Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2022
Op 10 maart jl. vond in uw Kamer een commissiedebat over integriteit van het openbaar bestuur plaats (Kamerstuk 28 844, nr. 237). Hier kwam onder meer de motie ter sprake van de leden Van Baarle en Leijten over het afdwingbaar maken en sanctioneren van de gedragscode voor bewindspersonen (Kamerstuk 35 925 III, nr. 11). Tijdens het commissiedebat heb ik aangegeven dat hier voor mij een vraagstuk onder ligt. Het gevolg geven aan deze motie raakt immers aan de ministeriële verantwoordelijkheid, omdat een bewindspersoon in ons stelsel verantwoording aflegt aan beide Kamers en niet aan een andere instantie. Tegelijkertijd zal de gedragscode een stevig en richtinggevend instrument moeten zijn waaraan bewindspersonen zich houden. Daarom wil ik voorlichting vragen aan de Raad van State over hetgeen in de motie wordt verzocht.
Ook ga ik over dit vraagstuk te rade bij experts, zoals wetenschappers, en kijk ik naar de praktijk in andere landen, bij de Europese Commissie en bij gemeenten. Inzichten die hieruit voortkomen, neem ik tevens mee in de uitwerking van de gedragscode. De verwachting is dat de gedragscode medio 2022 gereed is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot