Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2022
Vandaag heb ik u aangekondigd heden schriftelijk nader te antwoorden op vragen die de leden Van der Plas en Omtzigt stelden aan het einde van de tweede termijn van het debat over sms-berichten (Handelingen II 2021/22, nr. 82, debat over sms-berichten op de «telefoon van de Minister-President»).
Wat de vraag van het lid Van der Plas over mijn persconferentie van 8 april jl. betreft, bevestig ik, zoals ik het toen heb uitgedrukt, dat het mij de taak van de Tweede Kamer lijkt de regering wantrouwend te volgen en dat een beetje wantrouwen op zich gezond is. In het debat van heden heb ik onder meer gesteld dat wij de laatste weken in de Kamer zien dat bij een deel van de partijen een debat bij wantrouwen begint. Mijn bezwaar is dat dit de basale toon van het debat bepaalt. Daarbij heb ik tevens gezegd dat kabinet en Kamer hierin gezamenlijk een verantwoordelijkheid dragen. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik hierover in het debat heb gezegd.
Voor de wijze waarop hieraan in de Tweede Kamer invulling wordt gegeven, verwijs ik naar hetgeen ik hierover in het debat heden heb gezegd.
Op verzoek van het lid Omtzigt is het door hem gevraagde document met bijlagen bijgevoegd1.
Zijn overige vragen worden betrokken bij het vandaag aangekondigde voortgangsbericht over de vragen van het lid Klaver.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte