Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2021
Tijdens het Commissiedebat Raad Algemene Zaken van 16 november jl. stelden de Leden Van Houwelingen, Bisschop en Dassen vragen over de goedkeuring door het Letse Parlement van een wet die ongevaccineerde parlementsleden verbiedt hun werkzaamheden te verrichten. Deze wetgeving maakt deel uit van een breder 2 G beleid dat geldt voor de hele publieke sector in Letland. Ik zegde uw Kamer toe schriftelijk nader in te gaan op de rechtsstatelijke dimensie van deze maatregel, met name de vraag of de onderhavige wet niet op gespannen voet staat met beginselen van Europees recht. Met deze brief wordt deze toezegging gestand gedaan.
Zoals aangegeven bij de begrotingsbehandeling van 17 en 18 november jl., volgt Nederland de ontwikkelingen van de maatregelen in Letland nauwlettend. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 kunnen geoorloofd en soms noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid. In zoverre staat het Letland net als andere landen vrij te besluiten dergelijke maatregelen in te voeren. Het invoeren van maatregelen ter bestrijding van COVID-19 betreft in eerste instantie een nationale gelegenheid.
Lidstaten dienen bij de vaststelling van dergelijke maatregelen echter wel te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke controle en tevens de waarden van de Unie van artikel 2 VEU, waaronder die van de democratie en de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. Binnen deze kaders hebben de lidstaten beleidsvrijheid om tot een eigen afweging te komen en een balans te vinden binnen de ingewikkelde afwegingen die moeten worden gemaakt naar aanleiding van de binnenlandse gezondheidssituatie. Daarnaast heeft de Raad van Europa op 7 april 2020 richtlijnen gepubliceerd om haar lidstaten te ondersteunen bij het vinden van een goede balans tussen de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en het respect voor mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat anderzijds. Deze richtlijnen onderstrepen het belang van adequate parlementaire controle op de uitvoerende macht ten tijde van crisis.1
Op 12 november jl. werd de wet2 «Tijdelijke Aanvullende Vereisten voor het Werk van de Leden van de Saeima en Lokale Overheidsorganen» met een meerderheid aangenomen in het Letse Parlement (de Saeima). Doelstelling vormt de bescherming van de volksgezondheid en veiligheid ten tijde van de COVID-19 pandemie. Daarnaast dient de wet het vertrouwen in het beleid te bevorderen, solidariteit te tonen met overheidsfunctionarissen en een eerlijke behandeling te garanderen in de uitvoering van COVID-19 maatregelen, en het vertrouwen te vergroten in de activiteiten van overheidsinstellingen, waaronder de Saeima.
Naar het kabinet begrijpt, gaat het om een algemene beleidsmaatregel die reeds van kracht was voor de gehele publieke sector3. De wet is van kracht tot 2 juli 2022 en elke twee maanden zal het presidium van de Saeima beoordelen of de maatregel nog nodig is. De Letse ombudsman heeft geconcludeerd dat de verplichting een vaccinatiebewijs of een genezenverklaring te kunnen overleggen zowel juridisch als ethisch geoorloofd is. Dat geldt ook voor de leden van de Saeima. In een eerste rechtszaak tegen het invoeren van deze verplichting in de publieke sector oordeelde de rechter al dat het maatschappelijk nut van een vaccinatieplicht zwaarder weegt dan de schending van individuele rechten. Mocht een parlementslid bezwaar hebben tegen de wet, dan bestaat in Letland de mogelijkheid om de rechtsgang te volgen. Letland heeft een Constitutioneel Hof dat controleert of wetten in lijn zijn met de Grondwet. Ook is het mogelijk een zaak aan te spannen bij het Administratieve Hof.
Het kabinet erkent dat er een risico is dat lidstaten in crisistijd maatregelen nemen die de Europese waarden zoals opgenomen in artikel 2 VEU onder druk zetten. In dat verband is parlementaire en rechterlijke controle op de maatregelen van groot belang. Het kabinet vertrouwt er op dit moment op dat eventuele juridische bezwaren tegen de wet in de Letse rechtsgang aan de orde kunnen worden gesteld.
De Europese Commissie heeft in het kader van het rechtsstaatmechanisme de noodmaatregelen die lidstaten genomen hebben in 2020 bij de start van de Covid-19 crisis gemonitord.4 In de cyclus 2021 heeft de Commissie specifiek aandacht besteed aan de vragen «of de COVID-19-gerelateerde maatregelen beperkt waren in tijd, of de noodzaak en evenredigheid ervan gerechtvaardigd waren, in hoeverre zij onderworpen waren aan permanent toezicht door de nationale parlement en rechtbanken, en op welke rechtsgrondslag zij berusten.»5 Als onderdeel van dit mechanisme onderhoudt de Commissie regelmatig bilateraal contact met de lidstaten, waarbij ontwikkelingen die reden geven tot zorg kunnen worden aangekaart. Uit contacten met de Commissie blijkt dat de relatie tussen de COVID-19-pandemie en de rechtsstaat ook in de volgende cyclus specifiek zal worden gemonitord, dit geldt ook voor Letland. Indien ontwikkelingen beschreven in de landenrapporten aanleiding geven tot zorg, heeft de Raad de mogelijkheid het desbetreffende lidstaat hierop aan te spreken. Nederland maakt waar passend gebruik van deze mogelijkheid en zal de ontwikkelingen in Letland ook in dit kader blijven volgen.
De Minister van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen