Ontvangen 15 december 2021
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 1 als volgt gewijzigd:
1. De definitie van «betrokken derde» komt te luiden:
betrokken derde:
a. een derde die verbonden is met een melder en die kan worden benadeeld door de werkgever van de melder of een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins in een werkgerelateerde context verbonden is, en
b. een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;.
2. De definitie van «informatie over een inbreuk» komt te luiden:
informatie over een inbreuk: informatie inhoudende het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een inbreuk of gevaar voor een inbreuk op het Unierecht, of van een poging tot het verhullen van zo’n inbreuk, voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie;.
3. Na de definitie van «melder» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
melding:
a. melding van informatie over een inbreuk, dan wel
b. melding van een vermoeden van een misstand;.
4. In de definitie van «meldkanaal» vervalt «van informatie over een inbreuk».
5. In de definitie van «misstand» wordt na «in het geding is bij schending» ingevoegd «of gevaar voor schending».
6. In de definitie van «werkgerelateerde context» wordt voor «huidige of vroegere» ingevoegd «toekomstige,».
7. In de definitie van «werknemer» vervalt telkens «of heeft verricht», en wordt «degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht» vervangen door «degene die anderszins in een ondergeschiktheidsrelatie tegen een vergoeding arbeid verricht».
B
In artikel I, onderdeel B, wordt het voorgestelde artikel 1a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de melding van» vervangen door «een melding».
2. In het zesde lid vervalt «van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk».
C
In artikel I, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 2 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «personen» vervangen door «werknemers» en wordt «zijn werknemers» vervangen door «hen».
2. In het tweede lid wordt onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot d tot en met g een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. vastgelegd dat een werknemer in ieder geval op de volgende wijze een melding kan doen:
1⁰. schriftelijk;
2⁰. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of
3⁰. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie;.
3. In het tweede lid, onderdeel f (nieuw), vervalt «van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk».
4. In het derde lid wordt «personen» vervangen door «werknemers».
5. In het vierde lid wordt «van meldingen van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk» vervangen door «van een melding».
6. In het vijfde lid wordt «de bij hem werkzame personen» vervangen door «zijn werknemers».
7. Het zesde lid komt te luiden:
6. De procedure, bedoeld in het eerste lid, kan door een werkgever tevens worden opengesteld voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde activiteiten verrichten of hebben verricht, en stelt in dat geval de informatie, bedoeld in het vijfde lid, eveneens aan die personen beschikbaar.
8. Na het zesde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Een werkgever als bedoeld in het eerste of derde lid, die geen verplichting heeft tot het instellen van een ondernemingsraad, behoeft bij de vaststelling van de procedure, bedoeld in het eerste lid, de instemming van meer dan de helft van de werknemers. Deze instemming is niet vereist voor zover de procedure inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst.
8. Iedere belanghebbende werknemer kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn een procedure als bedoeld in het eerste lid, vaststelt.
D
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een misstand en van informatie over een inbreuk».
2. In het voorgestelde artikel 2b, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk».
E
Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de voorgestelde titel van Hoofdstuk 1a. vervalt «voor meldingen van informatie over inbreuken op het Unierecht».
2. In het voorgestelde artikel 2c wordt de aanhef vervangen door «Autoriteiten die zorgdragen voor de ontvangst en opvolging van een melding, voor zover bevoegd op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden, zijn:».
3. Het voorgestelde artikel 2d wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een bevoegde autoriteit richt voor het ontvangen en in behandeling nemen van een melding een meldkanaal in. Het meldkanaal biedt de mogelijkheid om, met het oog op de behandeling van een melding, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig de eisen gesteld in de artikelen 2a en 2b, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt gelezen «bevoegde autoriteit», en in het register de meldingen van informatie over een inbreuk duidelijk onderscheiden worden.
b. In het tweede lid, vervalt «van informatie over een inbreuk».
