Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2022
Tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken van 27 en 28 oktober jongstleden is uw Kamer nadere informatie toegezegd over het monitoren van het voorzieningenniveau van gemeenten (Handelingen II 2021/22, nr. 14, items 3 en 7 en Handelingen II 2021/22, nr. 15, item 11).
Tevens informeer ik uw Kamer hierbij nader over een eerdere toezegging, gedaan tijdens het Eerste Kamerdebat op 11 mei 2021 over de verhouding centrale en decentrale overheden, om een integrale rapportage te maken over de inkomsten, uitgaven en financiële positie van gemeenten (Handelingen I 2020/21, nr. 36, item 10). Ook vanuit de Tweede Kamer is meermaals de behoefte geuit aan een meer overkoepelend inzicht in de gemeentelijke financiën1. Ik ben voornemens deze rapportage met ingang van oktober 2022 jaarlijks naar beide Kamers te sturen, zodat deze ook de jaarrekeningcijfers van gemeenten bevat en kan worden betrokken bij de begrotingsbehandeling van BZK.
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zie ik het, mede in het licht van artikel 108 en 116 van de Gemeentewet, als mijn taak om er zorg voor te dragen dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. In dat kader monitor ik de financiële positie van gemeenten en voer ik hier regelmatig het gesprek over met de VNG en gemeenten. In dat gesprek kan informatie over de ontwikkeling van het voorzieningenniveau bij gemeenten kleuring geven aan de financiële cijfers. Financiële ruimte of krapte leidt er immers toe dat gemeenten in staat zijn om meer of minder voorzieningen aan te bieden en gemeenten hebben de afgelopen jaren aangegeven dat de druk op hun financiële positie heeft geleid tot een druk op het voorzieningenniveau.
Uit onderzoek dat in het voorjaar van 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dit ook.2 Zo is te zien dat gemeenten investeringen hebben uitgesteld en hebben bezuinigd op het eigen apparaat. Tegelijk gaven de onderzoekers – mede op basis van gesprekken met gemeenten – aan dat het eenduidig meten van het daadwerkelijke voorzieningenniveau voor inwoners een complexe opgave is en dat er vooralsnog geen bruikbare operationalisering voorhanden is om dit te meten.
Dit betekent niet dat er geen gegevens voorhanden zijn over voorzieningen. Zo beschikt het CBS over een rijke set aan gegevens over bijvoorbeeld aantallen bibliotheken, zwembaden, winkels en huisartsen op gemeentelijk niveau. Daarnaast zijn er beleidsinhoudelijke monitors als de gemeentelijke monitor Sociaal domein en rapportages op het gebied van woningbouw. Veel van deze gegevens zijn openbaar toegankelijk en worden in samenhang op gemeentelijk niveau gepresenteerd en beschikbaar gesteld, zoals bijvoorbeeld op waarstaatjegemeente.nl.
Regionale verschillen tussen gemeenten en regio’s worden op tal van terreinen in kaart gebracht. Voorbeelden hiervan zijn de brede welvaartsmonitor3, het Dashboard sociale impact Corona4 en de kansenkaart5. Deze rapporten en dashboards geven inzicht in verschillen tussen regio’s en gemeenten en kunnen stimuleren dat gemeenten zichzelf onderling kunnen vergelijken en van elkaar kunnen leren. Daarnaast bieden deze inzicht in regionale verschillen en de wijze waarop maatschappelijke opgaven zich regionaal manifesteren. Dergelijke inzichten worden dan ook gebruikt in de beleidsvorming.
Alhoewel de hoeveelheid data groot is, is hiermee het complete overzicht van gemeentelijke taken en activiteiten nog niet bestreken. Van bijvoorbeeld de kwaliteit van de lokale wegen en de snelheid en juistheid van dienstverlening aan het gemeentelijk loket zijn geen landelijke, meerjarige data beschikbaar. Daar komt bij dat veel gemeten indicatoren niet direct te relateren zijn aan een gemeentelijke taak en dat er sprake kan zijn van een verandering in maatschappelijke wensen ten aanzien van voorzieningen. Ontwikkelingen hierin liggen vaak buiten de invloedssfeer van de gemeente, maar zijn het gevolg van autonome of bovengemeentelijke trends, zoals digitalisering of een economische recessie.
Dit alles maakt dat er op dit moment geen eenduidige wijze is om het voorzieningenniveau op een betrouwbare en vergelijkbare manier te vatten, zodat deze direct kan worden gekoppeld aan de financiële positie van gemeenten en kan bijdragen aan het gesprek over de balans tussen taken en middelen bij gemeenten. Kwantitatieve gegevens over de hoogte van investeringen en de trendmatige ontwikkeling van uitgaven van gemeenten op verschillende beleidsterreinen kunnen wel een indicatie geven voor de financiële druk en de keuzes die gemeenten moeten maken.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid erop toe te zien dat medeoverheden in staat zijn hun taken naar behoren uit te voeren. De komende periode zet ik daarop in door onder andere de inrichting van een Uitvoeringstoets Decentrale overheden en de nadere uitwerking van een stabiele financieringssystematiek. Uiteraard blijf ik ook met gemeenten in gesprek over de financiële positie en het voorzieningenniveau. Ook de eerder genoemde monitoring van voorzieningen op de verschillende genoemde beleidsterreinen, zoals woningmarkt en sociaal domein, zal worden voortgezet. Dit draagt bij aan het in kaart brengen van de opgaven waar gemeenten voor staan en de gevolgen hiervan voor hun begroting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot