Voorgesteld 2 december 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman al jaren aandacht vragen voor kinderen van wie een van de ouders niet legaal in Nederland verblijft en die daardoor in armoede opgroeien;
constaterende dat de controle op de verblijfsstatus van kinderen van toeslagaanvragers in de huurtoeslag een knelpunt in de uitvoering vormde, en dat deze controle per 2022 wordt losgelaten;
constaterende dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat de Belastingdienst aarzelt bij uitvoerbaarheid van de controle op verblijfsstatus van kinderen bij het kindgebonden budget;
overwegende dat het kindgebonden budget een belangrijk hulpmiddel is voor alle legaal verblijvende ouders om hun kind te onderhouden;
overwegende dat onuitvoerbare regelingen vermeden zouden moeten worden;
overwegende dat de groep legaal verblijvende ouders met kinderen zonder verblijfsstatus gering is, maar dat de controle op deze status veel uitvoeringslasten veroorzaakt;
verzoekt de regering opnieuw in kaart te brengen wat de effecten zijn van het wel of niet toetsen op de verblijfsstatus van het kind bij toekenning van het kindgebonden budget, hierbij rekening houdend met de uitvoeringskosten, uitvoeringscapaciteit en beleidskosten van het eventueel wel toekennen van kindgebonden budget aan legaal verblijvende ouders met kinderen zonder verblijfsstatus, en de Kamer hierover uiterlijk 1 februari te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Beukering-Huijbregts
Ceder
Maatoug