Gepubliceerd: 4 januari 2022
Indiener(s): Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA)
Onderwerpen: gezondheidsrisico's zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35979-8.html
ID: 35979-8

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 januari 2022

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van de vragen van de fracties van de VVD, D66 en SP, in het verslag over het voorstel van wet houdende goedkeuring van het Besluit houdende de vierde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Stb. 2021, 549) (Goedkeuringswet vierde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19). Wij danken de leden voor hun inbreng. Graag gaan wij hieronder in op de gestelde vragen. Daarbij wordt de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen uit het verslag zijn letterlijk overgenomen, met daaronder de antwoorden steeds cursief weergegeven.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vierde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 nog onverminderd nodig is, waaronder paragraaf 3a: Coronatoegangsbewijzen, omdat een goede juridische basis nodig is om maatregelen te kunnen nemen die bijdragen aan het beperken van de verspreiding van het coronavirus. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet vierde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en hebben hierover nog een enkele vraag.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

De goedkeuringswet verlengt de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot 1 maart 2022. De leden van de VVD-fractie steunen de verlenging, omdat dit gelet op de onzekerheid rondom het coronavirus helaas nog steeds noodzakelijk is om maatregelen te kunnen treffen. Deze leden hebben echter wel behoefte aan meer duidelijkheid voor de lange termijn en toekomstige pandemieën. Wanneer kan hierover meer duidelijk zijn, zo vragen zij de regering.

In de stand van zakenbrief van 14 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak voor de lange termijn.1 Deze aanpak bestaat uit drie sporen:

  • Herijking van de huidige aanpak van covid-19 (korte termijn). In het eerste spoor wil het kabinet voor de tweede helft van deze winter (korte termijn, eerste kwartaal van 2022) komen tot een herijking van de huidige aanpak van covid-19. Hierover wordt uw Kamer eind januari 2022 geïnformeerd. Deze herijking zal tevens als basis dienen voor het tweede spoor.

  • Plan van paraatheid voor covid-19 (lange termijn). In het tweede spoor wil het kabinet een plan van paraatheid voor covid-19 voor de volgende winter en daarna (lange termijn, tweede tot en met vierde kwartaal 2022 en verder) uitwerken. Wat is nodig ná deze winter? De door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid opgestelde scenario’s van 2 september 2021 bieden het kabinet daarvoor goede handvatten. Hierover wordt uw Kamer in februari 2022 geïnformeerd.

  • Pandemische paraatheid. Het derde spoor richt zich niet op covid-19, maar op het voorbereiden voor toekomstige pandemieën, een zogenaamde pandemische paraatheid (lange termijn). Hierover wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2022 geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat maatregelen niet langer dan noodzakelijk blijven en dat geldt ook voor de onderhavige wet. Genoemde leden beseffen echter ook dat het voor «het leven met het coronavirus» in de toekomst helaas noodzakelijk kan zijn om maatregelen in de gereedschapskist te hebben om, zodra er (landelijk of regionaal) weer een uitbraak is, deze snel in te kunnen zetten om uitbraken direct te kop in te kunnen drukken. De leden van de VVD-fractie willen graag van de regering weten welke maatregelen dit zijn. Hoe wil de regering dit voor de toekomst gaan regelen? Het kan namelijk niet de bedoeling zijn om de Tijdelijk wet maatregelen covid-19 telkens maar weer te moeten blijven verlengen.

Zoals aangegeven in het vorige antwoord aan de leden van deze fractie, werkt het kabinet aan een langetermijnaanpak. Maatregelen en instrumenten is een van de thema’s op basis waarvan het kabinet de huidige aanpak herijkt. De volgende maatregelen en instrumenten worden daar in ieder geval bij betrokken: basismaatregelen, contactbeperkende maatregelen, inzet van coronatoegangsbewijzen, vaccineren, testen en traceren, reismaatregelen en monitoring. Hierbij is nadrukkelijk aandacht voor het op- en afschalen van het instrumentarium en de maatregelen. Er wordt gekeken welke maatregelen het kabinet in de gereedschapskist houdt en welke maatregelen daar wellicht nog aan toegevoegd kunnen worden. Uw Kamer wordt eind januari 2022 geïnformeerd over de herijking van de huidige aanpak voor de tweede helft van deze winter.

Voor het juridisch instrumentarium geldt dat dit ook onderdeel uitmaakt van de langetermijnaanpak. Zoals in de stand van zaken brief van 14 december 20212 is toegelicht geeft het kabinet op dit moment de voorkeur aan het – indien noodzakelijk – telkens blijven verlengen van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot de Wet publieke gezondheid (Wpg) is herzien. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit betekent dat het mogelijk is dat er nog meerdere verlengingen van de Twm aan de orde zullen zijn. Evenwel wordt hiermee naar het oordeel van het kabinet het tijdelijk karakter van de maatregelen gerespecteerd. Tevens kan het parlement hiermee de meeste invloed uitoefenen ten aanzien van de grondslagen in de Wpg die gebruikt kunnen worden om maatregelen te treffen, indien dit aan de orde is. De Tweede en de Eerste Kamer kunnen immers besluiten om niet in te stemmen met het wetsvoorstel dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit waarmee de geldingsduur van bepalingen van de Twm is verlengd. De Twm komt dan te vervallen.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in verband met een sluitingsbevoegdheid ten aanzien van publieke en besloten plaatsen wegens een uitbraak3 naar de Kamer komt. De regering heeft aangegeven dit niet te willen doen en deze leden begrijpen dit niet. De regering geeft aan dat er andere manieren zijn om dit soort locaties te sluiten. Welke zijn dit dan? Kan de regering aangeven wanneer hier gebruik van is gemaakt? En kan de regering aangeven waarom het dan eerder wel noodzakelijk werd geacht de extra mogelijkheid in de wet op te nemen?

Zoals schriftelijk geantwoord naar aanleiding van de mondelinge vragen bij gelegenheid van het wetgevingsoverleg over het Goedkeuringswetsvoorstel voor de derde verlenging van de Twm4 is in de Wpg een aantal instrumenten opgenomen waar gebruik van kan worden gemaakt. Zo kan op basis van de artikelen 58k en 58l Wpg de burgemeester aanwijzingen en bevelen geven aan de beheerder van een publieke plaats, zoals een horecagelegenheid of een museum, en van een besloten plaats, zoals een loods die niet in bedrijf is, als aanwezigen zich niet kunnen houden aan de voor de hen geldende coronaregels. Bij besloten plaatsen waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend zijn de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aangewezen toezichthouders bevoegd om aanwijzingen en bevelen te geven. De burgemeester kan ook handhavend optreden indien andere bij of krachtens de Wpg opgelegde verplichtingen niet worden nageleefd door een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de beheerder van een publieke plaats. Een last onder bestuursdwang kan inhouden dat de locatie tijdelijk wordt gesloten. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in Utrecht waar een restaurant weigerde het coronatoegangsbewijs te vragen aan de bezoekers (zie uitspraak ECLI:NL:RBMNE:2021:4718). Ook kan de burgemeester in besloten plaatsen een bevel geven als er sprake is van ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het virus (artikel 58n Wpg). De burgemeester kan hierbij de aanwezige personen onmiddellijk (laten) verwijderen. Daarnaast kennen ook de artikelen 174 en 175 van de Gemeentewet de burgemeester bevoegdheden toe die kunnen leiden tot tijdelijke sluiting. Op grond van artikel 174 Gemeentewet kan de burgemeester voor publieke plaatsen een bevel te geven als er sprake is van gevaar voor de gezondheid. Op grond van artikel 175 van de Gemeentewet kan de burgemeester een noodbevel geven in geval van ernstige wanordelijkheden of rampen of de vrees voor het ontstaan daarvan. Verder geeft artikel 28, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet de Inspectie SZW de mogelijkheid om het werk stil te leggen wanneer er in ernstige mate geen maatregelen waren getroffen die de kans op verspreiding van het virus beperken. Tot slot is in het model voor de algemene plaatselijke verordening van de VNG opgenomen dat vergunningen voor bijvoorbeeld evenementen en horeca kunnen worden geweigerd of ingetrokken in het belang van de volksgezondheid. Veel gemeenten nemen dat model, of gelijkluidende bepalingen, over in hun algemene plaatselijke verordening en hebben dus een mogelijkheid om in specifieke gevallen een vergunning te weigeren of in te trekken in het belang van de volksgezondheid. Ook daar is dus een mogelijkheid om in specifieke gevallen maatregelen te nemen en ook bijvoorbeeld tot sluiting over te gaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Van belang is wel dat deze bevoegdheid alleen kan worden gebruikt in die gevallen waarin er een vergunning is vereist. Dit geldt dus niet voor alle evenementen en horecagelegenheden en veelal niet voor bijvoorbeeld winkels. Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van sluitingen op last van de burgemeester en de grondslag waarop de sluiting is gebaseerd. De Inspectie SZW heeft één keer gebruikgemaakt van artikel 28, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat er in ernstige mate geen maatregelen waren getroffen die de kans op verspreiding van het virus konden beperken.

De reden dat de regering ondanks deze bestaande bevoegdheden het wetsvoorstel heeft ingediend, is dat met dit wetsvoorstel een snel, eenduidig en toegespitst instrument aan de gereedschapskist van de burgemeester wordt toegevoegd dat expliciet de burgemeester de bevoegdheid toekent om een locatie te kunnen sluiten bij een uitbraak van het virus. Deze toegespitste bevoegdheid zorgt ervoor dat geen discussie bestaat over of de sluiting na een uitbraak van het virus op de juiste grondslag is gebaseerd. Het nieuwe kabinet zal zich opnieuw beraden of dit wetsvoorstel, en zo ja in welke vorm, wordt doorgezet.

Genoemde leden lezen in artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg dat de werkingsduur van de grondslag die ziet op het gebruik van publiek toegankelijke voorzieningen niet wordt verlengd. Waarom wordt deze niet verlengd? Waarvoor was dit artikel specifiek bedoeld? Hoe vaak is dit onderdeel ingezet in de afgelopen tijd?

Het per 1 december 2021 vervallen artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg voorzag in een grondslag voor het stellen van regels over het gebruik van voorzieningen die voor het publiek toegankelijk zijn, met inbegrip van een verbod op het gebruik daarvan. Deze grondslag was bedoeld om indien nodig maatregelen te kunnen nemen ten aanzien van het gebruik van voor het publiek toegankelijke voorzieningen op openbare plaatsen, zoals openbare toiletvoorzieningen en andere natte ruimten. In het advies naar aanleiding van het 127e Outbreak Management Team (OMT) wordt geadviseerd om deze grondslag te laten vervallen. In het kader van de bestrijding van de epidemie van covid-19 zijn geen maatregelen genomen die op deze grondslag zijn gebaseerd. Wel zijn voor de totstandkoming van de Twm via de aanwijzingen van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s en noodverordeningen sanitaire voorzieningen in de vorm van gemeenschappelijke toilet-, was- en douchevoorzieningen gesloten. De regering verwacht evenmin dat deze grondslag in de nabije toekomst nodig zal zijn. De regering meent daarom dat deze grondslag kan vervallen. Daarbij wordt opgemerkt dat de in de Wpg opgenomen grondslagen voor maatregelen op publieke plaatsen (artikel 58h Wpg) en evenementen (artikel 58i Wpg), indien noodzakelijk kunnen worden gebruikt om ook regels te stellen over voor publiek toegankelijke voorzieningen op die publieke plaats of op het evenemententerrein. Een afzonderlijke grondslag is daarvoor dus nu niet nodig.

De leden van de D66-fractie constateren dat er sprake is van een vierde verlenging van een tijdelijke wet. Een tijdelijke wet waarvan elementen wellicht doorgang gaan vinden in een permanente wet zodra er sprake is van een meer endemische fase van het coronavirus.

Kan de regering uiteenzetten wanneer er volgens wetenschappers sprake is van een endemische fase? Is dat het moment dat het virus minder schadelijk is? Zo ja, hoe wordt dit gedefinieerd? Is dat wanneer slechts een x aantal personen in theorie nog ernstig ziek kan worden? Zo ja, bij welk aantal en is dat vergelijkbaar met de griep?

Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor VWS van uw Kamer over het coronabeleid op langere termijn5 wordt een ziekte endemisch als deze zonder ingrijpende maatregelen voor langere tijd op of onder een acceptabel niveau blijft. Wat «zonder ingrijpende maatregelen» en «acceptabel» is, is plaats-, tijd- en ziekteafhankelijk. Het is dus aan het kabinet om expliciet te maken wat ingrijpende maatregelen zijn maar vooral ook wat een acceptabel niveau is. Daar speelt het aantal mensen dat ernstig ziek kan worden een belangrijke rol in. Als een ziekte heel erg is, dan is een acceptabel niveau heel laag. Als een ziekte niet al te erg is, is een acceptabel niveau hoger. Wij moeten dus kiezen wanneer we covid-19 endemisch vinden.

Voor influenza worden nu ook maatregelen genomen, maar die scharen we niet onder «ingrijpend». Influenza wordt voortdurend gemonitord, de overheid biedt vaccinatie aan risicogroepen aan en werkgevers bieden vaccinatie aan hun werknemers aan. Er wordt dus veel tijd, energie en geld gestoken in beleid om influenza onder een bepaald, acceptabel, niveau te houden. De huidige gezondheidsschade en druk op de zorg die door covid-19 worden veroorzaakt vinden we op dit moment niet acceptabel. Pas nadat we een langere periode inzicht hebben in de oplevingen van het virus, de invloed op de belasting van de zorg en de bescherming van de kwetsbaren en instrumenten die nodig zijn om de oplevingen te beheersen, kan er sprake zijn van een endemische fase. Het is nu nog niet te bepalen wanneer het zover is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de gevolgen zijn voor de Twm gegeven de langetermijnstrategie, zoals deze op 14 december jongstleden met de Kamer is gedeeld. Kan de regering uiteenzetten hoe zij de toekomst van de Twm voor zich zien?

Zoals in de stand van zaken brief van 14 december 20216 is aangegeven geeft het kabinet op dit moment de voorkeur aan het – indien noodzakelijk – telkens blijven verlengen van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot de Wet publieke gezondheid (Wpg) is herzien. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit betekent dat het mogelijk is dat er nog meerdere verlengingen van de Twm aan de orde zullen zijn.

Evenwel wordt hiermee naar het oordeel van het kabinet het tijdelijk karakter van de maatregelen gerespecteerd. Tevens kan het parlement hiermee de meeste invloed uitoefenen ten aanzien van de grondslagen in de Wpg die gebruikt kunnen worden om maatregelen te treffen, indien dit aan de orde is. De Tweede en de Eerste Kamer kunnen immers besluiten om niet in te stemmen met het wetsvoorstel dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit waarmee de geldingsduur van bepalingen van de Twm is verlengd. De Twm komt dan te vervallen.

De leden van de D66-fractie constateren dat maatregelen met betrekking tot het gebruik van publiek toegankelijke voorzieningen zoals publieke toiletten (artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg) wél is komen te vervallen per 1 december 2021, maar dat het op openbare plaatsen gebruiken of in bezit hebben van alcohol (artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg) niet is komen te vervallen. Dit terwijl het Outbreak Management Team (OMT) in hun 127e advies adviseerde om beiden te laten vervallen. Deze leden maken uit de het advies van Raad van State op dat ook zij adviseren om artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg te laten vervallen.

Waarom acht de regering het dan tóch noodzakelijk om dit artikel, dat betrekking heeft op alcoholverkoop, in stand te houden? Argumentatie in dit kader is alleen terug te lezen in het nader rapport van de Raad van State en niet in de memorie van toelichting. De regering geeft aan dat dit een expliciet verzoek was van het eiland Bonaire, omdat een verbod op de verkoop en het nuttigen van alcohol kan bijdragen dat men zich beter houdt aan de basismaatregelen en dat men sociale contacten terugbrengt. Klopt het dat dit in strijd is met de wetenschappelijke aanbeveling van het OMT in hun 127e advies, die juist zegt dat het artikel geschrapt kon worden?