4. In het voorgestelde artikel 2e, vierde lid, wordt aan het eind voor de punt ingevoegd «, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de melder».
5. Het voorgestelde artikel 2f wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «van geringe betekenis is» ingevoegd «, dan wel het maatschappelijk belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is».
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «inbreuk op het Unierecht» ingevoegd «, dan wel misstand» en na «oordeel over de inbreuk» ingevoegd «op het Unierecht dan wel de misstand».
c. In het derde lid wordt na «ernstige inbreuken of» ingevoegd «ernstige misstanden, dan wel».
6. In de voorgestelde artikelen 2g, eerste lid, onderdeel a, 2h, eerste lid, onderdeel b, en 2i vervalt telkens «van informatie over een inbreuk».
F
In artikel I, onderdeel F, komen de voorgestelde wijzigingen in artikel 3a, onder 1 en 8, te luiden:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het informeren en adviseren van een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde over de te ondernemen stappen inzake een vermoeden van een misstand of de informatie over een inbreuk, alsmede over de rechten van deze personen;.
8. Het derde lid, onderdeel b, onder 2⁰, komt te luiden:
2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van een melding;.
G
In artikel I, onderdeel K, komt de voorgestelde wijziging van artikel 3k, onder 1, te luiden:
1. In het eerste lid wordt de eerste zin vervangen door «Een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde kunnen de afdeling advies verzoeken om informatie en advies inzake het vermoeden van een misstand of de informatie over een inbreuk.»
H
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
M
Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «werknemer» vervangen door «melder».
2. In onderdeel a wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
3. In onderdeel b vervalt «van een vermoeden van een misstand».
I
In artikel I, onderdeel N, komt het voorgestelde artikel 4a te luiden:
Artikel 4a
De artikelen 5 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat in die artikelen voor «het vermoeden van een misstand» of «de informatie over een inbreuk» dan wel «de misstand» of «de inbreuk op het Unierecht» telkens wordt gelezen «de gedraging van de werkgever», en de artikelen 2d en 2e niet van toepassing zijn.
J
Artikel I, onderdeel P, vervalt.
K
In artikel I, onderdeel W, onder 2, vervalt in het voorgestelde tweede lid van artikel 17b «als bedoeld in artikel 2e of artikel 2j of een onderzoek naar een vermoeden van een misstand».
L
Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 17e, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2⁰, onder iii, wordt «respectievelijk artikel 2, tweede lid, onderdeel f, artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, en artikel 2k, eerste lid,» vervangen door «artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid,».
2. In het voorgestelde artikel 17f, eerste lid, wordt «artikel 3, tweede en derde lid, van de richtlijn» vervangen door «het bij of krachtens de wet bepaalde met betrekking tot de bescherming van de nationale veiligheid, het beroepsgeheim van advocaten, het medisch beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht».
3. Na het voorgestelde artikel 17g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17h
1. Elk beding dat het recht beperkt of ontneemt om met inachtneming van het bepaalde in deze wet informatie over een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een misstand te melden of openbaar te maken, is nietig.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift;
b. op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
M
Artikel I, onderdeel Z, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 21b, eerste lid, vervalt «van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk».
2. Het voorgestelde artikel 21c komt te luiden:
Artikel 21c
1. Artikel 2 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijft tot 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.
2. De artikelen 2 tot en met 2b zoals die luiden na inwerkingtreding van de wet van (...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen zijn met ingang van 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.
N
In artikel VI wordt aan het slot voor de punt ingevoegd «en wordt «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
O
Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel VIA
In artikel 7.2 van de Wet luchtvaart en artikel 4, onderdeel b, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen wordt telkens «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
P
Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel VIIA
Indien artikel I, onderdeel B, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden verrichten voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening van ambtenaren en politie-externen) (Stb. 2020, 412) in werking treedt of is getreden, wordt:
a. in het in artikel I, onderdeel Z, voorgestelde artikel 21b, tweede lid, «artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012» vervangen door «artikel 47, tweede lid, van de Politiewet 2012», en
b. in artikel IV de tekst van onderdeel A vervangen door «In artikel 47 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde tot het tweede lid.».
De Tweede Kamer heeft kritiek geuit op de complexiteit van het wetsvoorstel en heeft verzocht om meer harmonisering. De complexiteit vloeit volgens de Kamer voort uit (1) de door de regering gemaakte keuze om de eisen aan de externe meldkanalen bij de bevoegde autoriteiten alleen verplicht te stellen voor meldingen over inbreuken op het Unierecht, (2) de bescherming bij een melding van een misstand niet te bieden bij meldingen van misstanden die dreigen te ontstaan, (3) het gescheiden hanteren van de begrippen «misstand» en «inbreuk op het Unierecht» en (4) verwijzingen in de tekst van de bepalingen naar de richtlijn. Om tegemoet te komen aan deze bezwaren wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om aan de externe meldkanalen van de bevoegde autoriteiten dezelfde eisen te stellen voor de behandeling van meldingen van vermoedens van misstanden als de eisen die al in het voorstel van wet zijn opgenomen voor de behandeling van meldingen van inbreuken op het Unierecht. Verder wordt de definitie van het begrip «misstand» zodanig aangepast dat ook een gevaar voor een schending van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang in het geding is onder de definitie van misstand valt. Hierdoor worden ook meldingen over toekomstige schendingen van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang in het geding is beschermd, evenals dat geldt voor meldingen over toekomstige inbreuken op Unierecht. Voor een verdere harmonisering van de definities is de terminologie in de definitie van informatie over een inbreuk zoveel mogelijk gelijkgetrokken aan de terminologie in de definitie van vermoeden van een misstand.
Ter verdere vereenvoudiging van het wetsvoorstel en de leesbaarheid ervan wordt een definitie van het begrip «melding» geïntroduceerd, waaronder zowel een melding van informatie over een inbreuk op het Unierecht als een melding van een vermoeden van een misstand wordt begrepen. En tot slot worden de verwijzingen naar de richtlijn zoveel mogelijk uitgeschreven.
Andere wensen van de Tweede Kamer waaraan tegemoet wordt gekomen zijn de introductie van een handhavingsinstrument bij het ontbreken van een intern meldkanaal (zie artikel 2, achtste lid (nieuw)) en het opnemen van een specifiek verbod op zwijgbedingen voor klokkenluiders door het bepalen van de nietigheid ervan (zie artikel 17h (nieuw)).
In deze nota van wijziging worden tot slot verschillende wetstechnische gebreken in het wetsvoorstel hersteld.
Onderdeelgewijs
Onderdeel A (artikel 1)
In onderdeel A worden de definities van «betrokken derde», «informatie over een inbreuk», «meldkanaal», «misstand», «werkgerelateerde context» en «werknemer» aangepast en wordt een definitie van «melding» geïntroduceerd.
Betrokken derde
De definitie van «betrokken derde» wordt opnieuw geredigeerd. In deze definitie was ten onrechte niet opgenomen dat de derde benadeeld moet kunnen worden door de werkgever van de melder of door een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is, bijvoorbeeld een klant of dienstenontvanger van de melder. Een derde kan bijvoorbeeld een collega of familielid van de melder zijn. Zie daarover ook overweging 41 van de richtlijn. Verder is de definitie voor de leesbaarheid ervan opgedeeld in twee onderdelen a en b.
Informatie over een inbreuk
De definitie van «informatie over een inbreuk» is zonder wijziging van de inhoudelijke betekenis ervan qua terminologie aangepast aan de terminologie van de definitie van vermoeden van een misstand. In de definitie wordt nu evenals in de definitie van vermoeden van een misstand gesproken over «een vermoeden van», wordt de dreiging van een inbreuk uitgedrukt als gevaar voor een inbreuk en is tot slot «redelijke vermoedens» vervangen door «op redelijke gronden».
Melding
De definitie van «melding» is nieuw, waarmee een verdere vereenvoudiging en leesbaarheid van de wet wordt beoogd. Onder «melding» wordt zowel een melding van informatie over een inbreuk op het Unierecht als een melding van een vermoeden van een misstand begrepen. De definitie leidt tot een tekstuele aanpassing in de definitie van «meldkanaal» en in de artikelen 1a, 2, 2a, 2b, 2d, 2g, 2h, 2i, 3a, 4, 17b en 21b.
Misstand
De definitie van «misstand» wordt zodanig aangepast dat voortaan ook een dreigende schending oftewel een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang in het geding is onder de definitie van misstand valt. Hierdoor worden ook meldingen over toekomstige schendingen van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang in het geding is beschermd, evenals dat geldt voor meldingen over toekomstige inbreuken op het Unierecht.
Werkgerelateerde context
In de definitiebepaling van «werkgerelateerde context» wordt het woord «toekomstige» toegevoegd, waardoor de eisen aan de meldkanalen en de beschermingsmaatregelen ook gelden bij meldingen van sollicitanten.
Werknemer
Op grond van artikel 8, derde lid, van de richtlijn moeten werkgevers in de private sector met vijftig of meer werknemers een intern meldkanaal inrichten. Volgens artikel 4, eerste lid, van de richtlijn wordt onder werknemer verstaan een werknemer in de zin van artikel 45, eerste lid, VWEU, met inbegrip van ambtenaren. Bepalend is dat het om werkzaamheden gaat die in een ondergeschiktheidsrelatie worden uitgevoerd en waarvoor een vergoeding wordt ontvangen. Onder werknemer worden daarom naast degenen die in de onderneming werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling en uitzendkrachten, tevens stagiairs en vrijwilligers, voor zover zij een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen, begrepen. Om dit te regelen wordt de definitie van werknemer, die in de Wet bescherming klokkenluiders alleen nodig is om te bepalen welke werkgevers verplicht zijn een interne meldprocedure vast te stellen, aangepast.
In de huidige Wet Huis voor klokkenluiders wordt het begrip «werknemer» in een andere context gebruikt, namelijk om te bepalen wie bij het Huis om advies mag vragen of om een onderzoek mag verzoeken. Daaronder is mede begrepen een ex-werknemer of een persoon die anderszins arbeid had verricht. In de Wet bescherming klokkenluiders wordt het begrip melder daarvoor geïntroduceerd, waaronder ook een ex-werknemer of een persoon die anderszins arbeid heeft verricht valt. Zij behouden dus het recht om bij het Huis een verzoek om onderzoek te doen of advies te vragen.
Onderdeel B (artikel 1a)
De voorgestelde wijzigingen in artikel 1a (nieuw) zijn het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel C (artikel 2)
In artikel 2, eerste, derde en vijfde lid, wordt het begrip personen gewijzigd in werknemers, omdat de verplichting van de werkgever om een interne meldprocedure in te richten volgens artikel 8, derde lid, van de richtlijn geldt voor juridische entiteiten met vijftig werknemers of meer, waarbij volgens artikel 4, eerste lid, van de richtlijn onder werknemer wordt verstaan een werknemer in de zin van artikel 45, eerste lid, VWEU, met inbegrip van ambtenaren. Hieronder worden naast degenen die in de onderneming feitelijk werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling en uitzendkrachten, tevens stagiairs en vrijwilligers, voor zover zij een vergoeding ontvangen, begrepen.
Volgens de uitleg in de memorie van toelichting bij het initiatiefvoorstel voor de Wet Huis voor klokkenluiders wordt voor de verplichting in artikel 2 van de huidige wet uitgegaan van het aantal in een onderneming werkzame personen als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden, daar maken stagiairs en vrijwilligers geen onderdeel van uit. Als gevolg hiervan zullen meer ondernemingen verplicht worden een interne meldprocedure in te richten.
In artikel 2, tweede lid, wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd. In dit onderdeel wordt alsnog geregeld dat in de interne meldprocedure moet worden vastgelegd op welke wijze een melding kan worden gedaan. Het betreft de verplichting uit artikel 9, tweede lid, van de richtlijn, die ten onrechte in het voorstel van wet niet was geïmplementeerd.
De voorgestelde wijziging in het vierde lid is het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
De voorgestelde wijziging in het zesde lid betreft het uitschrijven van de verwijzing naar artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, van de richtlijn, zodat wordt geëxpliciteerd dat de interne meldprocedure door een werkgever ook kan worden opgesteld voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde activiteiten verrichten of hebben verricht. Volgens artikel 4, eerste en tweede lid, van de richtlijn gaat het daarbij in ieder geval om zelfstandigen, aandeelhouders, bestuurders, personen die intern toezicht houden op de organisatie, aannemers, onderaannemers, leveranciers en hun werknemers, en tot slot om ex-werknemers.
In het nieuwe zevende lid wordt geregeld dat een werkgever die geen verplichting heeft tot het instellen van een ondernemingsraad de instemming van de meerderheid van zijn werknemers nodig heeft bij de vaststelling van de interne meldprocedure. Dit zou het geval kunnen zijn bij werkgevers met minder dan vijftig werknemers met een arbeidsovereenkomst en waar permanent meerdere stagiairs werken. De instemming is niet vereist ingeval de interne meldprocedure is geregeld in een collectieve arbeidsoverkomst. Dit laatste komt overeen met het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, op grond waarvan het instemmingsvereiste van de ondernemingsraad ook vervalt ingeval de interne meldprocedure onderdeel uitmaakt van een collectieve arbeidsoverkomst.
In het nieuwe achtste lid wordt voorzien in een handhavingsinstrument bij het ontbreken van een intern meldkanaal. Dit instrument houdt in dat iedere belanghebbende werknemer de kantonrechter kan verzoeken een termijn te bepalen waarbinnen de werkgever een interne meldprocedure moet vaststellen die voldoet aan de wettelijke eisen. Het kan daarbij ook gaan om onvolledige uitvoering van de wettelijke eisen. Indien de organisatie een ondernemingsraad heeft, kan deze namens de werknemers het ontbreken van een interne meldprocedure, het niet voldoen aan de wettelijke eisen of de naleving daarvan binnen de organisatie aan de orde stellen bij de werkgever.
Onderdeel D (artikelen 2a en 2b)
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 2a en 2b zijn het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel E (artikelen 2c, 2d, 2e en 2f)
De titel van hoofdstuk 1a. komt te luiden «Externe meldkanalen». Deze wijziging is het gevolg van de keuze om de eisen die aan de externe kanalen van bevoegde autoriteiten worden gesteld voor het ontvangen en de opvolging van meldingen van informatie over inbreuken op het Unierecht ook te stellen aan de ontvangst en opvolging van meldingen van misstanden waarbij een maatschappelijk belang in het geding is.
In artikel 2c, aanhef, is de verwijzing naar artikel 11, eerste lid, van de richtlijn uitgeschreven, zodat expliciet wordt bepaald dat het gaat om autoriteiten die zorgdragen voor de ontvangst en opvolging van een melding van informatie over een inbreuk op het Unierecht of van een vermoeden van een misstand. Onveranderd blijft dat de autoriteiten worden aangewezen vanwege hun bevoegdheid op een of meer van de in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden.
In artikel 2d zijn wijzigingen aangebracht als gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A. Voorts is in het eerste lid toegevoegd dat in het register de meldingen van informatie over een inbreuk duidelijk onderscheiden moeten worden. Dit is van belang vanwege de gegevens die op grond van artikel 27, tweede lid, van de richtlijn aan de Europese Commissie moeten worden verstrekt ten behoeve van de beoordeling van het effect van de maatregelen die nationaal op grond van de richtlijn zijn getroffen. Het gaat daarbij alleen om de meldingen van inbreuken op het Unierecht en niet van misstanden naar nationaal recht.
Dit laat onverlet dat op grond van artikel 2a, derde lid, nadere eisen kunnen worden gesteld aan het register.
De toevoeging in artikel 2e, vierde lid, inhoudende dat gelijktijdige mededeling van de doorzending van een melding wordt gedaan aan de melder, betreft de implementatie van artikel 11, zesde lid, van de richtlijn. De verplichting tot mededeling aan de melder volgt ook uit artikel 2:3 Awb en wordt voor alle volledigheid ook in artikel 2e opgenomen.
Vanwege opgekomen vragen hierover, wordt tot slot opgemerkt dat bij doorzending de termijnen als bedoeld in artikel 2e, tweede lid, pas gaan lopen, nadat de bevoegde instantie de melding heeft ontvangen.
In artikel 2f, eerste lid, wordt vanuit een oogpunt van rechtseenheid een tweetal gronden opgenomen op basis waarvan door een bevoegde autoriteit kan worden geoordeeld dat geen opvolging hoeft te worden gegeven aan een melding van een vermoeden van een misstand. Op deze gronden kan een beroep worden gedaan indien het maatschappelijk belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is of de melding dezelfde misstand betreft als bij een bevoegde autoriteit in behandeling is of al is afgedaan. Deze gronden gelden al voor de afdeling onderzoek van het Huis bij de ontvankelijkheidsbeoordeling van een verzoek om onderzoek naar een vermoeden van een misstand. Zie artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f (nieuw).
De wijzigingen in de artikelen 2g, 2h en 2i zijn het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdelen F en G (artikelen 3a en 3k)
Per abuis is door de voorgestelde wijziging van de artikelen 3a en 3k de groep van personen aan wie door de afdeling advies van het Huis advies kan worden uitgebracht beperkter dan onder de huidige wet. Degene die voornemens is een melding te doen, zou geen advies meer kunnen vragen. De voorgestelde wijzing van de artikelen 3a en 3k in deze nota van wijziging herstelt deze fout, zodat zowel een melder als een persoon die voornemens is om te melden, degene die deze persoon bijstaat en betrokken derden, zoals familieleden en collega’s, bij het Huis terecht kunnen voor advies.
Onderdeel H (artikel 4)
De voorgestelde wijzigingen in artikel 4 zijn nodig vanwege de aanpassing van de definitie van werknemer en de introductie van de definitie van «melding». Zie over dit laatste de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel I (artikel 4a)
De wijziging van artikel 4a is nodig, vanwege het vervallen van artikel 5a en geeft verder een verduidelijking van een aantal begrippen. Tot slot worden de artikelen 2d en 2e, waar in de artikelen 5 en 6, eerste lid, aanhef, naar wordt verwezen, niet van toepassing verklaard. Hiermee wordt verduidelijkt dat de verplichting tot het instellen van een extern meldkanaal en de eisen die daaraan worden gesteld niet gelden bij de ontvangst en opvolging van verzoeken om onderzoek naar de gedraging van een werkgever (het bejegeningsonderzoek).
Onderdeel J (artikel 5a)
Het voorgestelde artikel 5a kan vervallen. Als gevolg van de wijziging van de artikelen 2c tot en met 2i op grond waarvan de eisen aan het externe meldkanaal voor de afdeling onderzoek van het Huis ook gelden voor misstanden, is het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 2d, 2e en 2g tot en met 2i niet meer nodig.
Onderdeel K (artikel 17b)
De voorgestelde wijziging van artikel 17b, tweede lid, is het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
Onderdeel L (artikelen 17e, 17f en 17h (nieuw))
In artikel 17e, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2⁰, onder iii, is ten onrechte verwezen naar de informatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f. Dit betreft de informatie die een werkgever binnen een redelijke termijn moet verstrekken aan een melder over de beoordeling en de opvolging van een melding van een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een misstand. Om voor bescherming bij openbaarmaking in aanmerking te komen moet ten minste ook een externe melding zijn gedaan. In het betreffende onderdeel iii volstaat daarom verwijzing naar de informatie, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid. Dit betreft de informatie die een bevoegde autoriteit of een ander bevoegd bestuursorgaan of instantie binnen drie maanden (met voldoende motivering met drie maanden te verlengen), respectievelijk binnen een redelijke termijn moet verstrekken aan een melder over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van een melding van een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een misstand.
In artikel 17f is de verwijzing naar artikel 3, tweede en derde lid, van de richtlijn uitgeschreven. Hiermee is direct uit de wet op te maken dat bij een melding of openbaarmaking van een inbreuk op het Unierecht of een vermoeden van een misstand het bij of krachtens de wet bepaalde met betrekking tot de bescherming van de nationale veiligheid (waaronder de bescherming van gerubriceerde gegevens) het beroepsgeheim van advocaten, het medisch beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht onverminderd geldt.
In artikel 17h (nieuw) wordt de nietigheid van een zwijgbeding geregeld. Onder het zwijgbeding wordt hier elk beding verstaan dat het recht beperkt of ontneemt om met inachtneming van het bepaalde in dit wetsvoorstel een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht te melden of openbaar te maken. Door de nietigheid van een zwijgbeding expliciet in de wet te regelen, staat het rechtsgevolg van nietigheid op voorhand vast en hoeft door een klokkenluider het oordeel van de burgerlijke rechter niet meer te worden ingeroepen. In het incidentele geval dat in twijfel wordt getrokken dat er sprake is van een zwijgbeding en de zaak om die reden toch bij de burgerlijke rechter komt, zal de rechter toetsen aan deze specifieke bepaling.
De uitzondering in het tweede lid, onderdeel a, is nodig om te waarborgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan wettelijke voorschriften, waaronder wettelijke geheimhoudingsverplichtingen.
Uit het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, volgt dat een zwijgbeding over een misstand of een inbreuk op het Unierecht, dat gemaakt wordt nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden, nietig is. De beoordeling van de rechtskracht van eerder tot stand gebrachte zwijgbedingen geschiedt langs de lijnen van de artikelen 3:40 en 3:41 BW.
Zie verder ook de toelichting in paragraaf 6.1.1 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Onderdeel M (artikelen 21b en 21c (nieuw))
De voorgestelde wijziging van artikel 21b, eerste lid, is het gevolg van de introductie van de definitie van «melding». Zie daarover de toelichting bij onderdeel A.
In artikel 21c, waarin een overgangstermijn is geregeld voor het midden- en kleinbedrijf, was ten onrechte weggevallen dat zij wel moeten blijven voldoen aan de huidige eisen die artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders stelt aan een interne meldprocedure. Dit wordt hersteld met dit voorstel in de nota van wijziging.
Onderdeel N (artikel VI)
Met de voorgestelde wijziging in dit onderdeel wordt bereikt dat in artikel 27, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de ondernemingsraden de aangepaste citeertitel van Wet bescherming klokkenluiders wordt aangehaald.
Onderdeel O (artikel VIA (nieuw))
Het voorgestelde artikel VIA (nieuw) bevat de aanpassing van verwijzingen in de artikelen 7.2 van de Wet luchtvaart en 4, onderdeel b, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen naar de Wet Huis voor klokkenluiders. In deze bepalingen wordt «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
Onderdeel P (artikel VIIA (nieuw))
Het voorgestelde artikel VIIA (nieuw) bevat een samenloopbepaling vanwege artikel I, onderdeel B, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening van ambtenaren en politie-externen) (Stb. 2020, 412).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren