Ontvangen 8 november 2021
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt in het voorgestelde artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, «artikel 10a» vervangen door «de artikelen 10a en 10b».
II
Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:
B
In artikel 10a vervallen het negende, tiende en elfde lid.
III
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Na artikel 10a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 10a, eerste lid, en onder overeenkomstige toepassing van artikel 10a, derde tot en met zesde lid en achtste lid, behoort, ingeval in het kader van een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking met een werknemer een aandelenoptierecht is overeengekomen en op het moment van toekenning van dat aandelenoptierecht de inhoudingsplichtige en de met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen gezamenlijk niet meer dan 100 werknemers in dienst hadden, niet de waarde van dat recht tot het loon doch:
a. de waarde in het economische verkeer van de bij uitoefening van dat recht verkregen aandelen ten tijde van:
1°. de uitoefening van dat recht ingeval de verkregen aandelen onmiddellijk verhandelbaar zijn; of
2°. het verhandelbaar worden van de verkregen aandelen ingeval deze niet onmiddellijk verhandelbaar zijn; of
b. hetgeen door de werknemer wordt genoten ter zake van de vervreemding van dat recht.
2. Het loon dat ingevolge dit artikel, met uitzondering van het zevende lid, in aanmerking wordt genomen, wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake van het aandelenoptierecht in rekening is gebracht, maar niet verder dan tot nihil.
3. Indien de bij uitoefening van een aandelenoptierecht als bedoeld in het eerste lid verkregen aandelen op grond van een ter zake van dat aandelenoptierecht op de werknemer van toepassing zijnde contractuele bepaling gedurende een bepaalde periode niet verhandelbaar zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, worden die aandelen voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, en artikel 13a, vierde lid, onderdeel a, uiterlijk na een periode van vijf jaar na beursgang van de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden dan wel indien deze vennootschap bij uitoefening van het aandelenoptierecht reeds beursgenoteerd is uiterlijk na een periode van vijf jaar na uitoefening van het aandelenoptierecht geacht verhandelbaar te zijn, met dien verstande dat de aandelen ook na die periode van vijf jaar niet geacht worden verhandelbaar te zijn zolang de aandelen ingevolge een wettelijke bepaling niet verhandelbaar zijn.
4. Indien de bij uitoefening van een aandelenoptierecht als bedoeld in het eerste lid verkregen aandelen waarop het eerste lid, onderdeel a, nog geen toepassing heeft gevonden worden vervangen door andere aandelen als bedoeld in artikel 10a, derde lid, vindt de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, artikel 13a, vierde lid, onderdeel a, en artikel 32bb, vijfde lid, onderdeel b, plaats met betrekking tot die andere aandelen, met dien verstande dat ingeval die andere aandelen onmiddellijk verhandelbaar zijn de waarde in het economische verkeer van die andere aandelen ten tijde van het vervangen van de verkregen aandelen door die andere aandelen in aanmerking wordt genomen.
5. Indien verkregen aandelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, niet onmiddellijk verhandelbaar zijn als gevolg van een op de werknemer van toepassing zijnde contractuele of wettelijke bepaling en de werknemer in strijd met die bepaling de verkregen aandelen vervreemdt voordat het aandelenoptierecht ingevolge het eerste lid, met inachtneming van de termijn, bedoeld in het derde lid, in de heffing is betrokken, behoort in zoverre in afwijking van het eerste lid tot het loon hetgeen met overeenkomstige toepassing van artikel 10a, vijfde lid, door de werknemer wordt genoten ter zake van de vervreemding van de verkregen aandelen. Het loon dat ingevolge de eerste zin in aanmerking wordt genomen, wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake van de schending van de bepaling, bedoeld in de eerste zin, in rekening is gebracht, maar niet verder dan tot nihil.
