Vastgesteld 6 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen en hebben een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot het opnemen van een delegatiebepaling voor tegemoetkoming schrijnende gevallen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen. De slachtoffers van de toeslagenaffaire is groot leed aangedaan. En hoewel gedane zaken geen keer nemen, heeft de overheid de dure plicht om het aangedane leed zo veel mogelijk te compenseren. Dat is in veel gevallen maatwerk. Het ingediende wetsvoorstel vervult een rol in het complexe web aan wetgeving en maatregelen die compensatie moeten bieden. De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van de Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen en hebben hierover enkele aanvullende vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
Het lid Omtzigt heeft met enige zorg kennisgenomen van het ingediende wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie achten het goed dat de regering stappen wil zetten om burgers in schrijnende gevallen, veroorzaakt door onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst, tegemoet te komen. Wel hebben deze leden een aantal vragen over de vormgeving van de grondslag en de invloed die de Kamer nog kan uitoefenen bij de vormgeving van algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s).
De leden van de SP-fractie vragen de regering om proactief aan de slag te gaan met deze wet door burgers die onheus gedrag hebben ondervonden voorbescherming te bieden tegen bijvoorbeeld dwanginvordering.
Het lid Omtzigt constateert dat er kennelijk een zeer grote open wet nodig is om tegemoetkomingen uit te betalen en er staat al 5 miljard euro klaar om uitgegeven te worden. De regering dient een wet in om dat te kunnen uitgeven. Dat betekent naar de mening van dit lid dat de regering beschikt over een overzicht van groepen die onrecht is aangedaan. Kan de regering aangeven welke groepen nu al in beeld zijn bij de Belastingdienst, maar ook bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en bij de Jeugdzorg?
Het lid Omtzigt wijst er ook op dat in het toeslagenschandaal de regering meerdere wetten overtrad, maar daarvan nog geen volledig overzicht aan de Kamer heeft doen toekomen. De premier beloofde bij de Algemeen Politieke Beschouwingen om die vraag uit maart alsnog te beantwoorden. De beantwoording van deze vragen is de gelegenheid om dat te doen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de «tegemoetkoming» zou kunnen omvatten. Is deze tegemoetkoming bijvoorbeeld beperkt tot (eerder geheven) belastingbedragen of is deze breder? Kan deze tegemoetkoming bijvoorbeeld ook schadevergoedingen omvatten? Kan deze tegemoetkoming ook immateriële hulp omvatten? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting van de regering.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe Kamer en Raad van State worden betrokken bij de invulling en uitwerking van de bepalingen uit het wetsvoorstel. Wat zijn de verschillen ten opzichte van andere besluitvormingstrajecten (beleidsbesluit, wetgeving, etc.)? Wat zijn de voor- en nadelen van dit traject ten opzichte van die andere besluitvormingstrajecten? Graag zien de leden van de VVD-fractie bij deze voor- en nadelen een nadere uitwerking van het budgetrecht van de Kamer per situatie.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de voorgestelde tegemoetkomingen zich verhouden ten opzichte van op andere wijze verkregen tegemoetkomingen of vergoedingen? Deze leden ontvangen in ieder geval graag een antwoord aan de hand van de specifieke casus dat op basis van de voorgestelde maatregelen in een tegemoetkoming wordt voorzien en later een belanghebbende, bijvoorbeeld via de rechter ook in het gelijk wordt gesteld. Moet de eerdere tegemoetkoming dan worden terugbetaald? Wat gebeurt er in de omgekeerde situatie (dus eerst tegemoetkoming door de rechter en later op basis van de voorgestelde bepalingen)?
Voor de leden van de D66-fractie is het van belang dat er een correcte juridische basis wordt gelegd voor het beleid om onder andere de getroffen ouders in de toeslagenaffaire te helpen. Deze leden vragen de regering om het proces van de totstandkoming van deze wet toe te lichten en om te reflecteren op deze totstandkoming. Deze leden vragen de regering om hierbij het afwegingskader van externe en interne adviezen mee te nemen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen nog niet concreet is ingevuld. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wanneer de delegatiebepaling wel concreet wordt ingevuld en of dat vóór de behandeling van het Belastingplan 2022 is?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de regering voornemens is om de tegemoetkoming voor schrijnende gevallen nader uit te werken in AMvB’s, Wanneer kan de Kamer deze naar verwachting tegemoetzien? Kan de regering aangeven voor welke situaties de regering nog meer tegemoetkoming voorziet, naast het mogelijk onterecht niet meewerken door de Belastingdienst aan deelname aan de minnelijke schuldsanering met schrijnende gevallen tot gevolg? Heeft de regering op dit moment al ideeën bij de invulling van de delegatiebepaling?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat bij de uitvoering van een tegemoetkoming behoefte kan zijn aan informatie die de Belastingdienst niet heeft. Daarom wordt ook een delegatiegrondslag voorgesteld om regels voor uitwisseling van informatie met derde partijen nader vast te stellen. Deze leden vragen de regering aan wat voor soort informatie zij dan moeten denken en met welke personen of instanties dit dan zal worden uitgewisseld. Ook vragen deze leden of de uitwisseling van die gegevens in lijn is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en of burgers actief toestemming moeten geven voor het uitwisselen van de gegevens. Krijgen de desbetreffende burgers ook zelf inzicht in welke informatie is uitgewisseld op verzoek van de Belastingdienst? Hoe houden burgers zelf de regie?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het niet ongepast is te spreken over een minnelijke schuldsanering nu door onterecht handelen slachtoffers van het toeslagendrama zijn vermorzeld. Deze leden vragen de regering of de slachtoffers niet te zwaar getroffen zijn om ze te ontzorgen. Deze leden vragen de regering of hiernaar onderzoek is gedaan.
Deze leden vragen de regering of de slachtoffers, de schrijnende gevallen, er niet allereerst bij gebaat zijn wanneer de veroorzakers van dit beleid om doelbewust mensen te vermorzelen, niet meer bij de overheid werken. Deze leden kunnen zich voorstellen dat zo lang de veroorzakers van dit beleid nog rondlopen bij de overheid het gevaar dreigt dat men alsnog wordt vermalen tussen de tandwielen van de overheid. Deze leden vragen de regering of de regering deze mening deelt. Deze leden vragen de regering wat zij verstaat onder «doenvermogen».
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het ingediende wetsvoorstel voorziet in een brede grondslag tot het vaststellen van mogelijkheden tot compensatie. De feitelijke uitwerking van deze mogelijkheden volgt nog in latere wetgeving en per lagere wetgeving. Dit heeft onherroepelijk tot gevolg dat de controlerende taak van het parlement minder gedetailleerd uitgevoerd kan worden. Op welke wijze is de regering van plan het parlement op de hoogte te houden van nieuwe ontwikkelingen? Zijn er criteria waarbij de regering het parlement om expliciete toestemming tot voortgang zal vragen, bijvoorbeeld indien een regeling qua budgettaire importantie exceptioneel is? Is er een horizonbepaling overwogen?
De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de notie om burgers tegemoet te komen aan het doenvermogen, zoals geformuleerd in het ingediende wetsvoorstel. Deze leden hechten eraan op te merken dat het pijnlijk is dat onheus gedrag door de Belastingdienst voorkomt en er wetgeving noodzakelijk is om recht te doen aan ernstig benadeelde groepen als gevolg hiervan. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel om die reden in een delegatiegrondslag voorziet om in de AMvB regels te stellen voor het uitwisselen van gegevens die van belang kunnen zijn voor de toekenning van de tegemoetkoming. Dit kan leiden tot spanningen. Deze leden vragen de regering daarom nader te specificeren om wat voor gegevens of informatie dit kan gaan en hoe onomstotelijk kan worden vastgesteld welke gegevens als «van belang» worden gezien voor de toekenning van de tegemoetkoming. Voorkomen dient immers te worden dat deze gegevensverzameling en -uitwisseling op gespannen voet komt te staan met principes rondom privacy en gegevensbescherming. Deze leden vragen daarom de regering nader in te gaan op dit punt. Voorts vragen deze leden de regering op ditzelfde punt in te gaan op de vraag of de getroffen groep burgers zelf ook inzicht kan krijgen in welke van hun gegevens worden verzameld en uitgewisseld.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de kritiek van de Raad van State volledig is weggenomen na de wijzigingen van de regering. Is overwogen om opnieuw advies aan te vragen?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering tegemoet is gekomen aan de kritiek van de Raad van State om de artikelen VIII en IX uit het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20221 te halen en onder te brengen in een afzonderlijk wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven deze keuze. Toch heeft de regering besloten het ingediende wetsvoorstel – ondanks de kritiek – tegelijkertijd met het pakket Belastingplan 20222 in te dienen zodat de maatregel in werking kan treden met ingang van 1 januari 2022. Hoewel deze leden begrip hebben voor het argument van snelheid, vragen zij de regering nader te motiveren waarom er toch niet is gekozen voor een separaat wetgevingstraject. Deze leden vragen de regering waarom de regering niet is meegegaan in de stelling van de Raad van State dat de opzet, het doel en de strekking van het wetsvoorstel zich beter laat lenen voor een separaat traject – los van het Belastingplan.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er in het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling is opgenomen. Met het oog op de onzekere toepassing en budgettaire gevolgen is het voorstelbaar dat een evaluatie dan wel invoeringstoets van waarde zou zijn. Kan de regering ingaan op de keuze deze niet op te nemen in het wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering tot slot op welke wijze de Kamer, de Raad van State en andere adviserende instanties zullen worden betrokken bij de uitwerking van de delegatiebepaling. Tot slot vragen deze leden welke gevolgen voor de uitvoerbaarheid zijn in te schatten in de uitwerking van de delegatiebepalingen.
De leden van de SGP-fractie vragen of het juist is dat de tegemoetkoming alleen kan worden verstrekt bij onterecht handelen of nalaten door de Belastingdienst, dat wil zeggen, in gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet houdt.
Het lid Omtzigt heeft het uitermate kritische advies van de Raad van State gelezen. Na dat advies heeft de regering er terecht voor gekozen om deze wet buiten de overige fiscale maatregelen 2022 (OFM) te plaatsen, maar in het antwoord van de regering mist nog wel een punt-voor-punt beantwoording op de Raad van State. Kan de regering die alsnog geven?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe en in welke specifieke gevallen de regering verwacht verder invulling te geven aan deze bepalingen. Deze leden ontvangen graag ook concrete voorbeelden hierbij. Wanneer kan de Kamer een nadere uitwerking van de bepalingen tegemoetzien?
De leden van de D66-fractie vragen de regering om de precieze bevoegdheid van de Kamer in het controleren van een mogelijke AMvB toe te lichten.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten of de regering voornemens is om deze grondslag ook na de kinderopvangtoeslagaffaire in te zetten. Deze leden vragen de regering om toe te lichten in welke gevallen, in welke kaders, de regering dit voor zich ziet. Een groep die buiten de kinderopvangtoeslagaffaire valt zou bijvoorbeeld om een situatie kunnen gaan waarin de Belastingdienst ten onrechte niet meewerkt aan een minnelijke schuldsaneringsregeling en de burger te maken krijgt met invordering onder dwang. Voor het geven van een passende tegemoetkoming is het meestal nodig dat Toeslagen over de nodige informatie beschikt. Het opvragen van die informatie kan echter een extra last opleveren voor de getroffen burgers. De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe zij in de praktijk van plan is om te gaan met deze informatievraag en of de Belastingdienst deze informatie rechtstreeks bij de betrokken instanties opvraagt. Met andere woorden, deze leden vragen de regering of de regering kan toelichten hoe de regering de informatiestromen wil inrichten. Deze leden vragen wie welke informatie aan wie levert, wie het overzicht heeft op basis van welke informatie Toeslagen acties onderneemt en welke last dit oplevert voor de betrokkenen.
De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat in het kader van snelheid beleidsbesluiten worden genomen en uitgevoerd, vooruitlopend op wetgeving. De regering geeft aan dat zij belang hecht aan zorgvuldige besluitvorming inclusief een advies van de Raad van State, andere adviesorganen en de betrokkenheid van de Tweede en Eerste Kamer bij nadere vormgeving in AMvB’s. Ten aanzien daarvan hebben de leden van de CDA-fractie wel enige zorgen dat de Kamer onvoldoende wordt betrokken of te kort de tijd heeft mee te denken over een voorstel. Deze leden zien dat sprake is van gecontroleerde delegatie doordat een voorhang is toegevoegd, wat inhoudt dat de Kamer na publicatie van een concept-AMvB vier weken de tijd heeft om hier inhoudelijk op te reageren en met de regering van gedachten te wisselen. Begrijpen deze leden echter goed dat zij bij een voorhangprocedure niet eerst het advies van de Raad van State te zien krijgen en dit niet mee kunnen nemen in hun oordeelsvorming? Wat zijn precies de mogelijkheden van de Kamer om wijzigingen aan te brengen in de concept-AMvB en op welke manier kan de Kamer dat doen? Kan de Kamer de AMvB ook in zijn geheel afkeuren? Wat geeft een verzwaarde voorhang de Kamer voor extra mogelijkheden, en een (verzwaarde) nahangprocedure?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom het nog niet duidelijk is waarvoor de delegatiebepaling zal worden ingezet. Deze leden vragen de regering waarom ze niet zonder delegatiebepaling schrijnende gevallen kan rechtzetten. Deze leden vragen de regering of er niet iets fundamenteel mis zit wanneer de regering de menselijke maat niet meer kan inzetten als criterium om schrijnende gevallen recht te zetten. Deze leden vragen de regering of de reflectiefase niet al voorbij is. Zij vragen de regering of de operatie geslaagd is en de patiënt overleden.
De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor het standpunt van de regering om de voorwaarden die aan het instrument verbonden zijn vrijwel niet in te kaderen. Tegelijk is de huidige inkadering dusdanig breed, dat de regering al snel bevoegd zal zijn om een tegemoetkoming vast te stellen. Welke expliciete voorwaarden zijn overwogen om de mogelijkheid tot een tegemoetkoming beter in te kaderen? Waarom is niet gekozen voor meer inkadering, met inachtneming van de mogelijk brede toepassing van de tegemoetkoming?
Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering de Kamer denkt te betrekken bij AMvB’s die vastgesteld worden onder deze wet. Het lid Omtzigt vraagt de regering voorts wat de tegemoetkomingen voor effect hebben op andere inkomensafhankelijke regelingen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of er gezien de breedte van de problematiek geen andere wetten nodig zijn voor een delegatiebepaling, zeker gezien het feit dat het nog niet duidelijk is waarvoor de delegatiebepaling wordt ingezet.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij de kritiek van de Raad van State beoordeelt dat een vergoeding of tegemoetkoming wegens onbehoorlijk handelen een vergaande stap is die een grondige onderbouwing vergt en die niet in dit beperkte kader moet worden doorgevoerd. Als daarvoor al een regeling zou moeten komen, dan zou dat een algemene regeling moeten zijn. Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op deze kritiek en ook om een afweging te geven of een algemene regeling ook mogelijk was geweest en zo niet, waarom niet.
De leden van de SP-fractie vragen de regering een zo ruimhartig wettelijk instrumentarium in te zetten, gezien de ernst van de situatie. Deze leden wijzen erop, gezien de onduidelijkheid van de regelingen, dat de regering haar verantwoordelijkheid moet nemen om wettelijke instrumenten zo ruimhartig en transparant mogelijk aan slachtoffers te melden. Zij wijzen de regering op het traumatische karakter van «in procedures blijven hangen». Deze leden vragen de regering het wettelijk instrumentarium aan te passen aan de schrijnende gevallen die zich concreet voordoen. Deze leden wijzen de regering voorts op het lerende vermogen van de overheid als instantie die de menselijke maat hoog in het vaandel heeft.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een belangrijke motivatie voor de totstandkoming van het ingediende wetsvoorstel wordt gevonden in de stelling dat bestaande wettelijke instrumenten niet volstaan. De Raad van State heeft zich eerder kritisch uitgelaten over de verhouding van dit wetsvoorstel tot andere, bestaande maatregelen. Daarnaast concludeert de Raad van State: «Zo is onvoldoende duidelijk waar het op dit moment aan schort als het gaat om deze belanghebbenden tegemoet te komen of schadeloos te stellen en waarom de voorgestelde delegatiebepalingen daarvoor de beste oplossing zouden zijn.» Deze leden vragen de regering daarom wat voor signalen er waren om toch aan te nemen dat er aanvullende wetgeving nodig zou zijn. Op basis van wat voor casuïstiek of redenen heeft de regering zich gebaseerd om tot deze wetgeving over te gaan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering dit nieuwe instrument als noodzakelijk ziet, omdat bestaande wettelijke instrumenten niet voldoen. Tegelijk overwegen deze leden dat dit voorliggende, nieuwe instrument alleen aan de Belastingdienst een mogelijkheid biedt om een tegemoetkoming te verstrekken en dat een groep belanghebbenden zelf geen tegemoetkoming kan afdwingen. Is deze overweging juist? Op welke wijze wordt de positie van burgers dan versterkt, nu zij feitelijk zelf geen extra mogelijkheden tot compensatie verkrijgen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een belangrijke reden om een nieuwe categorie in te voeren naast de al bestaande wettelijke instrumenten om financiële genoegdoening te krijgen het feit is dat een gang naar de rechter tijdrovend en kostbaar kan zijn. Echter, ook de (overigens noodzakelijke en gewenste) voorwaarden die aan een tegemoetkoming aan de hand van het nieuwe instrument worden gesteld kunnen een snelle en gewenste tegemoetkoming in de weg staan. Zo moet sprake zijn van «verscheidene belanghebbenden» waardoor individuele belanghebbenden een extra hobbel moeten nemen om een tegemoetkoming te ontvangen. Daarnaast kan er veel tijd zitten tussen het moment waarop het «onterecht handelen of nalaten door de inspecteur» plaatsvindt en het moment waarop een tegemoetkoming wordt verstrekt. Kan de regering de inkleuring van de snellere compensatie concreter maken? Wat is meer concreet de meerwaarde van het nieuwe instrument voor burgers met betrekking tot de snelheid waarop genoegdoening kan plaatsvinden? Hoe wordt voorkomen dat door onrechtmatig handelen door de Belastingdienst aanspraak kan worden gemaakt op een reeds bestaande wettelijke compensatieregeling én de voorliggende tegemoetkoming? Deze leden wijzen erop dat de uitsluiting staat wel genoemd in de memorie van toelichting, maar waarom is dit niet expliciet opgenomen in de wettekst?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er geen inschatting is gemaakt van de budgettaire gevolgen, vanwege het gebrek aan duidelijkheid in de lagere regelgeving. Ook over de dekking kan pas later worden besloten. Deze leden zijn bezorgd over dit gebrek aan inschatting. Deze leden vragen de regering daarom nader in te gaan op haar inschatting en verwachting van de frequentie dat deze wet zal worden toegepast. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering daarnaast om op basis van die verwachting iets van de mogelijke financiële gevolgen te schetsen. Tot slot vragen deze leden de regering hoe wordt geanticipeerd op de mogelijkheid dat de wet vaker toegepast zal worden dan verwacht. Dit zou immers flinke budgettaire gevolgen hebben waarvoor op dit moment nog niets van een dekking is ingevuld.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering (grofweg) kan aangegeven welke problemen er in het verleden waren voorkomen als het ingediende wetsvoorstel er was geweest.
Het lid Omtzigt leest met verbazing de volgende passage: «de voorgestelde delegatiebepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 (IW 1990) beogen via een nader op te stellen AMvB overduidelijke onredelijke (financiële) gevolgen voor de burgers die zich in het verleden hebben voorgedaan of in de toekomst gaan voordoen als gevolg van een onterecht handelen of nalaten door de inspecteur of de ontvanger weg te nemen of te verzachten.»
Dit is naar zijn mening een open norm: wanneer is een iets overduidelijk onredelijk? Wanneer wordt het leed weggenomen en wanneer wordt het verzacht? Waarom wordt er niet voor gekozen om ook een schadevergoeding uit te kunnen keren ingeval er sprake is van onrechtmatig handelen?
Artikel I
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over de formulering dat «de onbillijkheden zodanig dienen te zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van die groepen van belanghebbenden te laten.» Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de woorden «overduidelijk onredelijk». Ziet de regering in dat deze woorden kunnen leiden tot arbitraire conclusies over de aard van betreffende onbillijkheden? Is de formulering op dit moment voldoende eenduidig?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren voorts dat ook de opzet vragen oproept. Deze leden vinden dat er nog te veel onduidelijkheid bestaat over of het artikel gaat om individuele gevallen of dat het om een groepsgewijze benadering gaat. De Raad van State stelt: «Ook de opzet van het voorgestelde artikel roept vragen op. Zo lijkt de opzet van dit artikel enerzijds te veronderstellen dat het gaat om individuele gevallen, terwijl anderzijds verondersteld wordt dat het om een groepsgewijze benadering gaat.» Kan de regering hier meer duidelijkheid over scheppen?
Het lid Omtzigt neemt met enige verbazing kennis van de in het artikel opgenomen definitie: Met het begrip «onterecht» wordt gedoeld op een handelen of nalaten in strijd met enig wettelijk of regelgevend voorschrift, enig algemeen rechtsbeginsel of fundamenteel recht of geldende jurisprudentie. Ook vallen onder dit begrip situaties van systeemfalen zoals dat zich voordeed in de kinderopvangtoeslagaffaire. Kan de regering een juridische analyse geven van wat hier gebeurt? Want hier staat in de visie van het lid Omtzigt toch gewoon dat de regering voor een onrechtmatige daad – waarbij de regering zelf de wet overtreedt – een tegemoetkoming gaat betalen?
Het lid Omtzigt constateert dat dat betekent dat de regering een idee heeft van een aantal burgers jegens wie onrechtmatig is gehandeld. Kan de regering aangeven tegen hoeveel mensen dat het geval is? Waarom kiest de regering ervoor om mensen tegen wie de overheid onrechtmatig gehandeld heeft op deze manier te compenseren? Hoe verhoudt de schadevergoeding die zij via de strafrechter zouden kunnen krijgen, zich tot de tegemoetkomingen die hier aangeboden zullen worden? Zullen mensen verplicht worden om afstand te doen van een strafrechtelijke of civielrechtelijke claim?