Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 15 september 2021 en het nader rapport d.d. 29 november 2021, aangeboden aan de Koning door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 8 juli 2021, no. 2021001362, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de Minister voor Medische Zorg te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 september 2021, no. W13.21.0186/III, bied ik U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierbij aan.
De tekst van het advies treft U hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2021, no. 2021001362, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Medische Zorg, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende instelling van een vast college van advies op het terrein van sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport (Wet op de Nederlandse Sportraad), met memorie van toelichting.
Met het wetsvoorstel wordt de Nederlandse Sportraad (hierna: Sportraad) ingesteld als een permanent adviescollege op het terrein van beleid ten aanzien van sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de motivering van het voorstel. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting wenselijk.
In 2016 is de Nederlandse Sportraad ingesteld als tijdelijke adviescollege2 en in 2020 is de instelling met twee jaar verlengd.3 De oorspronkelijke taak van de Sportraad bij oprichting was te adviseren over het te voeren beleid op het gebied van sportevenementen. Het voorstel behelst een omzetting van de Sportraad naar een permanent adviescollege met een wettelijke adviestaak. Het wetsvoorstel formuleert de taak van de nieuwe Sportraad als volgt: «adviseren over beleid ten aanzien van sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport».4
Het algemeen wettelijk kader waarbinnen de voorgestelde instelling van de Sportraad plaatsvindt en waarbinnen de Sportraad zijn taak kan uitoefenen, wordt gevormd door de Kaderwet adviescolleges. Begin jaren negentig van de vorige eeuw is besloten tot een herziening van het adviesstelsel, vanwege de grote aantallen adviesraden.5 Eén van de doelstellingen van de Kaderwet adviescolleges is versobering van het adviesstelsel.6 Sinds de herziening van het adviesstelsel is het streven van de regering om terughoudend te zijn met het instellen van nieuwe afzonderlijke adviescolleges.7 Uit artikel 1 van de Kaderwet adviescolleges blijkt dat de reikwijdte van die wet is beperkt tot externe adviescolleges en hun advisering aan regering en Staten-Generaal over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk. De Kaderwet adviescolleges is niet van toepassing op de interne (ambtelijke) adviescolleges van de regering. Colleges die voor meer dan de helft bestaan uit ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, en die in verband met hun werkzaamheden in dat college zitting hebben vallen niet onder deze wet.8
Volgens de toelichting is de kennis en expertise vanuit sport en bewegen gewenst en van daaruit een bredere blik op het sportbeleid in samenhang met maatschappelijke vraagstukken. Uit de evaluatie van de Sportraad volgt dat de Sportraad meerwaarde heeft als een adviescollege dat onafhankelijk en objectief adviseert, aldus de toelichting. Voorts stelt de toelichting dat de nieuwe Sportraad een functie zal innemen voor de regering, het parlement en de maatschappij als geheel. Deze functie kan volgens de regering niet worden gevonden in andere adviescolleges, in het bijzonder de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) en de Gezondheidsraad (GR), en legitimeert daarmee de instelling van een apart adviescollege.
De Afdeling merkt het volgende op:
Het evaluatierapport concludeert dat de Sportraad zich in korte tijd een positie heeft weten te verwerven in het sportbestel en dat de meerwaarde op dit moment vooral is gelegen in de rol van bruggenbouwer en verbinder.9 De Afdeling constateert evenwel dat met het voorstel wordt gekozen voor een koers waarbij de Sportraad wordt gepositioneerd als adviesraad. Een gevolg daarvan kan zijn dat daarmee juist de rol als bruggenbouwer en verbinder op de achtergrond raakt.
De toelichting vermeldt dat het om verschillende redenen niet mogelijk is gebleken om de taak van de Sportraad onder te brengen bij de GR of de RVS. Daarbij benadrukt de toelichting vooral de eigenheid van sport en de expertise van de leden van de Sportraad op dit specifieke terrein.
Gezien het uitgangspunt van de grote terughoudendheid om nieuwe adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges in te stellen, is de noodzaak tot instelling van de Sportraad als permanent adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges met deze argumenten echter nog niet gegeven. Dat sport een bijzonder terrein is en de leden van de Sportraad deskundig zijn maakt niet dat voorbij kan worden gegaan aan het hiervoor genoemde uitgangspunt van terughoudendheid.
Daar komt bij dat – ook al is sport een aparte tak van sport – de adviestaak van de Sportraad voor een deel overlapt met de adviesterreinen van beide colleges. Immers, sport kan potentieel ingezet worden ter ondersteuning van doelen als gezondheid, welzijn, onderwijs en leefbaarheid.10 De vraag is hoe in dat geval de samenwerking en de coördinatie met zowel de GR en RVS als met medeoverheden en andere ministeries dan VWS zal plaatsvinden. Uit de toelichting blijkt bovendien niet dat deze adviescolleges zijn geconsulteerd en of dit ter sprake is gekomen.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op vorenstaande aspecten in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
Naar aanleiding van bovenvermeld advies is de memorie van toelichting op onderhavig wetsvoorstel aangevuld. Zie hiervoor paragraaf 2. Wat betreft de rol van de Sportraad is onder het kopje Meerwaarde opgemerkt dat de onafhankelijke positie als adviescollege juist bijdraagt aan het leggen van verbindingen tussen de diverse veldpartijen. De rol van bruggenbouwer en verbinder zal derhalve niet op de achtergrond geraken. Voorts is in deze paragraaf (op pagina 2) nader ingegaan op de consultatie met de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving over de verhouding met de Sportraad, het eventueel onderbrengen van de Sportraad bij één van deze adviescolleges en de wijze van samenwerking tussen adviescolleges onderling.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge