Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter uitvoering van het op 2 december 2004 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272) een regeling te treffen inzake de termijnen voor het wijzen van een verstekvonnis en het instellen van verzet daartegen in het geval de gedaagde een vreemde staat is en daartoe het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures bij alle gerechten, met uitzondering van de Hoge Raad, wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Is de niet-verschenen gedaagde een vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), dan verleent de rechter geen verstek, tenzij hij heeft vastgesteld dat:
a. de dagvaarding is betekend overeenkomstig artikel 22, eerste en derde lid, van het Verdrag;
b. een termijn van ten minste vier maanden is verstreken sinds de datum waarop de dagvaarding is betekend of geacht wordt te zijn betekend in overeenstemming met artikel 22, eerste en tweede lid, van het Verdrag. De rechter doet in dat geval alleen uitspraak als hij heeft vastgesteld dat het Verdrag hem niet belet zijn rechtsmacht uit te oefenen.
B
Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de gedaagde een vreemde staat is in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), moet het verzet worden gedaan binnen vier maanden nadat de gedaagde het vonnis heeft ontvangen of geacht wordt te hebben ontvangen.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «de gevallen bedoeld in het tweede lid» vervangen door «de gevallen bedoeld in het tweede of derde lid».
C
Na artikel 277 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Een vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), wordt opgeroepen bij exploot waarbij het verzoekschrift wordt betekend overeenkomstig artikel 22, eerste en derde lid, van het Verdrag.
D
Artikel 286 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In een procedure waarin vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272) verweerder is en niet is verschenen, bepaalt de rechter de dag van de uitspraak op een termijn van ten minste vier maanden na de datum waarop het verzoekschrift aan de vreemde staat is betekend of geacht wordt te zijn betekend in overeenstemming met artikel 22, eerste en tweede lid, van het Verdrag. De rechter doet in dat geval alleen uitspraak als hij heeft vastgesteld dat het Verdrag hem niet belet zijn rechtsmacht uit te oefenen.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures bij de Hoge Raad, wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Is de niet-verschenen verweerder een vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), dan verleent de rechter geen verstek, tenzij hij heeft vastgesteld dat:
a. het oproepingsbericht is betekend overeenkomstig artikel 22, eerste en derde lid, van het Verdrag;
b. een termijn van ten minste vier maanden is verstreken sinds de datum waarop het oproepingsbericht is betekend of geacht wordt te zijn betekend in overeenstemming met artikel 22, eerste en tweede lid, van het Verdrag. De rechter doet in dat geval alleen uitspraak als hij heeft vastgesteld dat het Verdrag hem niet belet zijn rechtsmacht uit te oefenen.
B
Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de verweerder een vreemde staat is in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), moet het verzet worden gedaan binnen vier maanden nadat de verweerder het vonnis heeft ontvangen of geacht wordt te hebben ontvangen.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «de gevallen bedoeld in het tweede lid» vervangen door «de gevallen bedoeld in het tweede of derde lid».
C
Na artikel 277 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Een vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), wordt opgeroepen bij exploot waarbij het oproepingsbericht wordt betekend overeenkomstig artikel 22, eerste en derde lid, van het Verdrag.
D
Artikel 286 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In een procedure waarin vreemde staat in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272) verweerder is en niet is verschenen, bepaalt de rechter de dag van de uitspraak op een termijn van ten minste vier maanden na de datum waarop het oproepingsbericht aan de vreemde staat is betekend of geacht wordt te zijn betekend in overeenstemming met artikel 22, eerste en tweede lid, van het Verdrag. De rechter doet in dat geval alleen uitspraak als hij heeft vastgesteld dat het Verdrag hem niet belet zijn rechtsmacht uit te oefenen.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 79 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien de gedaagde een vreemde staat is in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), en niet verschijnt, wordt er tegen hem geen verstek verleend, tenzij de rechter heeft vastgesteld dat:
a. de dagvaarding is betekend overeenkomstig artikel 22, eerste en derde lid, van het Verdrag;
b. een termijn van ten minste vier maanden is verstreken sinds de datum waarop de dagvaarding is betekend of geacht wordt te zijn betekend in overeenstemming met artikel 22, eerste en tweede lid, van het Verdrag. De rechter doet in dat geval alleen uitspraak als hij heeft vastgesteld dat het Verdrag hem niet belet zijn rechtsmacht uit te oefenen.
B
Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de gedaagde een vreemde staat is in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van het te New York gesloten Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van Staten en hun eigendommen van 2 december 2004, (Trb. 2010, 272), moet het verzet worden gedaan binnen vier maanden nadat de gedaagde het vonnis heeft ontvangen of geacht wordt te hebben ontvangen.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid voorziene gevallen» vervangen door «de in het eerste en tweede lid voorziene gevallen».
1. Artikel I heeft betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures, vorderingen, verzoeken en gerechten waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) niet in werking is getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16) en de artikelen I en II van het Besluit van 4 februari 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet van 13 juli 2021 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 293) (Stb. 2021, 81).
2. Artikel II heeft betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) en de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289) in werking zijn getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16) en de artikelen I en II van het Besluit van 4 februari 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet van 13 juli 20216 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 293) (Stb. 2021, 81).
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Buitenlandse Zaken,