Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 januari 2022
Met uw brief van 14 december 2021 (Kamerstukken 35 971, 35 972 en 35 973, nr. 8) heeft u de sociaaleconomische Raad (SER) om advies gevraagd over het drietal wetsvoorstellen inzake coronatoegangsbewijzen. Wij willen u allereerst hartelijk danken voor deze adviesaanvraag. Gezien de impact van zowel COVID-19 (hierna: het virus) als de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het virus, begrijpt de SER de relevantie van uw verzoek, net als de korte termijn waarop u om advies vraagt. Gelet op deze korte termijn is het verzoek behandeld door het dagelijks bestuur van de SER.
In uw adviesaanvraag noemt u de bredere context waarbinnen u uw vraag stelt, waarbij het virus nog langere tijd een rol zal spelen in onze samenleving. De SER herkent deze verwachting. Hoewel de belangrijke boostercampagne en nieuwe medische ontwikkelingen de impact van het virus op de samenleving hopelijk zullen verkleinen, zal de onvoorspelbare ontwikkeling van het virus, onder andere door de opkomst van nieuwe varianten en de situatie in andere landen, er waarschijnlijk toe leiden dat we ook de komende periode nog niet van het virus af zijn.
In uw adviesaanvraag noemt u tevens het belang van het zo beperkt mogelijk houden van zowel de gezondheidsrisico’s als de sociaaleconomische schade van het virus. De SER onderschrijft dit belang, geïllustreerd door de huidige besmettingsgolf, die net als voorgaande besmettingsgolven juist tot gezondheidsrisico’s en sociaaleconomische schade in de samenleving leidt. Bepaalde sectoren en groepen, waaronder jongeren en kleine ondernemers, worden ondanks de succesvolle steunpakketten wederom hard geraakt. In de praktijk is het zo beperkt mogelijk houden van de schade van het virus soms weerbarstig gebleken, onder andere omdat de samenleving verschillende keren door het virus is verrast. In dat kader constateert de SER dat de grilligheid van de ontwikkeling van het virus nog steeds teveel leidt tot een onvoorspelbare impact van het virus op de samenleving. Gezondheidsrisico’s en sociaaleconomische schade zouden zoveel mogelijk beperkt moeten kunnen worden, ongeacht de ontwikkeling van het virus.
Deze onzekerheid leidt er bovendien toe dat niet alleen de fysieke gezondheid, maar ook de mentale gezondheid van de bevolking door het virus steeds verder onder druk is komen te staan. In eerdere adviezen van de SER is hier ook al aandacht voor gevraagd. Er ontstaat een zekere moedeloosheid, mensen lijken hun optimisme over de toekomst te verliezen. Tevens zien we het vertrouwen in de maatregelen afnemen.
Gezien het bovenstaande adviseert de SER om met urgentie een plan te ontwikkelen voor zowel de korte als de langere termijn, waarmee voorkomen kan worden dat de Nederlandse samenleving en het bedrijfsleven in de toekomst wederom geconfronteerd worden met lockdowns. De ontwikkeling van dit plan moet de samenleving in staat stellen om structureel om te kunnen gaan met het virus, ook bij de opkomst van nieuwe varianten. De omikronvariant van het virus onderstreept het belang hiervan. Er is behoefte aan een samenhangende aanpak die de samenleving in staat stelt om beter vooruit te kunnen kijken en snel te kunnen handelen als dat nodig is, op basis van voorspelbaarheid en een heldere strategie. Een aanpak die perspectief en vertrouwen biedt, ondanks de onvoorspelbaarheid van het virus. Alleen op deze manier zijn we in staat om zowel gezondheidsrisico’s en sociaaleconomische schade ook in de toekomst zoveel mogelijk te beperken.
Verschillende aspecten zijn bij de ontwikkeling van dit plan in ieder geval van belang:
− Een effectieve en uitnodigende test- en vaccinatiestrategie met voldoende capaciteit
− Voldoende capaciteit in de zorg en de bijbehorende logistiek, het aantrekkelijk houden van de zorg en het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe medicatie. Dit stelt de vele zorgmedewerkers, waar we al meer dan anderhalf jaar als samenleving dankbaar op steunen, in staat om hun belangrijke werk op goede manier uit te blijven voeren.
− De ontwikkeling van creatieve oplossingen bij de inrichting van onze samenleving en ons dagelijks leven, bijvoorbeeld door bij vakantie, sport en recreatie in te spelen op seizoenen
− Een betere afstemming tussen sociaaleconomische afwegingen en de afwegingen in de zorg, om beleid op basis van een breed welvaartsperspectief te kunnen ontwikkelen
− Heldere en toegankelijke communicatie, waar nodig gericht op specifieke doelgroepen
Bij de ontwikkeling van dit plan zal bovendien samenwerking op verschillende niveaus in de samenleving nodig zijn, om onder andere zorg te dragen voor een breed draagvlak en uitvoerbaarheid van het plan. De voorstellen moeten niet over de hoofden van ondernemers, werkenden en de bevolking worden ontwikkeld, maar samen met hen, ook voor het besef dat we niet alleen mede-eigenaar zijn van het probleem, maar ook van de oplossing. Sociale partners kunnen en willen hierin graag een belangrijke rol vervullen. Hierbij refereert de SER ook aan een van beginselen van het beleid aan het begin van crisis: alleen samen krijgen we corona onder controle.
In uw adviesaanvraag vraagt u de SER om u advies te geven over de drietal wetsvoorstellen inzake coronatoegangsbewijzen. De SER constateert dat het kabinet al in overleg is met sociale partners over zowel de wetsvoorstellen als een plan voor de korte en langere termijn. Hoewel de SER het belang inziet van uw vraag, moet de SER constateren dat deze wetsvoorstellen niet los kunnen worden gezien van het hierboven genoemde plan, en hecht daarbij in het bijzonder aan het vraagstuk rond de proportionaliteit en de subsidiariteit van de wetsvoorstellen. De SER adviseert daarom om dit overleg – ook met het nieuwe kabinet – met de nodige urgentie voort te zetten en de drie wetsvoorstellen in deze context te bezien.
Wellicht ten overvloede wijst de SER er nog op dat in de Nota naar aanleiding van het Verslag van 3 december jl. in verband met het wetsvoorstel om het coronatoegangsbewijs toe te passen bij het verrichten van arbeid, sociale partners reeds geconsulteerd zijn en hun visie hierop gegeven hebben (zie hoofdstuk 7, Advies en consultatie) (Kamerstuk 35 971, nr. 6). Desgewenst kan deze visie nader toegelicht worden.
De voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, Hamer