De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 afzonderlijk bij wet vastgesteld en ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2020 wijzigingen aan te brengen in:
1. de departementale begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Door middel van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de uitgaven op de begrotingsstaat 2020 van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) met EUR 37 miljoen te verhogen, de verplichtingen met EUR 914 miljoen te verlagen en de ontvangsten met EUR 42 miljoen te verhogen.
De belangrijkste mutaties worden hierna toegelicht per beleidsartikel
De voorliggende Slotwet bevat de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting 2020 van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De beleidsmatige mutaties en technische mutaties groter of gelijk aan de ondergrenzen in onderstaande staffel worden op het niveau van de financiële instrumenten (en eventueel artikelonderdeel) toegelicht.
Omvang begrotingsartikel (stand ontwerp-begroting) in € miljoen | Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen) | Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) |
---|---|---|
< 50 | 1 | 2 |
=> 50 en < 200 | 2 | 4 |
=> 200 < 1000 | 5 | 10 |
=> 1000 | 10 | 20 |
Verplichtingenmutaties:
Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting is de verplichtingenrealisatie op artikel 1 lager uitgevallen. Dit wordt met name veroorzaakt door enerzijds lagere dan verwachte nieuwe subsidies bij DRIVE en het niet in 2020 verstrekken van een nieuwe subsidie voor het vakbondsmedefinancieringsprogramma.
Uitgavenmutaties:
Zoals eerder gemeld in de decemberbrief is, ten opzichte van de tweede suppletoire begroting, de realisatie hoger uitgevallen.
Op artikelonderdeel 1.2 is de realisatie van de totale uitgaven voor DTIF (subsidies, opdrachten en garanties) hoger uitgekomen dan verwacht. De stijging is enerzijds veroorzaakt door een fors toegenomen vraag naar het instrument. Anderzijds is het DTIF in 2020 uitgebreid naar de doelgroep starters (DTIF1) en is een mogelijkheid tot het verschaffen van werkkapitaal geïntroduceerd (DTIF2). De uitgaven aan RVO vallen hoger uit dan eerder verwacht. Dit heeft diverse oorzaken, zowel wat betreft programma-uitgaven als uitvoeringskosten.
Ook op artikelonderdeel 1.3 is de realisatie hoger uitgekomen dan verwacht. Zo is er via opdrachten meer besteed aan economic governance and institutions. Dit heeft vooral betrekking op de door RVO uitgevoerde PSD-toolkit. De uitgaven aan subsidies en opdrachten binnen financiële sectorontwikkeling zijn hoger uitvallen dan verwacht. Dit wordt vooral veroorzaakt door een betaling aan het door FMO beheerde MASSIF-fonds en doordat bij de uitvoering van het DGGF extra bijdragen aan technische assistentie nodig waren. De uitgaven aan infrastructuur in de vorm van leningen die vanwege de verwachte budgettaire krapte in de tweede suppletoire wet waren teruggebracht naar EUR 0 komen uit op EUR 12,5 miljoen: de bestaande afspraken met de Private Infrastructure Development Group (PIDG) konden zo worden gerespecteerd. De uitgaven via subsidies duurzame productie en handel zijn hoger uitvallen dan oorspronkelijk verwacht. Dit is vooral het gevolg van subsidies aan IDH en Solidaridad.
Ontvangstenmutaties:
De ontvangstenrealisatie op artikel 1 is hoger uitgevallen dan werd verwacht in de tweede suppletoire begroting. Dit wordt veroorzaakt door hogere DGGF ontvangsten en door een onttrekking uit de FOM-begrotingsreserve om de hogere uitgaven voor DTIF mogelijk te maken.
Deze verhoging is eerder gemeld in de decemberbrief.
Verplichtingenmutaties:
Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting is de verplichtingenrealisatie naar beneden bijgesteld. De lagere verplichtingenrealisatie artikel 2 is toe te schrijven aan vertraging bij de uitvoering van een aantal programma’s op het gebied van voedselzekerheid en water. Deze zullen in 2021 alsnog worden gecommitteerd. Op artikelonderdeel 2.1 (Voedselzekerheid) betreft dit een deel van de contributie aan IFAD, de subsidie aan het CABI-programma (Plantwise and Invasive Species Programmes) en het G4AW programma van de Netherlands Space Office. Daarnaast valt ook de additionele verplichting aan het beurzenprogramma van de NUFFIC lager uit dan eerder verwacht. Op artikelonderdeel 2.2 (Water) betreft dit de subsidies en bijdragen aan het DUPC-programma van IHE Delft, het Water Sector Fund met de EIB, de nieuwe fase voor het Blue Deal programma, het Landscape4Life programma met het CDI, het Senior Expert programma, de bijdrage aan het Sanitation and Hygiene Fund, de duurzaamheidsfaciliteit, de subsidie aan de vervolgfase voor het WaterWorx programma met de Nederlandse waterbedrijven en enkele andere, kleinere programma’s.
Uitgavenmutaties:
Op artikel 2 is de realisatie ten opzichte van de tweede suppletoire begroting hoger dan in eerste instantie werd voorzien. Dit is met name toe te schrijven aan artikelonderdeel 2.3 klimaat. Voor artikelonderdeel klimaat is de per saldo hogere realisatie enerzijds het gevolg van een eerste betaling die werd gedaan aan het LDCF (Least Developed Countries Fund) en anderzijds gegeven diverse betalingen aan programma’s als het Climate Investment Fund en het Access to Energy Fund ter compensatie van de vertragingen in de opstartfase van het Klimaatfonds.
Verplichtingenmutaties:
Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting is de verplichtingenrealisatie op artikel 3 lager uitgevallen. Deze lager dan verwachte verplichtingenrealisatie is toe te schrijven aan de opgelopen vertraging bij de uitvoering van een aantal programma’s. Deze zullen in 2021 worden gecommitteerd.
Op artikelonderdeel 3.1 (SRGR) is het verplichtingenbudget voor enkele programma’s lager uitgevallen dan eerder verwacht. Dit betreft o.a. diverse decentrale programma’s in Afrika en de bijdrage aan UNFPA. Daarnaast zullen er voor een aantal programma’s die in 2020 gepland waren pas in 2021 verplichtingen worden aangegaan (o.a.een aantal nieuwe partnerschappen onder VMM, IPAS, IPPF, WAHO). Deze verlagingen van het verplichtingenbudget zijn gedeeltelijk gebruikt voor de nieuwe committering aan GAVI.
Op artikelonderdeel 3.2 (Gender) betreft dit subsidies voor Hivos en GenderLinks binnen de versterking maatschappelijk middenveld tender.
Op artikelonderdeel 3.3 (Maatschappelijk Middenveld) betreft dit een subsidie binnen de versterking maatschappelijk middenveld tender (Power of Voices).
Op artikelonderdeel 3.4 (Onderwijs) zijn de lagere verplichtingen het gevolg van het nog niet opstarten van de International Finance Facility for Education (IFFEd) in 2020. Daartegenover staat een hogere verplichting dan eerder aangegeven voor het Nuffic OKP programma (Orange Knowledge Programme).
Bovenstaande bijstellingen zijn ook gemeld in de decemberbrief.
Uitgavenmutaties:
Zoals eerder gemeld in de decemberbrief is, ten opzichte van de tweede suppletoire begroting, de realisatie nagenoeg gelijkgebleven.
Binnen artikelonderdeel 3.3 (Versterking maatschappelijk middenveld) en 3.4 (Onderwijs) heeft er een verschuiving plaatsgevonden van EUR 30 miljoen. Als gevolg van het niet van start gaan van IFFEd in 2020 is EUR 30 miljoen van het IFFEd budget gebruikt om de eerste betalingen ten behoeve van de programma’s onder het Beleidskader versterking maatschappelijk middenveld al 2020 te betalen. EUR 10 miljoen van het voor 2020 gereserveerde IFFEd budget is in 2020 ingezet voor een extra betaling aan het Global Partnership for Education (GPE). Hierdoor heeft er dus een verschuiving plaatsgevonden van onderwijs naar versterking maatschappelijk middenveld.
Tegenover de vervroegde betalingen binnen de versterking maatschappelijk middenveld tender staan lager dan verwachte uitgaven aan het accountability fonds als gevolg van opgelopen vertraging i.v.m. Covid-19.
Verplichtingenmutaties:
Het verplichtingenbudget verhoogd in verband met hogere bijdragen aan WFP vanwege toegenomen voedselonzekerheid door de COVID-19 pandemie, aan UNRWA conform voorgaande jaren in verband met de continuiteit van de dienstverlening, voor het aangaan ven verplichtingen met betrekking tot het Opportunity Fund binnen het Prospects partnerschap en de Multi-Purpose Cash Assistance Libanon in het kader van opvang in de regio.
Deze verhoging is eerder gemeld in de decemberbrief.
Uitgavenmutaties:
Het budget voor humanitaire hulp is ten opzichte van de tweede suppletoire begroting verhoogd met EUR 5 miljoen. Dit is de resultante van de realisaties op het instrument noodhulp en een schuif vanuit de instrumenten voor noodhulp naar de instrumenten voor UNRWA en WFP. De verhoging van deze bijdragen zijn reeds toegelicht onder het kopje verplichtingen.
Het budget voor veiligheid en rechtsorde ontwikkeling is ten opzichte van de tweede suppletoire begroting verhoogd vanwege een betaling aan het Peace Building Fund. Het betreft een betaling in 2020 op al aangegane verplichtingen om voldoende kasbudget te houden voor de voorgenomen activiteiten in 2021.
De uitgaven verhogingen zijn eerder gemeld in de decemberbrief.
Verplichtingenmutaties:
Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting is de verplichtingenrealisatie naar beneden bijgesteld. De onderbesteding op het verplichtingenbudget op artikel 5 kan met name worden toegeschreven aan een lagere realisatie op de garanties van ‘Kapitaalaanvullingen bij regionale ontwikkelingsbanken’. Dit is het gevolg van herwaardering van uitstaande garanties, die doorgaans niet in EUR maar in SDR worden vastgelegd.
Uitgavenmutaties:
Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting vallen de uitgaven op artikel 5 EUR 14 miljoen lager uit. Dit heeft verschillende oorzaken. Op artikel 5.1 Multilaterale Samenwerking is de realisatie EUR 2 ,8 miljoen hoger uitgevallen, mede doordat de eerste tranche aan het African Development Fund is verhoogd. Op artikel 5.2 Overig Armoedebeleid is vervolgens sprake van een onderuitputting van EUR 5,2 miljoen. Deze onderuitputting heeft plaatsgevonden op verschillende kleinere, decentrale activiteiten van de posten op cultuur en kleine ontwikkelingsprojecten. Deze activiteiten hebben, mede door de COVID-19 pandemie, vertraging opgelopen.
Bovenop de realisaties op de beleidsartikelen laat ook het verdeelartikel een mutatie zien. Ten tijde van de Najaarsnota was de stand op het verdeelartikel 5.4 EUR 11 miljoen. Deze stand is aan het einde van het jaar teruggebracht naar om en nabij EUR 0.
Ontvangstenmutaties & koersverschillen:
De realisatie is ten opzichte van de tweede suppletoire begroting naar boven bijgesteld. De hogere realisatie op de inkomsten bestaat voornamelijk uit die componenten. In de eerste plaats is er sprake van een meevaller van EUR 23,7 miljoen vanwege koerswinsten. Dit wordt veroorzaakt doordat het ministerie werkt met een vastgestelde wisselkoers ten opzichte van buitenlandse valuta (de zgn. corporate rate). Omdat bij betalingen in buitenlandse valuta gedurende het jaar een verschil ontstaat als gevolg van de werkelijk geldende koers, ontstaat een (in dit geval positief) saldo. Daarnaast is er sprake van een tegenvaller op de OS-ontvangsten ter waarde van EUR 7,8 miljoen. Dit zijn ontvangsten gerelateerd aan de uitvoering van onze activiteiten, zoals vorderingen op partners. Tezamen met een tegenvaller op de Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen is de totale realisatie van de ontvangsten op artikel 5 EUR 15,6 miljoen hoger uitgevallen.