertiende tot en met de negentiende eeuw in Europa nog niet over.
Op dit moment leidt de verspreiding van het virus SARS-CoV-2 niet tot grote problemen in de samenleving. De twee doelen die het kabinet nastreeft staan nu niet onder druk en daarmee is er geen sprake van een acute crisis. Hoewel er nog steeds een aanzienlijke belasting is van de zorg en er sprake is van een hoog ziekteverzuim. Tegelijkertijd is het virus in de afgelopen twee jaar grillig gebleken. Dat maakt dat we nog niet kunnen stellen dat de crisis voorbij is. Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In die brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. Overigens verdient opmerking dat de Twm staatsrechtelijk geen onderdeel uitmaakt van het noodrecht en ik neem dus graag het kennelijk gerezen misverstand weg dat hier sprake zou zijn van een noodwet of van noodbevoegdheden. In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
Een ziekte is endemisch als er duurzaam zonder ingrijpende maatregelen sprake is van een aanvaardbare ziektelast. Bij de verzamelbrief covid-19, die ik uw Kamer op 22 maart 2022 heb gestuurd,15 heb ik u het tweede deel van het 144e advies van het OMT over meldplicht, testen, BCO en surveillance in de transitieperiode gestuurd. Het OMT geeft daarbij aan dat SARS-CoV-2 «endemisch» is te noemen wanneer het virus zich voorspelbaar gedraagt, met bijvoorbeeld jaarlijks een seizoensgebonden opleving. We bevinden ons nu in de transitiefase: een fase waarin er nog veel onzekerheden zijn over het verloop van de pandemie. Voor wat betreft de maatregelen nemen we de huidige situatie als uitgangspunt. Voor de voorbereiding op een opleving moeten we rekening houden met onzekerheden in de toekomst.
Deze leden vragen de regering dan ook om heldere, harde criteria om te kunnen vaststellen wanneer sprake is van het einde van de epidemie. Dat zijn criteria voor het hier en nu, om te voorkomen dat historici pas na verloop van jaren officieel kunnen verklaren wanneer de epidemische fase precies in de endemische fase overging. Onzekerheid over de toekomst kan nooit een criterium zijn om in alle redelijkheid te kunnen bepalen of een epidemie voorbij is. Waarbij genoemde leden beseffen dat onzekerheid altijd een rol zal spelen bij de afweging. Maar niet in die mate dat deze factor, zoals de regering nu motiveert, in feite allesbepalend is.
Er zijn helaas geen echt harde criteria die bepalen wanneer een ziekte endemisch is. In principe is een ziekte endemisch als er duurzaam zonder ingrijpende maatregelen sprake is van een aanvaardbare ziektelast. Gelet op de definitiebepaling in artikel 1, aanhef en onder i, Wpg is een epidemie een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten. In verband met de Twm gaat het dus om een dergelijke epidemie van covid-19 of van een directe dreiging daarvan.
Met dank voor de aanstaande beantwoording is dit de inbreng van de leden van de JA21-fractie op onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Raad van State adviseert om meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige pandemie, nu het moment waarop (een groot deel van) de tijdelijke wet (de Twm) redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt. Zij hebben hierover verschillende vragen. Allereerst vragen zij de regering om duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader.
Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
Gelet op het belang dat het kabinet hecht om te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
Vervolgens vragen deze leden of de regering de conclusie van de Raad van State deelt dat het moment waarop (een groot deel van) de Twm redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel VIII Twm blijkt dat verlenging aan de orde kan zijn bij een epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Het moet dus, gelet op de definitiebepaling in artikel 1, aanhef en onder i, Wpg gaan om een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten, lijdend aan covid-19, of een directe dreiging daarvan. Het advies naar aanleiding van het 142e OMT was voor de regering aanleiding om te constateren dat er vanaf 1 maart 2022 nog sprake was van een directe dreiging van de epidemie, waardoor er maatregelen noodzakelijk zouden kunnen zijn ter afwending van die dreiging. De regering acht de vijfde verlenging dan ook gerechtvaardigd indachtig dat advies en gelet op het belang van het tegengaan van de invoer en verspreiding van nieuwe virusvarianten. De Afdeling advisering heeft in haar advies over de maatregelen in het licht van deze verlenging aangegeven dat zij, gegeven de nog steeds bestaande onzekerheid en bij gebreke van een alternatieve wettelijke grondslag voor mogelijk noodzakelijke maatregelen, er begrip voor heeft dat de Twm op dat moment opnieuw werd verlengd. Wel adviseerde de Afdeling meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte, de inhoud en de planning van een permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige pandemie, nu, aldus de Afdeling, het moment waarop (een groot deel van) de tijdelijke wet (de Twm) redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden, geleidelijk dichterbij komt.
Zoals ook in het nader rapport op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en in de nota van toelichting bij het vijfde verlengingsbesluit is aangegeven,16 onderkent de regering dat naarmate gedurende een langere periode maatregelen nodig kunnen zijn ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan, meer duidelijkheid geboden is over een meer permanent wettelijk kader ten behoeve van de bestrijding van een grootschalige epidemie. In het nader rapport alsook in de nota van toelichting bij het vijfde verlengingsbesluit is aangekondigd dat beide Kamers in maart dit jaar worden geïnformeerd over de toekomst van de Twm en dat uw Kamer dit voorjaar verder wordt geïnformeerd over de beleidsagenda pandemische paraatheid. Onderdeel van dit traject is een aanpassing van de Wet publieke gezondheid.
Ik heb uw Kamer, alsook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan.
Zij vragen de regering om aan te geven of de Twm (bedoeld als tijdelijke wet!) redelijkerwijs voor een zesde keer verlengd zou kunnen worden.
Voor de verlengingsbevoegdheid van de regering (artikel VIII, derde lid, Twm) geldt dat deze slechts mag worden toegepast voor zover dat noodzakelijk en evenredig is voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan in Europees of Caribisch Nederland.17 In de in het vorige antwoord aangehaalde brief licht ik toe waarom het kabinet van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. In die brief geef ik daarom een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van covid-19 op de lange termijn. Een van deze opties is verlenging van de Twm.
In die brief kondig ik ook aan dat, gelet op het belang dat het kabinet eraan hecht te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium, ambtelijk wordt gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het ontwerp voor het zesde verlengingsbesluit dient ingevolge artikel VIII, vierde lid, Twm te worden voorgehangen bij beide Kamers. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
Wanneer is volgens de regering het moment dat de Twm redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden? Tot slot vragen genoemde leden of de regering nogmaals heel kritisch wil kijken of, indien het overweegt om de Twm opnieuw te verlengen, dan wel onderdelen van de Twm kunnen worden geschrapt.
De vraag wat het moment is waarop de Twm redelijkerwijs niet meer verlengd kan worden is niet in algemene zin te beantwoorden. In bovengenoemde brief licht ik toe waarom de regering van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan voor een langere termijn. Bepalingen die naar verwachting op langere termijn niet meer nodig zullen zijn, komen in de periodieke verlengingen te vervallen. Zoals tenslotte ook aangekondigd in de hiervoor aangehaalde brief wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. U wordt medio april geïnformeerd over de reikwijdte van de voorgenomen verlenging.
De leden van de SGP-fractie zien dat de Raad van State erop wijst dat verlenging van de Twm uitsluitend heeft betrekking op de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan. De Raad van State werpt de vraag op wanneer nog sprake is van een «directe dreiging» en op welk moment de huidige crisis overgaat in een (min of meer) normale situatie. Genoemde leden vinden het onbevredigend dat in de hele wetsgeschiedenis van de Twm hier nooit een duidelijk antwoord op is geformuleerd. Zij menen dat de regering hierover in deze fase van de pandemie echt meer duidelijkheid over zou moeten verschaffen en verzoeken de regering om dit dan ook te doen. Wanneer is er nog sprake van een «directe dreiging» en wanneer niet meer? Kan de regering bevestigen dat «directe dreiging» niet kan worden opgevat als een «mogelijke» dreiging in bijvoorbeeld de komende winterperiode, maar dat het moet gaan over een directe dreiging op dit moment of binnen het tijdsbestek van drie maanden waarop verlenging van de wet ziet?
Er is wel degelijk ook op dit moment sprake van een directe dreiging; er vindt nog altijd een wereldwijde pandemie plaats, met zeer grote aantallen besmettingen, ook in landen die eerder de situatie onder controle hadden. Deze grootschalige verspreiding vergroot de kans op het ontstaan van nieuwe varianten, en als er een gevaarlijker variant ontstaat, moeten we daarop voorbereid zijn.
Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op de in de Eerste Kamer aangenomen motie-De Boer c.s. over de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-1918. Deze motie verzocht de regering om de hoofdlijnen van een definitieve wetgeving bekend te maken voordat het parlement een eventuele vijfde verlenging aanvaardt. Kan de regering deze hoofdlijnen reeds bekend maken? Waar bestaat dit uit?
In bovengenoemde brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. In dit kader wordt met lange termijn bedoeld de periode tot het moment dat de Wpg is herzien voor toekomstige pandemieën of tot het moment dat gezien de ontwikkeling van het virus het niet langer noodzakelijk en proportioneel is om specifieke bevoegdheidsgrondslagen te behouden voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Graag bespreekt het kabinet de drie opties met u om te komen tot een gedragen wettelijk instrumentarium voor verplichtende maatregelen op de lange termijn. Gelet op het belang dat het kabinet hecht om te kunnen blijven beschikken over juridisch instrumentarium wordt ambtelijk gestart met de voorbereidingen van een zesde verlenging van de Twm. Het ontwerp voor het zesde verlengingsbesluit dient ingevolge artikel VIII, vierde lid, Twm te worden voorgehangen bij beide Kamers. Het kabinet verwacht in dat verband begin april 2022 advies te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). U wordt dan ook geïnformeerd over de voorgenomen reikwijdte van de verlenging van de Twm.
In het voorjaar ontvangt u een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding. Aanpassing van de Wpg met het oog op toekomstige pandemieën maakt onderdeel uit van dit traject en in die brief wordt u nader geïnformeerd over het tijdspad.
Het lid van de BBB-fractie is blij dat dit de laatste keer is dat de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen via een nahangprocedure plaatsvindt. De huidige staat van de pandemie vraagt om een einde aan tijdelijke wetgeving. Helaas is er nog steeds geen zicht op inwerkingtreding van structurele wetgeving.
Het lid maakt zich zorgen over de manier waarop dit verloopt in relatie tot het verloop van de pandemie. Gelukkig zijn alle maatregelen afgeschaft, maar het is duidelijk dat de regering alle maatregelen als gereedschap in de gereedschapskist wil houden. Volgens het genoemde lid is het dringend nodig dat er een reflectie plaatsvindt op de voorliggende periode. Nu er nog geen plan ligt voor een lange termijn aanpak, blijft de toekomst in het ongewisse. Dit betekent dat instrumenten als een lockdown in feite elk moment weer kunnen worden ingezet. Het lid van de BBB-fractie vindt dit zeer onwenselijk.
Het lid vraagt om harde criteria die bepalen wanneer de pandemie endemisch is geworden en de rigoureuze maatregelen uit de gereedschapskist verdwijnen. Zij vindt dat de Kamer zo spoedig mogelijk in debat moet over de lange termijn en vraagt de regering dan ook hoe het tijdspad eruit ziet en wanneer de Kamer de lange termijn visie kan verwachten. Het steeds maar verlengen van de tijdelijke wet, of dit nu met voorhang of nahang is, is geen wenselijke situatie.
Er zijn helaas geen echt harde criteria die bepalen wanneer een ziekte endemisch is. In principe is een ziekte endemisch als er duurzaam zonder ingrijpende maatregelen sprake is van een aanvaardbare ziektelast. Gelet op de definitiebepaling in artikel 1, aanhef en onder i, Wpg is een epidemie een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten. In verband met de Twm gaat het dus om een dergelijke epidemie van covid-19 of van een directe dreiging daarvan. Bij de verzamelbrief covid-19, die ik uw Kamer op 22 maart 2022 heb gestuurd,19 heb ik u het tweede deel van het 144e advies van het OMT over meldplicht, testen, BCO en surveillance in de transitieperiode gestuurd. Het OMT geeft daarbij aan dat SARS-CoV-2 «endemisch» is te noemen wanneer het virus zich voorspelbaar gedraagt, met bijvoorbeeld jaarlijks een seizoensgebonden opleving. We bevinden ons nu in de transitiefase: een fase waarin er nog veel onzekerheden zijn over het verloop van de pandemie.