Is de regering bereid nader toelichting te vragen aan het OMT over het wel of niet schrappen van artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg? Waarom was de regering eerst voornemens dit artikel helemaal te schrappen, maar is zij hierop teruggekomen door te zeggen dat het tóch voorstelbaar is dat artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg ook alsnog in het Europees deel van het Koninkrijk kan worden ingezet, zoals zij aangeeft in het nader rapport van de Afdeling advisering van de Raad van State.

De leden van de D66-fractie merken terecht op dat alleen artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg per 1 december 2021 is komen te vervallen, hoewel het OMT in het advies naar aanleiding van het 127e OMT aangaf dat ook artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg, zou kunnen vervallen. De regering heeft dit onderdeel van het advies van het OMT niet geheel gevolgd, omdat met name de uitkomst van de consultatie van het eilandsbestuur van Bonaire aanleiding gaf artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg voorlopig te behouden. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Alvorens de voordracht voor het koninklijk besluit houdende de vierde verlenging van de Twm is gedaan, is de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling) gehoord over de actuele geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). Het koninklijk besluit wordt niet voor advies voorgelegd, evenwel doet de regering aan de Afdeling een ontwerp van het koninklijk besluit toekomen. Aldus heeft de regering het ontwerp dat ter consultatie werd aangeboden aan de eilandsbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, eveneens doen toekomen aan de Afdeling. De Afdeling heeft dat ontwerp betrokken bij het advies over de maatregelen. In dat ontwerp werd voorgesteld conform het OMT-advies beide artikelen – dus zowel artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg als artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg – te laten vervallen.

Op 8 november 2021 ontving de regering de consultatiereactie van het eilandsbestuur van Bonaire. Het eilandsbestuur wees in zijn reactie op het belang van artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg voor de bestrijding van de epidemie in Bonaire en riep de regering op het ontwerp op dit punt te heroverwegen. Deze reactie was voor de regering aanleiding om deze grondslag te behouden. Daarbij komt dat na het advies van het OMT de epidemiologische situatie in Europees Nederland snel verslechterde. Daarom is het niet uit te sluiten dat deze bepaling ook nog nodig kan zijn voor maatregelen in Europees Nederland. De regering ziet in dat licht ook geen reden het OMT om nadere toelichting te vragen. De Afdeling heeft op 10 november 2021 advies uitgebracht over de maatregelen, waarin zij aangaf het oordeel van de regering gerechtvaardigd te achten dat het verlengen van verreweg de meeste bepalingen van de Twm is aangewezen. De Afdeling ging in haar advies, anders dan de leden van de D66-fractie lijken te veronderstellen, niet specifiek in op de vraag of beide bepalingen al dan niet zouden moeten komen te vervallen. De regering zag daarin dan ook geen aanleiding om niet tegemoet te komen aan de consultatiereactie van het eilandsbestuur van Bonaire.

Wat betreft het laten vervallen van artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg merkt de regering het volgende op. Deze grondslag was (via de Twm) in de Wpg opgenomen om, indien nodig, maatregelen te kunnen nemen ten aanzien van het gebruik van voor het publiek toegankelijke voorzieningen op openbare plaatsen, zoals openbare toiletvoorzieningen en andere natte ruimten. In het kader van de bestrijding van de epidemie van covid-19 zijn tot 1 december 2021 evenwel geen maatregelen genomen die op deze grondslag zijn gebaseerd. Wel zijn voor de totstandkoming van de Twm via de aanwijzingen van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s en noodverordeningen sanitaire voorzieningen in de vorm van gemeenschappelijke toilet,- was- en douchevoorzieningen gesloten. De regering had ten tijde van het nemen van het besluit over de vierde verlenging evenmin de verwachting dat deze grondslag in de nabije toekomst nodig zou zijn. Ook uit de consultatie van de eilandsbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kwam niet naar voren dat deze bepaling behouden had moeten blijven. De regering meende daarom dat deze grondslag per 1 december 2021 kon vervallen. Daarbij wordt opgemerkt dat de in de Wpg opgenomen grondslagen voor maatregelen op publieke plaatsen (artikel 58h, Wpg) en evenementen (artikel 58i, Wpg), indien noodzakelijk ook kunnen worden gebruikt om regels te stellen over voor het publiek toegankelijke voorzieningen op die publieke plaats, op het evenemententerrein. Een afzonderlijke grondslag is daarvoor niet nodig. Het vervallen van artikel 58j, eerste lid, onder c, Wpg heeft daarvoor dus geen gevolgen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om van alle artikelen van de Twm een overzicht te geven en aan te geven wanneer deze voor het laatst noodzakelijk was (c.q. nog gebruikt is), zodat er een overzicht komt van wetsartikelen die nog wel in de wet staan (zoals artikel 58j, eerste lid, onder e) maar niet meer worden ingezet. Dit zijn dus artikelen die ofwel niet worden gehandhaafd of artikelen die verwijzen naar een ministeriele regeling voorkomt, maar waarbij de invulling ontbreekt.

