Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Klimaatwet te wijzigen om te bewerkstelligen dat Nederland zo spoedig mogelijk een zo groot mogelijke bijdrage gaat leveren aan het voorkomen van een verdere opwarming van de Aarde, en dat het wenselijk is daarbij een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges in te stellen op het terrein van klimaat;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Klimaatwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen «aandeel hernieuwbare energie», «hernieuwbare energie», «CO2-neutrale elektriciteitsproductie» en «Richtlijn hernieuwbare energie» vervallen.
2. Na de begripsbepaling «broeikasgassen» worden vijf begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
de kwaliteit van leven in het hier en nu en de mate waarin deze ten koste gaat van die van latere generaties of van die van mensen elders in de wereld;
totaal aan emissies van broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten dat binnen Nederland mag worden uitgestoten in een te bepalen periode;
het verschil tussen het emissiebudget en het totaal aan daadwerkelijke emissies van broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten;
situatie waarin de totale jaarlijkse hoeveelheid emissies van alle door Nederland veroorzaakte broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten volledig in Nederland wordt opgeslagen;
situatie waarin de jaarlijkse opslag van broeikasgassen in Nederland hoger is dan de totale jaarlijkse hoeveelheid emissies van alle door Nederland veroorzaakte broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten;.
B
Artikel 2, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Deze wet biedt een kader voor de ontwikkeling van het klimaatbeleid gericht op het onomkeerbaar, zo spoedig mogelijk en zo maximaal mogelijk terugdringen van de emissies van broeikasgassen om te komen tot een klimaatneutraal Nederland in uiterlijk 2030, en op het verminderen van emissies in het buitenland, teneinde maximaal bij te dragen aan het beperken van de wereldwijde opwarming van de Aarde en de verandering van het klimaat.
2. Teneinde deze doelstelling te bereiken:
a. overschrijden de emissies van broeikasgassen in Nederland het emissiebudget niet;
b. worden de emissies van broeikasgassen in Nederland zo spoedig mogelijk en zo maximaal mogelijk teruggebracht, waarbij de emissies van broeikasgassen in Nederland minimaal zijn teruggebracht tot een niveau dat 90% tot 100% lager ligt in 2030 dan in 1990, en Nederland uiterlijk op 31 december 2030 klimaatneutraal is;
c. wordt na 31 december 2030 beleid gevoerd dat gericht is op een verdergaande vermindering van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer, waarbij Nederland vanaf 2030 in toenemende mate een netto negatieve uitstoot heeft, en
d. wordt beleid gevoerd dat maximaal bijdraagt aan de beperking van emissies die het gevolg zijn van de productie van goederen die in Nederland worden geïmporteerd.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het klimaatplan bevat tevens:
a. het emissiebudget en het budget dat resteert, een indicatie van het deel daarvan dat de eerstvolgende vijf jaren zal worden verbruikt en een indicatieve verdeling per jaar van dat deel over de sectoren die broeikasgassen uitstoten waarbij het principe wordt gehanteerd dat alle sectoren die broeikasgassen uitstoten ook bijdragen aan de reductie daarvan en waarbij de aan de sectoren internationale luchtvaart en internationale scheepvaart toegerekende emissies worden bepaald op basis van de in Nederland geleverde bunkerbrandstoffen;
b. de maatregelen die worden getroffen zodat de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, worden bereikt;
c. een beschouwing over de meest recente wetenschappelijke inzichten omtrent het beperken van klimaatverandering;
d. een beschouwing van de ontwikkeling in de technologische mogelijkheden om de emissies van broeikasgassen te beperken en de daarmee samenhangende inzet van Onze Ministers op innovatie;
e. een beschouwing van de wereldwijde en Europese ontwikkelingen op het gebied van de beperking van klimaatverandering voor zover deze relevant zijn voor het Nederlandse beleid;
f. een beschouwing van de gevolgen die het te voeren klimaatbeleid van de regering heeft op de financiële positie van huishoudens, bedrijven en overheden, de werkgelegenheid inclusief scholing en opleiding van werknemers, de ontwikkeling van de economie, het tot stand komen van een eerlijke en betaalbare transitie en voor de betrouwbaarheid van de energievoorziening;
g. een rapportage over alle emissies van broeikasgassen die in Nederland plaatsvinden, met inbegrip van de uitstoot van broeikasgassen op grote hoogte en de open zee die het gevolg zijn van de in Nederland geleverde bunkerbrandstoffen, en de emissiekloof;
h. een rapportage over de emissies van broeikasgassen buiten Nederland die plaatsvinden bij de productie van goederen die in Nederland worden geïmporteerd, alsmede een beschrijving van het beleid dat erop is gericht dergelijke emissies of import te beperken;
i. een beschouwing van de alternatieven voor het te voeren klimaatbeleid die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, alsmede de effecten van deze alternatieven voor de financiële positie van huishoudens, bedrijven en overheden, en de effecten op de werkgelegenheid inclusief scholing en opleiding van werknemers, de ontwikkeling van de economie en het tot stand komen van een eerlijke transitie;
j. een verantwoording van de krachtens onderdeel i beschreven alternatieve maatregelen die ondanks het in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, beschreven uitgangspunt van «zo spoedig mogelijk en zo maximaal mogelijk», toch niet worden genomen, en
k. een beschouwing van de effecten van het te voeren klimaatbeleid voor de brede welvaart.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien in het klimaatplan wordt afgeweken van een aanbeveling van de Klimaatcommissie als bedoeld in artikel 7b, tweede lid, onder a, wordt dit in het klimaatplan uitdrukkelijk gemotiveerd.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «ten minste eens in de vijf jaren» ingevoegd «en binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Klimaatwet 1.5».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Na de vaststelling van het klimaatplan wordt iedere maand over de voortgang van de uitvoering gerapporteerd, met uitzondering van de beschouwing van de effecten van het te voeren klimaatbeleid voor de brede welvaart waarover halfjaarlijks wordt gerapporteerd, en worden maatregelen genomen als de rapportage daartoe aanleiding geeft in het licht van de doelstellingen van deze wet.
E
In artikel 5 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
F
Artikel 6, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel a wordt voor de puntkomma toegevoegd «afgezet tegen het emissiebudget».
2. Aan onderdeel b wordt voor de komma toegevoegd «afgezet tegen de sectorale emissiebudgetten».
G
Artikel 7, vierde lid, vervalt.
H
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Er is een Klimaatcommissie.
2. De Klimaatcommissie bestaat uit een voorzitter en acht andere leden.
3. De Klimaatcommissie vervult haar taken in onafhankelijkheid.
1. De Klimaatcommissie heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over de uitvoering van deze wet en het behalen van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2.
2. De Klimaatcommissie adviseert in ieder geval over:
a. het klimaatplan, waarbij zij Onze Ministers die het aangaat voorafgaand tevens adviseert over het emissiebudget en de indicatieve verdeling, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a;
b. de klimaatnota;
c. de mogelijkheden om met behulp van belastingheffing bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, en
d. doelstellingen gericht op een netto negatieve uitstoot in Nederland vanaf 2035, met oplopende ambitie voor de jaren 2040, 2045 en 2050.
3. De Klimaatcommissie kan op verzoek van Onze Ministers die het mede aangaat adviseren over maatregelen die genomen worden ter uitvoering van het klimaatplan of die in betekenende mate een effect hebben op het bereiken van de doelstellingen van deze wet, waaronder voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur. De Klimaatcommissie zendt een afschrift van het advies aan Onze Ministers.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juli 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet) (36 169) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt in artikel I, onderdeel B, van deze wet, aan artikel 2, tweede lid, toegevoegd:
Onze Ministers die het aangaat treffen daarnaast passende maatregelen opdat Nederland voldoet aan de reductieverplichtingen op grond van artikel 4, eerste lid, van de Europese klimaatwet en de ter uitwerking daarvan vastgestelde bindende EU-rechtshandelingen.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juli 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet) (36 169) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt artikel I, onderdeel B, van die wet als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 1 en onderdeel 2, onder a, vervalt.
b. In onderdeel 2, onder b, wordt «Zij» vervangen door «Onze Ministers die het aangaat».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
De Minister voor Klimaat en Energie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,