Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2021
Met uw brief van 10 september 2021 heeft u mij gevraagd te reageren op de brief van de heer R.H.J.D. van 25 juni 2021 inzake «Ongelijke behandeling militairen en burgermedewerkers van Defensie bij afkeuring».
In zijn brief wijst de heer R.H.J.D. op een onderscheid tussen militairen en burgers bij Defensie waar het gaat om het voorzieningenstelsel bij ontslag vanwege een medische aandoening. Die constatering is juist. Aan het militaire beroep zijn vanouds aanvullende (pensioen)voorzieningen verbonden die beogen om bij het optreden van de met de taak samenhangende bijzondere risico’s van invalidering en overlijden de inkomens- en pensioenschade zo goed mogelijk te compenseren.
Een nuancering op de brief van de heer R.H.J.D. is echter wel op zijn plaats. Waar er sprake is van vergelijkbare omstandigheden zijn de voorzieningen voor militairen en burgers wel gelijk, of is er sprake van kleine verschillen.
Allereerst merk ik op dat wanneer in een bijzondere situatie een burgermedewerker wordt uitgezonden en in militaire omstandigheden moet optreden, deze medewerker tijdelijk wordt aangesteld als militair en daarmee ook onder het «militaire voorzieningenstelsel» wordt gebracht.
Ten aanzien van de voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid is het zo dat Defensie voor burgers en militairen nog steeds een suppletieregeling kent die geldt bij ontslag waarbij sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen voor militairen is – anders dan voor burgerambtenaren – niet geregeld in het ABP-pensioenreglement. Op grond van de Kaderwet militaire pensioenen is dit apart geregeld in een algemene maatregel van bestuur, zijnde het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Een militair die wegens ziekten of gebreken uit zijn militaire betrekking is ontslagen, heeft – zolang vanwege die betrekking recht bestaat op een WIA-uitkering – recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen is hoger wanneer de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van de opgedragen werkzaamheden (hierna geduid: «met dienstverband»).
Het arbeidsongeschiktheidspensioen voor burgerambtenaren is, zoals aangegeven, geregeld in het ABP-pensioenreglement, waarvan de inhoud wordt bepaald in de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneel. Hoewel de systematiek van het arbeidsongeschiktheidspensioen in het ABP-pensioenreglement afwijkt van de systematiek van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor militairen, kan gesteld worden dat het niveau van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor burgerambtenaren vergelijkbaar is – en bij volledige arbeidsongeschiktheid wat hoger – dan het arbeidsongeschiktheidspensioen zonder dienstverband voor militairen. Zoals vermeld, geldt voor militairen bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband een hoger uitkeringspercentage. Het ABP-pensioenreglement kent een dergelijk hoger uitkeringspercentage niet bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband. Op grond van artikel 65 van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie kan echter aan de gewezen burgerambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, wel een aanvullende uitkering worden toegekend. Er moet dan sprake zijn van arbeidsongeschiktheid die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht. Bij de vaststelling van deze aanvullende uitkering gelden dezelfde (hogere) percentages als die gelden voor militairen in het geval van arbeidsongeschiktheid met dienstverband. In deze situaties wordt voor burgers en militairen een vergelijkbaar resultaat bereikt.
Tot slot wil ik nog wijzen op situaties die als beroepsincident zijn te duiden. Een beroepsincident is een ongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaar zettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van de taak onder omstandigheden waaraan de ambtenaar (burger of militair) zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken. Bij burgers moet dan gedacht worden aan bijvoorbeeld burgerbewakers en de brandweer. In het geval van een beroepsincident bestaat voor burgers en militairen aanspraak op volledige schadevergoeding.
Resumerend merk ik op dat vanwege de bijzondere positie van de militair er een apart voorzieningenstelsel geldt om de inkomens- en pensioenschade bij invalidering en overlijden zo goed mogelijk te compenseren. Als er echter sprake is van vergelijkbare omstandigheden, zijn de voorzieningen voor militairen en burgers wel gelijk of is er sprake van kleine verschillen. De uitspraak van de heer R.H.J.D. dat er sprake is van «ongelijke behandeling tussen militairen en burgermedewerkers van Defensie» bij afkeuring, deel ik daarom niet.
De Minister van Defensie, H.G.J. Kamp