Op dit moment wordt in Europees Nederland geen gebruikgemaakt van vier grondslagen. De eerste is artikel 58f, vierde lid, Wpg. Hiermee is het mogelijk om bij ministeriële regeling te bepalen dat de veiligeafstandsnorm in bepaalde omstandigheden niet van toepassing is, indien in die omstandigheden door het treffen van hygiënemaatregelen, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of op andere wijze, een beschermingsniveau wordt bereikt dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat bereikt wordt door het houden van de veilige afstand. Deze bepaling is tot nu toe nooit gebruikt. Ten tweede artikel 58j, eerste lid, onder e, Wpg over het gebruik van of voor consumptie gereed hebben van alcohol op openbare plaatsen. Deze grondslag wordt sinds 5 juni 2021 niet gebruikt. Ten derde artikel 58o, vierde lid, Wpg dat gaat over het stellen van beperkingen of andere voorwaarden aan zorgaanbieders ten aanzien van het toelaten van personen tot de zorglocatie (bezoekers). Van deze bepaling is geen gebruikgemaakt sinds de totstandkoming van de Twm. Tot slot wordt artikel 1.57e van de Wet kinderopvang nu niet gebruikt en deze is ook niet eerder gebruikt. Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling te verlenen ten aanzien van de eisen die worden gesteld in de Wet kinderopvang aan personen die werken in de kinderopvang.

De leden van de SP-fractie hebben regelmatig benadrukt voorstander te zijn van een herziening van de Wpg, bijvoorbeeld via de aangenomen motie-Hijink7. Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van deze motie? Wanneer verwacht de regering dat zij een wetsvoorstel voor deze herziening aan de Kamer kan voorleggen?

De motie-Hijink verzoekt de regering met een voorstel te komen voor aanpassing van de Wpg zodat deze helderheid en duidelijkheid biedt qua bevoegdheden voor bestrijding van epidemieën en ziektes die langer duren en waarbij ingrijpende maatregelen in de samenleving noodzakelijk zijn. Voor het goed uitvoeren van de motie-Hijink is het van belang dat er een agenda ligt voor de pandemische paraatheid. Hierin zal ook meegenomen worden op welke wijze de motie-Hijink wordt uitgevoerd. Dit is overigens in lijn met hetgeen daarover bij de indiening en de appreciatie van die motie is gewisseld. Het lid Hijink heeft toen aangegeven dat een voorstel voor een aanpassing van de Wpg zal moeten komen na een uitgebreide evaluatie en ik heb die motie toen zo mogen zien dat eerst de evaluatie plaatsvindt en dat daarna, als die evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt overgegaan tot aanpassing van de Wpg.

Zoals in de stand-van-zakenbrief van 14 december 2021 aangegeven,8 was alle inzet erop gericht om deze brief met de agenda voor de pandemische paraatheid nog dit jaar aan u aan te bieden, maar ziet het kabinet zich nu, met een nieuw kabinet in het vizier, genoodzaakt om deze omvangrijke, belangrijke toekomstagenda aan het volgende kabinet te laten.

Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgebracht mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge