Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2022
Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het jaarlijkse Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU) 2021 met bijlage1, zoals voorgeschreven op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet. Dit rapport geeft een overzicht van alle specifieke uitkeringen die het Rijk in 2021 heeft verstrekt aan medeoverheden, te weten gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen (WGR).
Overzicht specifieke uitkeringen 2021
In 2021 zijn door de verschillende departementen 131 specifieke uitkeringen verstrekt voor een totaal uitbetaald bedrag van 13,5 miljard euro. Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal specifieke uitkeringen per ministerie en het uitgekeerde bedrag. Het detailoverzicht met cijfers van specifieke uitkeringen, opgenomen in de bijlage bij deze brief, omvat alle in 2021 door departementen verstrekte specifieke uitkeringen op basis van de uitgekeerde bedragen in 2021.
Specifieke uitkeringen staan op de begrotingen van de departementen en zijn zowel beleidsmatig als financieel geoormerkt door de Minister die het aangaat. Dit in tegenstelling tot middelen die via het gemeente- en/of provinciefonds worden verstrekt, waarbij bestedings- en beleidsvrijheid geldt. De financiële verantwoording van specifieke uitkeringen vindt verticaal plaats, van de ontvangende overheid aan het verstrekkende ministerie. De accountant van de decentrale overheid geeft in het kader van de jaarrekeningcontrole een oordeel over de getrouwheid en rechtmatigheid van de besteding van de specifieke uitkering. Hierdoor kan de Minister die de specifieke uitkering heeft verstrekt onder meer beoordelen of de besteding overeenkomstig het beoogde doel heeft plaatsgevonden en of de besteding rechtmatig was.
In 2021 zijn de meeste specifieke uitkeringen verstrekt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (37) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (38). Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt het hoogste bedrag aan specifieke uitkeringen (7,5 miljard euro).
Ministerie |
Aantal |
Bedrag (€ mln.) |
---|---|---|
Justitie en Veiligheid (JenV) |
7 |
€ 260 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
4 |
€ 7.534 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
9 |
€ 976 |
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
10 |
€ 430 |
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) |
38 |
€ 1.708 |
Infrastructuur en Waterstaat (IenW) |
37 |
€ 1.799 |
Financiën (FIN) |
1 |
€ 12 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) |
13 |
€ 547 |
Economische Zaken en Klimaat (EZK) |
12 |
€ 219 |
Totaal |
131 |
€ 13.486 |
Naast de 131 specifieke uitkeringen die in 2021 zijn verstrekt, zijn er ook specifieke uitkeringen die in voorgaande jaren zijn verstrekt, en waarover decentrale overheden nog verantwoording moeten afleggen. Het gaat dus om regelingen waarover vanuit het Rijk geen betalingen meer plaatsvinden, maar waarbij de verantwoording nog wel doorloopt in de tijd. Voor 2021 gaat het om 50 zogeheten administratieve specifieke uitkeringen; dit zijn er aanzienlijk meer dan de 12 administratieve specifieke uitkeringen in 2020. In totaal zijn er 181 specifieke uitkeringen verstrekt waarover verantwoording moet worden afgelegd.2 De bijlage bij deze brief geeft een detailoverzicht van deze administratieve uitkeringen weer.
Sterke stijging aantal specifieke uitkeringen
Van 2015 tot en met 2018 lag het aantal jaarlijks verstrekte specifieke uitkeringen rond de 20 specifieke uitkeringen, vanaf 2019 is dit aantal sterk toegenomen tot 131 specifieke uitkeringen in 2021. Ten opzichte van 2020 is het aantal specifieke uitkeringen toegenomen met 32, maar de financiële omvang steeg daarentegen beperkt mee met circa 0,1 miljard euro. Ook het aantal ontvangers per specifieke uitkering nam gemiddeld genomen toe. In 2020 werd meer dan de helft (53%) van de specifieke uitkeringen aan vijf of minder ontvangers verstrekt en was het gemiddelde aantal ontvangers 35; in 2021 was dit iets minder dan de helft (48%) en waren dit er gemiddeld 49.
De oorzaak van deze stijging van het aantal specifieke uitkeringen is voor een belangrijk deel gelegen in, zoals ook vermeld in het OSU 2020, de vraagtekens die de Algemene Rekenkamer heeft gesteld bij de rechtmatigheid van de verstrekking van sommige decentralisatie-uitkeringen, waarbij voorwaarden worden gesteld aan de besteding van de middelen. Decentralisatie-uitkeringen worden verstrekt uit het gemeentefonds of provinciefonds en zijn hiermee in principe vrij besteedbaar door medeoverheden. Sinds 2019 toetsen de fondsbeheerders samen met departementen strikter of een voorgenomen uitkering als decentralisatie-uitkering kan worden verstrekt.3 Omdat bij veel voorgenomen uitkeringen sprake is van een specifiek bestedingsdoel, zijn er vanaf 2019 meer uitkeringen dan voorheen als specifieke uitkering uitgekeerd; de verwachting is dat deze trend ook in 2022 zal doorzetten. Onderstaande tabel 2 en grafiek 2 geven deze toename weer.
Jaar |
Aantal specifieke uitkeringen |
Financiële omvang (€ mln.) |
---|---|---|
2009 |
109 |
€ 15.269 |
2010 |
88 |
€ 14.526 |
2011 |
75 |
€ 13.383 |
2012 |
55 |
€ 12.324 |
2013 |
45 |
€ 12.649 |
2014 |
34 |
€ 12.860 |
2015 |
22 |
€ 9.012 |
2016 |
24 |
€ 7.386 |
2017 |
21 |
€ 7.765 |
2018 |
16 |
€ 8.024 |
2019 |
41 |
€ 8.462 |
2020 |
99 |
€ 13.378 |
2021 |
131 |
€ 13.486 |
Op basis van informatie over verstuurde beschikkingen is in Figuur 3 het aantal te verantwoorde specifieke uitkeringen in 2021 per gemeente inzichtelijk gemaakt4. In 2021 moeten de meeste gemeenten tussen de 15 en 25 specifieke uitkeringen verantwoorden. De G4 gemeenten hebben de meeste specifieke uitkeringen om te verantwoorden.
Figuur 3: Totaal aantal specifieke uitkeringen om te verantwoorden in 2021, per gemeente
Aanpassingen in het uitkeringsstelsel
Op 25 maart jl. heb ik het rapport «Advies over het uitkeringsstelsel tussen Rijk en provincies en gemeenten» naar de Tweede Kamer gestuurd5. In het rapport zijn aanbevelingen aan de fondsbeheerders gedaan om te komen tot aanpassingen in het uitkeringsstelsel. Met drie gewenste doelen:
1. Borgen dat de inrichting van de financiële verhoudingen blijft passen bij de wijze waarop maatschappelijke opgaven door gemeenten en provincies worden opgepakt.
2. Verhelderen wat op basis van de Financiële-verhoudingswet wel en niet is toegestaan.
3. Verminderen van de administratieve en verantwoordingslasten voor zowel decentrale overheden als het Rijk. Hierbij wordt ook gekeken naar de administratieve en controle lasten die verbonden zijn aan specifieke uitkeringen en de mogelijkheden om deze te verlagen.
Het rapport is richtinggevend voor de verdere uitwerking van de gewenste en benodigde aanpassingen in het uitkeringsstelsel. Deze uitwerking zal gebeuren binnen een interdepartementale Taskforce en de fondsbeheerders gaan hierover parallel in gesprek met de VNG en het IPO. Zoals toegezegd in het Hoofdlijnendebat, zal ik voor de zomer van 2022 de Tweede Kamer hierover nader informeren in een Contourennota.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot