Vastgesteld 30 juni 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 10 juni 2021 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 23 juni 2021 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Vraag 1
Is er zicht op verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding na 2022?
Antwoord vraag 1
Op 9 april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding tot eind 20211. Daarbij heb ik ook aangegeven dat we richting de zomer uitwerking geven aan een vorm van een regeling voor de periode na 2021. De gesprekken lopen hierover met de sector en deze zijn constructief. Als er meer duidelijk is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 2
Kunt u de meerjarige mutaties in de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds voor de jaren 2022 en verder inhoudelijk toelichten? Op welke concrete werkzaamheden heeft dit betrekking?
Antwoord vraag 2
Er liggen verschillende mutaties ten grondslag aan de meerjarige mutaties van de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds. Deze mutaties zijn meerjarig inzichtelijk gemaakt in de verdiepingsbijlage bij de fondsen, artikel 19 voor het Infrastructuurfonds en artikel 6 voor het Deltafonds De grootste aanpassingen op beide fondsen zijn gevolg van de generale kasschuif.
Vraag 3
Welke vertraging is er opgetreden in het uitvoeringsprogramma van het Noordzeeakkoord? Welke kasschuif vindt er plaats?
Antwoord vraag 3
Op de begroting van IenW staan als onderdeel van het Noordzeeakkoord de middelen voor het onderzoeksprogramma MONS. Dit is een omvangrijk onderzoeksprogramma à 55 mln. euro tot en met 2030. De eerste fase ervan is besteed aan het programmeren; daarin wordt bepaald welke onderzoeksprojecten in welke volgorde dienen plaats te vinden om de ambities van het Noordzeeakkoord te verwezenlijken. Deze werkwijze om met alle partijen een gezamenlijk onderzoekprogramma op te stellen heeft meer tijd gekost dan was voorzien bij de start van de uitvoering van het Noordzeeakkoord. In de periode tot eind 2021 wordt een aantal kortlopende projecten uitgevoerd die de basis moeten leggen voor de uitvoering van grotere en veelal langer lopende projecten. Na de in de voorjaarsnota gepresenteerde kasschuif (van 3 miljoen van 2021 naar 2025) is € 0,5 mln. in 2021 beschikbaar voor deze kortlopende projecten en zijn de totaal beschikbare middelen voor het onderzoeksprogramma in lijn gebracht met de programmering van projecten en onderzoeken.
Vraag 4
Welke juridische en financiële verplichtingen zijn reeds aangegaan voor de verplaatsing van het testcentrum Lelystad?
Antwoord vraag 4
IenW heeft garantstellingen afgegeven voor twee nog aan te gane leningen. Deze leningen betreffen € 21,0 miljoen voor de aankoop van grond en € 37,8 miljoen voor investeringen in testfaciliteiten. Onder deze garantstellingen zijn nog geen financiële en juridische verplichtingen aangegaan.
Vraag 5
Kunt u de mutatie van –41,8 miljoen euro voor de reservering Klimaatakkoord op art. 12 voor 2022 toelichten? Waarvoor worden deze middelen ingezet?
Antwoord vraag 5
De klimaatmiddelen staan meerjarig gereserveerd op HXII artikel 14 onder het financieel instrument Opdrachten in afwachting van de nadere uitwerking van de bestedingsplannen. De middelen worden vervolgens overgeboekt naar het desbetreffende artikel c.q. financieel instrument waar de uitgaven worden verantwoord.
Het gaat hier om de volgende overboekingen in het kader van de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport (€ –12,52 mln.), de Subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s (€ –5.5 mln.) en een kasschuif voor de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren naar latere jaren om de verwachte kasuitgaven in het gewenste kasritme te zetten (€ –22 mln.). Daarnaast is er nog een aantal kleine mutaties van in totaal € 1,8 mln. ten behoeve van de uitvoeringskosten van de subsidieregelingen.
Vraag 6
Klopt het dat maar 35 procent van de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer (hierna: beschikbaarheidsvergoeding OV) 2020 is uitbetaald? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, hoeveel is tot op heden uitbetaald?
Antwoord vraag 6
Het totale aangevraagde bedrag voor BVOV 2020 is circa € 1,2 miljard. Hiervan is 80% uitgekeerd, deze 80% betreft het percentage van het voorschot zoals opgenomen in de regeling. Er zijn geen signalen ontvangen dat dit nadelige gevolgen heeft voor de vervoerbedrijven of reizigers.
Vraag 7
Waar wordt het extra uitbetaalde bedrag aan de provincie Groningen inzake Wunderline precies aan besteed?
Antwoord vraag 7
Begin 2019 is de reservering van 17 miljoen als Rijksbijdrage aan de investeringen in bouwstappen 1 en 2 van de Wunderline definitief gemaakt. De in de Voorjaarsnota genoemde overboeking is gedaan in het kader van de eerste uitbetaling van deze Rijksbijdrage aan de provincie Groningen voor de investeringen in bouwstap 1. Met de uitvoering van deze bouwstap 1 en het herstel van de Friesenbrücke door DB Netz zal per eind 2024 de stoptrein Groningen-Leer met ongeveer een kwartier versneld worden.
Vraag 8
Wanneer zal het resterende deel van de beschikbaarheidsvergoeding OV worden uitbetaald?
Antwoord vraag 8
Vervoerders hebben in 2020 een voorschot gekregen van 80%. Wat betreft het resterende deel kunnen zij in 2021 op basis van de jaarrekening een tweede voorschot krijgen tot 100%. De eindafrekening vindt plaats uiterlijk op 31 december 2022 vanwege formele verantwoordingstermijnen.
Vraag 9
Wat betekent het uitblijven van de uitbetaling van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor inschrijvingen op aanbestedingen?
Antwoord vraag 9
De betaling is niet uitgebleven. Vervoerders hebben in 2020 een voorschot gekregen van 80% en kunnen in 2021 op basis van de jaarrekening een tweede voorschot krijgen tot 100%.
Vraag 10
Heeft verrekening en uitbetaling van de beschikbaarheidsvergoeding OV 2020 in 2021 nadelige gevolgen voor vervoerbedrijven of reizigers? Zo ja, welke nadelige gevolgen heeft dit?
Antwoord vraag 10
Vervoerders hebben in 2020 een voorschot gekregen van 80% en kunnen in 2021 op basis van de jaarrekening een tweede voorschot krijgen tot 100%. Ik heb geen signalen gekregen dat dit nadelige gevolgen heeft voor de vervoerbedrijven of reizigers. De eindafrekening vindt plaats uiterlijk op 31 december 2022 vanwege formele verantwoordingstermijnen.
Vraag 11
Hoeveel extra medewerkers/fte’s zullen naar verwachting worden aangenomen van de extra middelen voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
Antwoord vraag 11
De ILT verwacht met de extra middelen haar capaciteit met circa 47 fte (personeelskosten circa € 4,5 miljoen) te kunnen uitbreiden, dit gaat om inspecteurs en ondersteunende functies.
Vraag 12
Waarom schommelen de verwachtingen over de uitgaven op het Infrastructuurfonds zo sterk dat het budget het ene jaar fors wordt verlaagd en het andere jaar fors wordt verhoogd?
Antwoord vraag 12
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 Infrastructuurfonds.
Vraag 13
Kunt u de sterke schommelingen van de verwachtingen over de uitgaven op het Infrastructuurfonds verklaren, waardoor het budget het ene jaar wordt verlaagd en het andere jaar verhoogd?
Antwoord vraag 13
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 Infrastructuurfonds.
Vraag 14
Wat is er sinds de Voorjaarsnota 2020 veranderd bij de uitvoeringscapaciteit en de planvorming dat er een forse verhoging van het infrastructuurbudget voor 2021 mogelijk is?
Antwoord vraag 14
De verhoging van het infrastructuurbudget voor 2021 betreft grotendeels versnellingen voor investeringen in beheer en onderhoud. De planvorming van dergelijke investeringen kent een beduidend kortere doorlooptijd dan de planvorming van aanlegprojecten. Deze investeringen kunnen dus snel worden gerealiseerd. Het capaciteitsplafond van Rijkswaterstaat heb ik tot 9.250 fte verhoogd om ervoor te zorgen dat de opgaven aangepakt kunnen worden. Met een Human Capital Agenda (Kamerstuk 2020D25071) zet RWS erop in dat de juiste mensen beschikbaar zijn om plannen te maken en uit te voeren.
Vraag 15
In hoeverre hangen de budgetverlagingen en -verhogingen van het Infrastructuurfonds samen met de Rijksbrede budgetbehoefte?
Antwoord vraag 15
Budgetverlagingen en -verhogingen worden opgevangen binnen het Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds, maar hebben directe gevolgen voor de Rijksbrede uitgaven. De Minister van Financiën bewaakt het Rijksbrede uitgavenkader. Budgetverlagingen en -verhogingen binnen het Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds worden dan ook vooraf afgestemd.
Vraag 16
Waarom werd de bijdrage aan het Infrastructuurfonds (art. 26) bij de Voorjaarsnota 2020 verlaagd met € 546 miljoen en wordt deze bij Voorjaarsnota 2021 weer verhoogd met € 753 miljoen?
Antwoord vraag 16
Bij voorjaarsnota 2020 zijn de middelen voor het Infrastructuurfonds naar achteren geschoven om meer spanning op de budgetten te zetten. Deze spanning is nodig om tot volledige uitputting van de budgetten te komen. Dit mede naar aanleiding van het plan voor overprogrammering dat naar uw Kamer is gestuurd. De actuele inzichten laten zien dat er meer uitputting wordt verwacht bij voorjaarsnota 2021 op het totale programma in 2021 en 2022. Derhalve is hiervoor budget naar voren geschoven. Dit komt onder andere door versnellingen op beheer en onderhoud, intensiveringen BO MIRT 2020 en tegenvallers op aanlegprojecten.
Vraag 17
Wat is momenteel de verhouding tussen medewerkers in vaste dienst enerzijds en externe inhuur van personeel anderzijds?
Antwoord vraag 17
Op basis van de apparaatsbudgetten is de verhouding tussen uitgaven voor externe inhuur en voor de totale personele inzet circa 10%.
Vraag 18
In hoeverre zijn de hogere kosten van beheer en onderhoud op de agentschapsbegroting van Rijkswaterstaat (+238,1 miljoen euro) een invulling van de 700 miljoen euro die extra beschikbaar zou komen voor beheer en onderhoud? Op wat voor manier is dit verwerkt op de infrastructuurfondsbegroting?
Antwoord vraag 18
De in de voorjaarsnota 2021 gemelde hogere kosten Beheer en Onderhoud ten opzichte van de begroting 2021 (€ 238,1 mln.) worden met name veroorzaakt door het saldo van versnellingen en vertragingen van onderhoudswerkzaamheden ten opzichte van wat was begroot in 2021. Deze hogere kosten zijn geen invulling van de € 700 mln. die vanuit een kasschuif uit latere jaren beschikbaar is gekomen voor de jaren 2022 en 2023.