De brief over de langetermijnaanpak covid-19 wordt op zeer korte termijn naar uw Kamer gestuurd. Ik heb uw Kamer, als ook de Eerste Kamer, gelijktijdig met de verzending van deze nota naar aanleiding van het verslag, bij brief geïnformeerd over het juridisch instrumentarium op de langere termijn. In die brief schets ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een drietal opties voor een wettelijke grondslag voor verplichtende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan op de lange termijn. In die brief licht ik toe waarom de regering van oordeel is dat juridisch afdwingbare maatregelen noodzakelijk kunnen blijven ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Zoals aangegeven in deze brief, bespreekt het kabinet graag de genoemde opties met u om te komen tot een gedragen wettelijk instrumentarium voor verplichtende maatregelen op de lange termijn.
Het lid van de BIJ1-fractie is op de hoogte van de duidelijke taal die terugkomt in het 142e (OMT)-advies, over de concrete en directe dreiging die de covid-19-pandemie nog altijd met zich meebrengt. Het lid is het dan ook volmondig eens met de constatering dat de noodzaak van maatregelen ook nu nog absoluut relevant en nodig zijn. Het lid vindt het daarom des te meer pijnlijk dat de regering via deze route – begrijpelijkerwijs – vraagt om dit mandaat langer te handhaven, om deze vervolgens op geen enkele manier in te (willen) zetten ter bescherming van de volksgezondheid.
Is de regering voornemens deze koers te wijzigen? Is de regering voornemens op basis van het in dit voorstel aangevraagde mandaat verantwoordelijkheid te nemen, mede op basis van het OMT-advies, door bijvoorbeeld enkele basismaatregelen, zoals de mondkapjesplicht in het OV, nog wel degelijk te handhaven, om op deze manier mensen niet volledig af te sluiten van een samenleving waarin het virus door bewust overheidsbeleid rijkelijk om zich heen slaat?
Het kabinet dringt er bij eenieder nadrukkelijk op aan om rekening met elkaar te houden en extra oog te hebben voor mensen met een kwetsbare gezondheid. Daarom is het advies om een mondkapje te dragen op drukke plekken nog steeds van kracht. Het kabinet zet er op in om de bron- en basismaatregelen te verheffen tot de norm om zo het coronavirus en andere infectieziekten aanzienlijk minder kans te geven.
Het genoemde lid leest de bewering dat de ziekmakendheid van de omikron-variant zou meevallen en verzet zich hier ten zeerste tegen. Dergelijke validistische beweringen, die uitgaan van een bepaalde gezondheidsnorm, zijn ontzettend schadelijk en verspreiden ten onrechte het idee dat er geen reden is tot zorg. Het lid houdt de regering verantwoordelijk voor het creëren van dit valse frame, en de schrijnende gevolgen die dit voor veel mensen heeft, bijvoorbeeld door het oplopen van long-covid, of hart- en vaatklachten naar aanleiding van een al dan niet «milde» besmetting.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt tevens of de regering eindelijk tot een vorm van erkenning kan komen voor het feit dat een zogenaamd «mild» ziekteverloop dat leidt tot long-covid, niet daadwerkelijk als dusdanig bestempeld zou moeten worden. Het lid wijst hierbij op het feit dat long-covid-patiënten, ook als zij in deze situatie terecht zijn gekomen op basis van een besmetting van wat volgens de regering een «milde» variant is, zich dankzij dit feit direct en indirect in een risicogroep (kunnen) bevinden. Dit maakt dat de omikron-variant niet alleen nog altijd een direct gevaar vormt voor mensen uit risicogroepen, maar actief mensen in risicogroepen plaatst, óók na een milde besmetting.
De Gezondheidsraad heeft de wetenschappelijke literatuur over het post-covidsyndroom in kaart gebracht.20 Hierin worden uiteenlopende klachten beschreven, die soms maanden aanhouden, en na verloop van tijd kunnen afnemen. De beschikbare onderzoeken bevatten nog veel onzekerheden. Het is nog niet duidelijk welke factoren het risico op post-covid verhogen. De groep van patiënten met post-covid is heterogeen wat betreft leeftijd, gezondheidstoestand en ernst van de (acute fase van de) initiële infectie. Een relatie tussen de intensiteit van het ziekteverloop in de acute fase en de ontwikkeling van post-covidklachten is dus (op dit moment) niet aan te tonen. Er wordt intensief gewerkt om post-covidpatiënten te ondersteunen. Recent zijn er op initiatief van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Long Alliantie Nederland multidisciplinaire richtlijnen gepubliceerd voor de zorg aan patiënten met langdurige klachten na covid-19 («Langdurige klachten na covid-19»). Deze nieuwe inzichten leiden tot effectievere behandelingen voor deze groep.
Kan de regering aangeven of deze aspecten zullen worden meegenomen in de afweging om het mandaat dat via deze route opnieuw van de Kamer wordt gevraagd, ook daadwerkelijk in werking te laten treden ter bescherming van de volksgezondheid, en ter preventie van het bovenstaande?
Tevens wil genoemd lid aan de regering vragen om te onderzoeken en concreet te maken hoe de belangen van mensen uit risicogroepen in het vervolg concreet worden gewaarborgd bij te nemen besluiten, alsmede de preventie van patiënten die dankzij de door overheidsbeleid gecreëerde hoge besmettingsgraad in de risicogroep belanden door de effecten van een covid-besmetting.
Studies waarin mogelijke risicofactoren voor langdurige klachten na covid-19 beschreven worden, laten verschillende bevindingen zien. De verscheidenheid in studies en mogelijk verschillende ziektebeelden van post-covid kunnen hier een rol bij spelen. Er is nog geen consensus over de ernst van de voorafgaande acute fase in het ziekteverloop van covid-19 als risicofactor. Dit geldt evenmin voor het verschil tussen de virusvarianten, geslacht en de aanwezigheid van comorbiditeit ten aanzien van het risico op post-covid.
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de regering binnen de gemaakte afwegingen vrede heeft met een stabiel, al dan niet hoger aantal ziekenhuisopnames, inclusief (IC)-bezetting. Is de regering niet van mening dat, om recht te doen aan de verantwoordelijkheid richting de volksgezondheid, het streven altijd moet zijn om dit aantal te doen dalen, en de hiervoor tot haar beschikking gestelde middelen ook daadwerkelijk in te zetten?
Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid zijn lage aantallen ziekenhuisopnames en een lage intensivecare (IC)-bezetting altijd te prefereren boven hoge aantallen opnames en een hoge bezetting. Het coronabeleid gaat echter uit van twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: a. sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en b. toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen. De twee doelen zijn van invloed op elkaar: vaak kunnen ze elkaar versterken, maar in sommige gevallen kunnen ze ook op gespannen voet staan met elkaar. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij een hoger aantal ziekenhuisopnames en een hogere IC bezetting moeten worden geaccepteerd, ten bate van de maatschappelijke en economische continuïteit en vitaliteit.
Het lid concludeert dat de enige verantwoordelijke stap gezet kan worden door het verlengen van de mogelijkheid tot maatregelen en benadrukt hierbij dat dit mandaat ook daadwerkelijk door de regering moet worden ingezet om de volksgezondheid in bescherming te nemen voor iedereen, in plaats van een kwetsbare groep volledig in de steek te laten ten behoeve van de rest zoals op dit moment het geval is.
Het lid van de BIJ1-fractie roept nogmaals op om te beginnen met het inzetten op het beschermen van de volksgezondheid, en hierbij te breken met de ingezette strategie om alle maatregelen volledig los te laten, hele groepen van de bevolking aan hun lot over te laten, en op een verantwoordelijke en solidaire manier in te zetten op het handhaven van een veilige omgeving in publieke ruimten door middel van de basismaatregelen waartoe deze wet de regering het mandaat geeft.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat artikel 58j, eerste lid, onder e inderdaad nu uit de Twm is gehaald omdat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat dit nodig is en omdat ook het 139e OMT-advies dit aangaf. Zo ja, hoe wordt dit artikel vervolgens beëindigd of is dit al het geval?
Het klopt dat artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg niet meer in de Wpg staat, omdat dit onderdeel met ingang van 1 maart 2022 vervallen is. Dit is vastgelegd in het Besluit van 21 februari 2022, houdende de vijfde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Stb. 2022, 76). De regering heeft hiermee het 139e OMT-advies gevolgd, waarin geadviseerd is deze grondslag te laten vervallen.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgebracht mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers