Vastgesteld 23 juni 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 10 juni 2021 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 23 juni 2021 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1
Op welke termijn zullen, in navolging van aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, de risicoregelingen worden geëvalueerd met het oog op het gebruik in een crisissituatie en zal bijgevolg de meerwaarde van aanpassingen van het beleidskader aan de specifieke omstandigheden van een crisissituatie, dan wel het instellen van een apart beleidskader, opvolging krijgen?
Antwoord op vraag 1
Als regel worden er per risicoregeling in het bijbehorende toetsingskader afspraken gemaakt over de horizonbepaling en het moment van evalueren. Daarnaast is elke regeling gekoppeld aan een begrotingsartikel dat periodiek wordt geëvalueerd middels een beleidsdoorlichting. Ook de coronagerelateerde risicoregelingen zullen derhalve geëvalueerd moeten worden. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het betreffende vakdepartement. Daarnaast is het verstandig om het beleidskader risicoregelingen te evalueren, waarbij onder meer bezien zal worden of het toegevoegde waarde heeft om voor crisissituaties een apart kader voorhanden te hebben. Beide punten heb ik al benadrukt in de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over coronagerelateerde risicoregelingen.
Vraag 2
Kunt u de «schuif van eigen personeel naar externe inhuur» bij de Belastingdienst toelichten?
Antwoord op vraag 2
De Belastingdienst kent in 2021 een onderbezetting ten opzichte van de formatie. De financiële ruimte die daardoor ontstaat is benut om extra capaciteit te organiseren voor de bereikbaarheid Belastingtelefoon, de afhandeling van bezwaar en de ondersteuning van inningsprojecten. Om snel een start te kunnen maken met deze werkzaamheden en de werving van personeel een lange doorlooptijd kent, heeft de Belastingdienst een deel van deze middelen geschoven van eigen personeel naar inhuur.
Vraag 3
Waardoor vallen de uitgaven aan eigen personeel lager uit?
Antwoord op vraag 3
De Belastingdienst is 2021 gestart met een onderbezetting en kent ook in 2021 een forse wervingsopgave, die met het toekennen van extra middelen voor onder andere het versterken van de dienstverlening (bijvoorbeeld bezwaar en beroep) is verhoogd. Ook zijn medewerkers van de Belastingdienst gedetacheerd naar de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. De gedetacheerden leiden tot uitgaven bij artikel 13 Toeslagen. Hierdoor en door een grote verwachte meevaller op de OV-kosten vanwege het thuiswerken door COVID-19, vallen de uitgaven op eigen personeel naar verwachting lager uit.
Vraag 4
Kunt u toelichten bij welke onderdelen de meer dan verwachte externe inhuur bij de Belastingdienst zal neerslaan?
Antwoord op vraag 4
De meer dan verwachte externe inhuur, afgezet tegen de comply-or-explain norm van 10%, vindt met name plaats bij de Belastingdienstonderdelen Informatievoorziening (voor uitvoering van IV-projecten uit de projectenportfolio), Klantinteractie & Services (Belastingtelefoon) en in mindere mate bij Particulieren (Bezwaar), CAP (herstel en inningstrajecten) en SSO Organisatie & Personeel (extra wervingscapaciteit en uitbestede diensten).
Vraag 5
Kunt u het bedrag van € 96,6 miljoen over personele uitgaven Belastingdienst uitsplitsen over de genoemde categorieën?
Antwoord op vraag 5
In onderstaande tabel is het bedrag van € 96,6 mln. aan bij voorjaarsnota extra toegekende middelen uitgesplitst naar de genoemde categorieën in de voorjaarsnota 2021:
Categorie |
Bedrag (x 1 mln. euro) |
---|---|
Tijdelijke noodvoorziening btw e-commerce |
29,6 |
Vergroten menselijke maat n.a.v. kabinetsreactie op het rapport ongekend onrecht |
22,4 |
Opstart en uitvoeringskosten informeren FSV |
21,3 |
Middelen Ondermijning van J&V |
6,5 |
Middelen voor Douane IV projecten |
8,5 |
Middelen voor diensten ten behoeve van andere overheidspartijen |
5,0 |
Middelen voor extra wervingscapaciteit |
4,0 |
Saldo technische mutaties |
– 0,7 |
Totaal |
96,6 |
Vraag 6
Waarom worden de uitgaven van «ICT opdrachten» doorgeschoven?
Antwoord op vraag 6
Afgelopen jaar zijn de investeringsopgaven in de ICT bij de Belastingdienst tegen het licht gehouden. Daarbij is gebleken dat het investeringsritme wat langzamer is dan in de begroting was opgenomen. Met deze mutatie worden de beschikbare middelen in het juiste kasritme gezet.
Vraag 7
KLM heeft in 2020 in totaal € 277,1 mln. getrokken uit de door de Staat verstrekte lening van maximaal € 1 miljard. De resterende € 723 miljoen wordt overgeheveld naar 2021. Was dit conform uw verwachting? Wanneer verwacht u dat KLM de overige € 723 miljoen gebruikt?
Antwoord op vraag 7
In mijn Kamerbrief van 26 juni 2020 heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de trekkingen van de door de Staat verstrekte lening verspreid in tranches zullen zijn over de looptijd, zij het met een concentratie in het eerste jaar wanneer de behoefte aan additionele liquiditeit het grootste is.1 In diezelfde Kamerbrief is aangegeven dat er geen vastgelegde momenten zijn afgesproken waarop de staat betalingsverplichtingen aan KLM voldoet. Het is op dit moment aan KLM om naargelang de liquiditeitsbehoefte gebruik te maken van de directe lening.2
Gegeven het bovenstaande was er geen verwachting over een precies bedrag dat gebruikt zou worden in 2020. KLM heeft tot nu ongeveer één vierde van de directe lening getrokken. De directe lening heeft een looptijd van vijfenhalfjaar. In één jaar is meer opgenomen dan het geval zou zijn bij een evenredige opbouw van de trekkingen gedurende de looptijd van de directe lening. Het gebruik van het resterende deel van de lening hangt af van de liquiditeitsbehoefte van KLM.
Vraag 8
Hoeveel van de € 237,5 miljoen komt daadwerkelijk terecht bij toeslaggedupeerden? Waar komt de rest terecht?
Antwoord op vraag 8
Deze € 237,5 mln. is onderdeel van de totale compensatie van € 818 mln. die beschikbaar is in 2021. Deze compensatie komt vrijwel in haar geheel terecht bij de toeslaggedupeerden. De bedragen die niet rechtstreeks (minder dan € 1 mln.) bij de toeslaggedupeerden terecht komen zijn bestemd voor organisaties die die ondersteuning of een luisterend oor bieden aan toeslaggedupeerden. Hierbij kunt u denken aan vergoedingen voor onder andere Slachtofferhulp Nederland en de Stichting BOINK, die ondersteuning bieden aan toeslaggedupeerden.
Vraag 9
Op welke categorie van uitkering ziet de € 237,5 miljoen? Catshuisregeling of anders?
Antwoord op vraag 9
De € 237,5 mln. betreft voor € 230,5 mln. niet-uitgekeerde compensatiemiddelen uit 2020. Dit ziet toe op de compensatie voor de ouders die gedupeerd zijn in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire in den brede. Hieronder valt o.a. de Catshuisregeling, de noodvoorziening, en de compensatie n.a.v. integrale beoordelingen. Tot slot zit er een reservering van € 7 mln. in voor niet-KOT gedupeerden. Daarbij dient te worden aangetekend dat deze € 7 mln. niet de volledige reservering voor niet-KOT betreft.
Vraag 10
Wanneer wordt het advies omtrent de schadeloosstelling aan SRH en de complexiteit van uitbetalen verwacht?
Antwoord op vraag 10
Bij brief van 11 mei 20213 heb ik de Kamer geïnformeerd dat de Staat cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van de Ondernemingskamer in de schadeloosstellingsprocedure in verband met de onteigening van SNS Reaal. Uitbetaling van de schadeloosstelling, anders dan de door de Ondernemingskamer bepaalde vergoeding voor proceskosten, wordt daarmee uitgesteld tot de hoogte van de schadeloosstelling definitief is komen vast te staan. De procesvertegenwoordiging en advisering hieromtrent is extern belegd. Het gaat derhalve om advisering en bijstand gedurende geheel 2021.
Vraag 11
Kunt u een inschatting geven van de te verwachte renteopbrengsten vanaf 2024 uit het leningenprogramma aan Griekenland?
Antwoord op vraag 11
In 2024 zal Nederland naar verwachting 3,0 miljoen euro ontvangen van Griekenland, in 2025 7,2 miljoen euro en in 2026 6,7 miljoen euro (zie ook de budgettaire gevolgen van beleid tabel van artikel 4 in de eerste suppletoire begroting van het Ministerie van Financiën). De rente die Griekenland betaalt is de 3-maands Euribor-rente plus een opslag van 50 basispunten. Deze verwachting is gebaseerd op CPB raming van de 3-maands Euribor-rente van 31 maart jl.4 en is daarom met onzekerheid omgeven.