6. Indien de bij uitoefening van een aandelenoptierecht als bedoeld in het eerste lid verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt naar keuze van de werknemer in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, tot het loon gerekend de waarde in het economische verkeer van de bij uitoefening van dat recht verkregen aandelen ten tijde van de uitoefening van dat recht. De eerste zin is slechts van toepassing indien de werknemer de keuze, bedoeld in de eerste zin, uiterlijk op het moment van uitoefening van het recht, bedoeld in de eerste zin, schriftelijk kenbaar maakt aan de inhoudingsplichtige. De inhoudingsplichtige bewaart de vastlegging van de keuze van de werknemer bij de loonadministratie.
7. Tot het loon ter zake van een aandelenoptierecht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede gerekend de voordelen die de werknemer geniet uit de bij uitoefening van dat aandelenoptierecht verkregen aandelen waarop het eerste lid, onderdeel a, en het zesde lid nog geen toepassing hebben gevonden, verminderd met de op die voordelen betrekking hebbende kosten, maar niet verder dan tot nihil.
8. Indien de bij uitoefening van een aandelenoptierecht als bedoeld in het eerste lid verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en het verhandelbaar worden van die aandelen deels of geheel afhankelijk is van onzekere factoren die grotendeels buiten de invloedsfeer van de werknemer liggen, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot situaties waarin bepaalde aandelen voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, worden geacht niet, deels of geheel verhandelbaar te worden.
IV
Artikel I, onderdeel C, subonderdeel 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «10a» telkens vervangen door «10b» en wordt «twaalfde lid» vervangen door «zesde lid».
2. In onderdeel b wordt «10a» telkens vervangen door «10b».
3. In onderdeel c wordt «10a, elfde lid» telkens vervangen door «10b, vijfde lid».
V
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. Subonderdeel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «de artikelen 10a en 13a, met uitzondering van artikel 10a, dertiende lid,» vervangen door «artikel 10a of artikel 10b, met uitzondering van het zevende lid, en artikel 13a».
b. De aanduidingen «a.» en «b.» worden vervangen door de aanduidingen «1°.» en «2°.».
c. Voor de tekst met de aanduiding «1°.» (nieuw) wordt ingevoegd:
a. ingeval het een recht betreft als bedoeld in artikel 10a: hetgeen op grond van dat artikel tot het loon zou hebben behoord indien hij dat recht op het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend;
b. ingeval het een recht betreft als bedoeld in artikel 10b:.
2. In subonderdeel 2 wordt «de artikelen 10a» vervangen door «de artikelen 10a, 10b».
VI
In artikel II wordt «met ingang van 1 januari 2022» vervangen door «op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip».
Omdat het wetsvoorstel het doel heeft om start-ups en scale-ups te helpen die te weinig liquide middelen hebben om de verschuldigde belasting te voldoen, acht de indiener het logisch om het wetsvoorstel te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers.
Dit amendement regelt daarom dat de werking van het Wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten enkel geldt voor bedrijven die op het moment van toekenning van de aandelenoptierechten maximaal 100 werknemers in dienst hebben.
Budgettair
Dit amendement heeft (afgerond) geen budgettaire opbrengst, ondanks het feit dat de regeling beperkt wordt tot een kleinere groep bedrijven. De reden hiervoor is dat waarschijnlijk vooral kleinere bedrijven gebruikmaken van de mogelijkheid om aandelenopties als beloning uit te keren aan hun werknemers. Daarnaast zal het moment van uitoefening en verhandelbaar worden bij de grotere bedrijven toch al relatief vaker gelijkliggen, wat betekent dat bij die bedrijven ook minder vaak derving van belastinginkomsten ontstaat.
Onderdelen I tot en met V
Artikel I (artikelen 10, 10a, 10b, 13a en 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964)
Als gevolg van dit amendement worden aandelenoptierechten overeenkomstig de thans geldende wetgeving in beginsel belast op het moment dat deze optierechten worden uitgeoefend, met andere woorden het moment waarop de optierechten worden omgezet in aandelen. De in het onderhavige wetsvoorstel voorziene verschuiving van het heffingsmoment naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn, wordt voorbehouden aan bedrijven met maximaal 100 werknemers. Dit is in dit amendement vormgegeven door het huidige artikel 10a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964), te handhaven als «hoofdregel» en in afwijking daarop een nieuw artikel 10b in te voegen waarin het heffingsrecht in beginsel wordt verschoven naar het moment waarop de aandelen verhandelbaar zijn, een verschuiving die alleen kan worden toegepast door bedrijven met maximaal 100 werknemers (onderdeel III). Artikel 10a Wet IB 1964 blijft derhalve ongewijzigd, met dien verstande dat het daarin opgenomen negende, tiende en elfde lid vervallen zoals ook voorzien in het wetsvoorstel (onderdeel II). Deze drie leden hebben betrekking op de fiscale tegemoetkoming voor start-ups met een zogenoemde S&O-startersverklaring, op grond waarvan onder voorwaarden en tot een bepaald maximum 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking wordt genomen. Dit amendement laat het vervallen van deze tegemoetkoming met ingang van 1 januari 2022 in stand.
Het nieuwe artikel 10b is, behoudens dat de in dit artikel opgenomen regeling is voorbehouden aan bedrijven met maximaal 100 werknemers, verder inhoudelijk gelijk aan de regeling zoals die in het wetsvoorstel is voorgesteld. Of sprake is van een bedrijf met maximaal 100 werknemers wordt getoetst op het moment dat de aandelenoptierechten worden verstrekt aan de werknemer. Mutaties in de omvang van het personeel na dat moment van toekenning hebben daardoor geen invloed meer op het al dan niet kunnen toepassen van het (verschoven) heffingsmoment op het moment dat de aandelen verhandelbaar zijn. Voor hetgeen in dit verband moet worden verstaan onder bedrijf is aangesloten bij de reeds in artikel 10a, zesde lid, Wet LB 1964 opgenomen omschrijving. Daarmee vindt de in dit artikel opgenomen regeling toepassing als de vennootschap van de inhoudingsplichtige en de met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen gezamenlijk niet meer dan 100 werknemers hebben. Met dit amendement worden geen wijzigingen aangebracht in de huidige wijze van heffing op het moment van uitoefenen, net als geen wijzigingen worden aangebracht in de regeling voor de verschuiving van de heffing zoals door het kabinet was voorgesteld in het onderhavige wetvoorstel, met dien verstande uiteraard dat deze beperkt wordt tot bedrijven met maximaal 100 werknemers.
De overige wijzigingen in de onderdelen I, IV en V zijn van redactionele aard en houden verband het aanpassen van bestaande verwijzingen of het invoegen van nieuwe verwijzingen als gevolg van het vernummeren van artikelleden en het invoegen van het nieuwe artikel 10b Wet LB 1964.
Onderdeel VI
Artikel II (inwerkingtreding)
Het voorstel zoals opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel is generiek van aard, hetgeen wil zeggen dat iedere onderneming die gebruikmaakt of wil maken van de aandelenoptieregeling daar gebruik van kan maken. Hoewel het kunnen verschuiven van het heffingsmoment primair een voordeel oplevert voor de werknemer, heeft de werkgever (de ondernemer) een duidelijk indirect voordeel. Het verschoven heffingsmoment maakt de aangeboden aandelenoptierechten namelijk aantrekkelijker voor potentieel personeel, en draagt daarmee ook bij aan het aantrekken van potentiële investeerders (voordeel). Door het kunnen verschuiven van het heffingsmoment voor te behouden aan bedrijven met maximaal 100 werknemers verliest de maatregel zijn generieke karakter. Daarmee wordt de maatregel mogelijk gezien als ongeoorloofde staatssteun. Om die reden moet de regeling ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Het is niet waarschijnlijk dat die goedkeuring voor 1 januari 2022 wordt verkregen. Om die reden wordt voorgesteld de inwerkingtreding bij koninklijk besluit te laten plaatsvinden. Dat koninklijke besluit kan dan worden vastgesteld indien en nadat die goedkeuring is verkregen.
Alkaya