Ontvangen 19 mei 2021
Vergaderjaar 2020–2021Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 44.461,52
Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 1.519,48
AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2020 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2020 gevoerde financiële beheer.
Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:
1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;
2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;
3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.
Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:
1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2020;
2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2020 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2020, alsmede over de saldibalans over 2020 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,I. K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,A. Slob
Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het departementaal jaarverslag 2020 bestaat uit de volgende onderdelen:
• een algemeen deel;
• het beleidsverslag;
• de jaarrekening;
• de bijlagen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 primair onderwijs, artikel 3 voortgezet onderwijs, artikel 9 arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en artikel 15 media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.
Algemeen deel
Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.
Grondslagen voor de vastlegging en de waardering
De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kasstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.
Groeiparagraaf
In het onderdeel Beleidspriotiteiten is een overzicht opgenomen van de coronamaatregelen.Daarnaast heeft de Tweede Kamer voor de verantwoording over 2020 verzocht om het onderwerp «Toepassing van artikel 3.1. van de Comptabiliteitswet 2016 (CW3.1)» te benoemen als focusonderwerp en daar specifiek aandacht aan te besteden. De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat de departementen zijn gevraagd om in het jaarverslag inzichtelijk te maken op welke wijze invulling is gegeven aan CW3.1 bij significante beleidsvoorstellen in 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31865, nr. 174). In bijlage 5 "Focusonderwerp 2020, naleving CW3.1" van dit jaarverslag wordt dit voor het Ministerie van OCW inzichtelijk gemaakt.
Informatie in begroting, jaarverslag en andere relevante publicaties
De begroting en het jaarverslag zijn compacte documenten en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda en het beleidsverslag presenteren de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit begroting en jaarverslag wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.
Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus
Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.
Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.
In 2020 heeft de Boekmanstichting gewerkt aan een opvolger van de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau: ‘Het Culturele Leven’. Deze Cultuurmonitor is eind 2020 als eerste pilot verschenen, en zal vanaf 2021 periodiek verschijnen. De Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed (RCE) maakt de Erfgoedmonitor. Relevant voor het mediabeleid is onder meer de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media.
De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2020/20210, 35570-VIII, nr. 175) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.
Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).
Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.
De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.
Beleidsverslag
Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:
• de beleidsprioriteiten;
• de beleidsartikelen;
• de niet-beleidsartikelen;
• de bedrijfsvoeringparagraaf.
De beleidsprioriteiten
In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2020. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.
De beleidsartikelen
De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:
• een algemene doelstelling met een toelichting daarop;
• een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;
• de beleidsconclusies;
• de tabel budgettaire gevolgen van beleid;
• een toelichting op de financiële instrumenten.
Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»
De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.
Relatie verplichtingen versus uitgaven
In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.
Toelichting financiële instrumenten
In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.
In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.
De niet-beleidsartikelen
Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:
1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.
De bedrijfsvoeringparagraaf
In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.
Jaarrekening
De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.
Bijlagen
De volgende bijlagen zijn opgenomen:
• toezichtrelaties rwt's en zbo's;
• afgerond evaluatie en overig onderzoek;
• externe inhuur;
• financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector;
• focusonderwerp 2020, naleving CW3.1.
Inleiding
Terwijl wij werkten aan de afronding van de voor deze kabinetsperiode gestelde ambities, brak een pandemie uit die alles veranderde. De coronacrisis heeft onze sectoren uitzonderlijk hard geraakt. Zo heeft het onderwijs zich afgelopen jaar van het klaslokaal en de collegezaal verplaatst naar thuis. Dit heeft enorme flexibiliteit gevraagd van leraren, docenten, leerlingen en studenten. Hiervoor hebben wij grote bewondering. Voor het eerst sinds 1945 gingen bovendien de centrale examens in het voortgezet onderwijs niet door. Deze unieke situatie is ontstaan doordat het coronavirus een landelijke schoolsluiting noodzakelijk maakte. De maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen hebben ook de culturele instellingen hun deuren gedeeltelijk doen sluiten. Kunstcollecties, artistieke producties en podiumvoorstellingen bleven onbereikbaar voor publiek. Hoewel er ook in de culturele en creatieve sector is overgestapt naar online aanbod maakt dit het gemis maar ten dele goed. Cultuurmakers missen hun publiek en het publiek mist de beleving. Tegelijkertijd onderstreept de pandemie het belang van wetenschappelijk onderzoek. Het zijn onze wetenschappers die zorgen voor nieuwe kennis om oplossingen te vinden voor deze pandemie.
Om het onderwijs zoveel mogelijk door te laten gaan hebben wij verschillende maatregelen genomen. Zo konden onderwijsinstellingen subsidie aanvragen om leerlingen en studenten extra ondersteuning te bieden vanwege leer- en ontwikkelachterstanden. Ondanks alle inspanningen is studievertraging in sommige gevallen onvermijdelijk gebleken en de laatstejaars studenten zijn vanwege deze studievertraging dan ook gecompenseerd. Ook hebben wij extra middelen uitgetrokken om de ventilatie van schoolgebouwen te verbeteren en voor apparatuur die leerlingen in staat stelt deel te nemen aan digitaal onderwijs. In het voor- en najaar troffen wij steunmaatregelen voor instellingen en makers in de culturele en creatieve sector. Deze middelen zijn bedoeld om deze waardevolle sector in staat te stellen artistieke producties te blijven maken en de werkgelegenheid voor artiesten, kunstenaars, technici, makers en andere zelfstandigen zo veel mogelijk in stand te houden. Om de lokale informatievoorziening tijdens de coronacrisis op peil te houden, is een tijdelijk steunfonds opgezet. De maatregelen gericht op ondersteuning van de genoemde sectoren in het bewogen jaar 2020 worden opgesomd in de onderstaande tabel.
Maatregel | Verplichtingen 2020 | Uitgaven 2020 | Relevante Kamerstukken | ||
---|---|---|---|---|---|
1. | Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector | 300.000 | 300.000 | Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353, Kamerstukken II 2019/20, 35441, nr. 1. | |
2. | Ondersteuningsmaatregelen onderwijs | Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1, Kamerstukken II 2020/21, 35596, nr. 1. | |||
a. Inhaal- en ondersteuningsprogramma's primair- en voortgezet onderwijs en mbo (inclusief Caribisch Nederland) | 280.076 | 280.076 | |||
b. Behoud stages en leerwerkbanen in mbo | 8.000 | 4.000 | |||
c. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers primair-en voortgezet onderwijs | 11.624 | 11.624 | |||
3. | Compensatie studenten mbo en hoger onderwijs | 38.030 | 38.030 | Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1. | |
4. | Tijdelijk steunfonds voor lokale infomatievoorziening | 18.509 | 18.509 | Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35481, nr. 1. | |
5. | Programmering landelijke publieke omroep | 19.000 | 19.000 | Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1. | |
6. | Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid | 4.000 | 4.000 | Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1. | |
7. | Ondersteuning vrije theaterproducenten | 40.000 | 40.000 | Kamerstukken II 2020/21, 35420, nr. 193, Kamerstukken II 2020/21, 35627, nr. 1. |
1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar1 | 2021 | ||||
PO | 42% | 100% | |||
Percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse educatie, dat per doelgroeppeuter 10 uur pedagogisch beleidsmedewerker per jaar inzet.2 | 2022 | ||||
PO | n.v.t. | ||||
Sociale inclusie van laaggeletterden3 | |||||
MBO | |||||
Kwalificatiewinst4 | 2012-2013 | 2017-2018 | 2018-2019 | 2020 | |
MBO | 82,7% | 87,6% | 87,9% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Succes eerstejaars mbo5 | 2012-2013 | 2017-2018 | 2018-2019 | 2020 | |
MBO | 82,9% | 84,0% | 83,6% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Succes doorstromers in eerste jaar hbo6 | 2012-2013 | 2017-2018 | 2018-2019 | 2020 | |
MBO | 78% | 79% | 85% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Aantal nieuwe vsv’ers7 | 2008-2009 | 2018-2019 | 2019-2020 | 2019-2020 | |
VO & MBO | 41.800 | 26.894 | 22.785 | 20.000 |
Meting 1: voortgang, vormgeving en effecten van de invoering van 960 uur voorschoolse educatie, Sardes en Oberon, februari 2020. De uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie is per 1 augustus 2020 in werking getreden. De implementatie wordt vanaf najaar 2019 jaarlijks gemonitord. De rapportage van de 2e meting van het implementatieonderzoek is in september 2021.
De extra inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in de voorschoolse educatie treedt per 1 januari 2022 in werking, daarom is er nog geen streefcijfer.
In maart 2019 zijn de resultaten van de aanpak van laaggeletterdheid naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieruit bleek dat 56% van de deelnemers aan een cursus basisvaardigheden tussen 2016 en 2018 vijf maanden na aanvang van de cursus hoger scoorde op sociale inclusie. Vanaf 2020 worden gemeenten verantwoordelijk voor het meten van het effect van opleidingen basisvaardigheden. Gemeenten kiezen hierbij welke indicatoren zij verzamelen. De resultaten van deze gemeentelijke effectmetingen worden via het nieuwe landelijke Expertisecentrum Basisvaardigheden vanaf 2021 openbaar gemaakt. Wij blijven in gesprek met gemeenten om ook een landelijk beeld te kunnen geven over het bereik en effect van opleidingen basisvaardigheden voor laaggeletterden.
Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig. Het cohortjaar is het jaar van het diploma in het mbo.
Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo. Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.
Voor peuters tussen de tweeënhalf en vier jaar oud met een risico op een onderwijsachterstand is het beschikbare aanbod van voorschoolse educatie uitgebreid van gemiddeld 10 naar gemiddeld 16 uur per week. In 2020 was er in totaal circa € 325 miljoen beschikbaar voor het tegengaan van onderwijsachterstanden op basisscholen. Deze middelen werden onder andere besteed aan het verkleinen van klassen, aan aparte groepen voor extra taalondersteuning, onderwijstijdverlenging en voor het aannemen van extra onderwijsassistenten. Ook ontvangen gemeenten sinds 2020 in totaal € 509 miljoen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid; € 47 miljoen meer dan in 2019. In februari 2020 liet een eerste meting zien dat gemeenten de urenuitbreiding op dat moment voortvarend oppakten.
In 2020 hebben we de eerste stappen gezet om onze in de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024 gestelde ambities te verwezenlijken. Zo is er in 2020 onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht. Ook is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Het merendeel van de 35 contactgemeenten vanuit de Wet educatie beroepsonderwijs heeft een regionaal programma laaggeletterdheid ingediend, waarin zij bijvoorbeeld aangeven hoe zij het effect van hun lokale en regionale aanpak van laaggeletterdheid op doorlopende basis meten. Besloten is verder dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2021 met een aantal gemeenten een proef gaat doen met het inzichtelijk maken van het bereik en de deelname aan opleidingen basisvaardigheden, waarbij achtergrondkenmerken zoals de leeftijd en het geslacht van de deelnemer en de aard van de gevolgde cursus in beeld worden gebracht. Ten slotte blijven wij laaggeletterde volwassenen de komende jaren via de subsidieregeling Tel mee met Taal ondersteunen.
In 2020 hebben wij meer ingezet op het versterken van loopbaanoriëntatie, loopbaanbegeleiding en studiebegeleiding van jongeren, onder andere via de activiteiten van het daarvoor opgerichte Expertisecentrum Loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dankzij een wetswijziging is het sinds augustus 2020 mogelijk om het vmbo en mbo vanaf de vmbo-bovenbouw tot en met een startkwalificatie op mbo niveau 2, 3 of 4 als één geheel aan te bieden. Doorlopende leerroutes dragen bij aan de totstandkoming van een toekomstbestendig, gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van beroepsonderwijs in de regio. Regionale spelers geven vorm aan deze doorlopende lijnen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de in 2020 ontwikkelde informatieproducten van het programma sterk beroepsonderwijs.
Het coronavirus heeft invloed gehad op de doorstroom van het primair naar het voortgezet onderwijs en van het mbo naar het hbo. Vanwege de afgelasting van de eindtoets, hebben alle scholen een brief ontvangen met het verzoek om basisschoolleerlingen kansrijk in het voortgezet onderwijs te plaatsen. Aan mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hbo terwijl zij nog een klein gedeelte van hun mbo-opleiding moesten afronden, is uitstel gegeven. Zij hebben nog tot september 2021 om hun mbo-diploma te behalen. Tot aan de coronacrisis leek het succes van mbo-doorstromers in het eerste jaar van het hbo ondanks onze inspanningen niet verbeterd. Het succes van het mbo-uitstroomcohort van 2017-2018 was nagenoeg gelijk aan dat van het uitstroomcohort van zes jaar eerder. Het uitstroomcohort van 2018-2019 boekt in het hbo in collegejaar 2019-2020 vooralsnog echter aanzienlijker meer succes.
De jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs laat zien dat er weer meer studenten zijn ingestroomd in het hoger onderwijs en dat veel studenten de opleiding volgen die zij willen volgen. De instroomcijfers geven een te wisselend beeld om te kunnen bepalen of de halvering van het collegegeld effect heeft gehad op doorstroom van mbo-studenten. Wel is gebleken dat het leenstelsel een rol speelt bij beslissingen van mbo-studenten ten aanzien van doorstroom. Mbo-studenten die een doorstroomkeuzedeel volgden zijn weliswaar meer tevreden over de aansluiting dan medestudenten die dat niet deden, maar een verband tussen het volgen van mbo-doorstroomkeuzedelen en studie-uitval in het hbo is niet gevonden. Om belemmeringen voor eerste generatiestudenten, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking weg te nemen, hebben wij in het najaar van 2020 enkele voorstellenaan de Tweede Kamer toegezonden. Denk daarbij aan het zo veel mogelijk beperken van (on)bewuste zelfselectie of van het gebruik van selectiemethoden die groepen aspirant-studenten onbewust bevoordelen en daarmee andere groepen op achterstand zetten. Om de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs een meer structurele plek in het stelsel te geven, wordt de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs ingericht.
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is dit jaar een stuk lager dan in voorgaande jaren. Hoewel deze daling positief is – wij danken haar mede aan de inzet van professionals op scholen, Regionale Meld- en Coördinatiepunten, gemeenten en zorgpartijen – doet de coronacrisis zich ook hier pijnlijk gelden. Zo zijn jongeren werk vanwege de verslechterde arbeidsmarkt als een minder aantrekkelijk alternatief voor onderwijs gaan zien. Daarnaast geven de regio’s aan dat een deel van de jongeren die in 2019-2020 niet zijn uitgevallen dit in het komende studiejaar wel zal gaan doen. Vanwege de afgelasting van de centrale eindexamens van 2020 zijn bepaalde jongeren geslaagd en doorgestroomd naar het mbo, voor wie dat onder normale omstandigheden niet voor de hand lag. Ook bestaat voor studenten die vereenzamen of studievertraging oplopen door afstandsonderwijs het risico dat zij ontmoedigd raken en afhaken.
Begin 2020 kondigden wij aan door te gaan met onze aanpak van thuiszitters. Dit heeft geleid tot meer aandacht voor schooluitval en tot preventief optreden bij schoolverzuim in het basis- en voortgezet onderwijs en op het mbo. Wij hebben daarbij ingezet op een integrale aanpak, bestaande uit de verbeteragenda passend onderwijs, de verbeterde onderwijs-zorg samenwerking en de onderwijszorgarrangementen. In het basis- en voortgezet onderwijs zijn scholen en gemeenten dit schooljaar gestart met regionale programma’s om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Scholen die bijdragen aan het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters kunnen rekenen op aanvullende bekostiging.
Het aantal gemeenten dat zich bij de Gelijke Kansen Alliantie heeft aangesloten is in 2020 gegroeid van dertig naar vijftig. Al deze gemeenten ondertekenden een document met concrete interventies en afspraken over onderzoek en kennisdeling. Reeds voor de uitbraak van de coronapandemie beschikte de alliantie over een sterk netwerk van partners binnen en het buiten het onderwijs. Zo kon tijdens de coronacrisis snel en effectief geschakeld worden met ouders, schoolleiders en wethouders vanuit het hele land. In 2020 is als gevolg van het project LOB-Gelijke Kansen een Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie opgericht, om de kansen op stage of werk voor jongeren met een migratie-achtergrond of een lage sociaaleconomische status te vergroten.
2. Sterke docenten
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
PO | 99,22% | 99,27% | n.v.t. | ||
Percentage van besturen dat aangeeft dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen1 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
PO | 98,41% | 98,34% | n.v.t. | ||
Strategisch personeelsbeleid2 | |||||
PO | |||||
Strategisch personeelsbeleid3 | |||||
VO |
Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. Voor de percentages in 2019 geldt dat 964 schoolbesturen zijn meegenomen in het totaal.
Voor het po is met de relevante partners ingezet op ontwikkelen van een geschikte indicator voor strategisch personeelsbeleid. Aangezien strategisch personeelsbeleid een optelsom is van uiteenlopende deelaspecten is gebleken dat dit begrip niet in één (streef)cijfer is te vangen. Wel is er bredere set aan items ontwikkeld waarmee het strategisch personeelsbeleid in het po gemonitord kan worden. Ook is een eerste nulmeting uitgevoerd, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/09/15/onderzoek-strategisch-personeelsbeleid-in-het-primair-onderwijs
In 2018 is voor de VO-sector een werkgroep tot de conclusie gekomen dat het thema strategisch personeelsbeleid niet in één enkele indicator te vangen is. Er is inmiddels een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording ontwikkeld waarmee een kwantitatief en kwalitatief beeld wordt gecreëerd. De nulmeting is uitgevoerd in 2019 (zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/02/18/strategisch-personeelsbeleid-in-het-vo). Het vervolg op dit monitoronderzoek wordt medio 2021 afgerond en gepubliceerd.
Om de werkdruk onder basisschooldocenten te verminderen, hebben wij € 380 miljoen beschikbaar gesteld voor het schooljaar 2020-2021. Scholen beslissen zelf over de inzet van deze middelen, altijd met instemming van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Middels de in tabel 2 genoemde indicatoren houden wij de inzet van deze werkdrukmiddelen in de gaten. Eind 2020 vond een tussentijdse evaluatie plaats. Daarnaast zijn er binnen het convenant extra geld aanpak tekorten afspraken gemaakt om in 2020 en 2021 meer mensen op te leiden en te behouden voor het basis- en voortgezet onderwijs. Ook zijn er afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat leraren zich kunnen ontwikkelen en dat zij goed worden begeleid. Verder voorzag het convenant in een eenmalige uitkering van € 875 voor het personeel op de basisscholen, welke in februari 2020 naar rato is uitbetaald. Sinds 2018 investeren wij jaarlijks in totaal € 270 miljoen in salarisruimte voor het primair onderwijs en een structureel bedrag oplopend tot € 430 miljoen voor het verlagen van de werkdruk. Voor de verbetering van de beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs hebben wij € 16,5 miljoen uitgetrokken. In oktober 2020 is in dit verband afgesproken dat leraren in het voortgezet speciaal onderwijs die voor leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs lesgebonden of behandeltaken uitvoeren over de periode tot 1 augustus 2020 een arbeidsmarkttoelage ontvangen. Deze afspraak is onderdeel van de onderhandelingen over de cao voor het primair onderwijs voor de periode 2019 tot en met 2020. Tijdens eerdere onderhandelingen over deze cao is in het begin van 2020 al een akkoord bereikt over een structurele loonsverhoging van 4,5 procent per 1 januari 2020. Ook onderdeel van de nieuwe cao is een eenmalige uitkering van 0,7 procent voor al het basisschoolpersoneel, berekend over het jaarsalaris van 2020.
Behalve via het aantrekkelijker maken van de arbeidsvoorwaarden, hebben wij ons er in 2020 ook op andere manieren voor ingezet om het lerarentekort terug te dringen. Met de afzonderlijke stadsbesturen van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere hebben wij convenanten gesloten, waarin we afspraken hebben vastgelegd over de bestrijding van urgente lerarentekorten in het primair onderwijs. De genoemde steden steunen wij van 2020 tot en met 2023 met meerjarige subsidies van in totaal € 116,7 miljoen, waarvan € 80,7 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de convenanten en € 36 miljoen voor het verbeteren van de zij-instroom. Via de subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021 steunen wij nog eens 67 regio’s met in totaal € 33 miljoen om aldaar samen met basis- en middelbare scholen en met mbo-instellingen het lerarentekort tegen te gaan. In het voortgezet onderwijs is meer aandacht gevestigd op die schoolvakken waar de tekorten het grootst zijn. Ook investeerden wij in 2020 opnieuw in de zij-instroom van leraren. Zo stelden wij via de regeling subsidie zij-instroom € 36 miljoen beschikbaar voor de gegroeide belangstelling en besteedden wij € 11 miljoen aan flexibilisering van lerarenopleidingen en aan het vergroten van de mogelijkheden om meer rekening te kunnen houden met eerder verworven competenties van zij-instromers. Om de continuïteit van het onderwijs ook tijdens de coronapandemie te kunnen waarborgen, besloten wij eind 2020 om in het komende jaar € 210 miljoen beschikbaar te stellen voor extra hulp voor de klas. Via een subsidieregeling ondersteunen wij basis- en middelbare scholen en mbo-instellingendie vanwege de coronacrisis binnen en buiten de klas tijdelijk extra krachten willen inschakelen.
Voor 2020 hebben deze maatregelen en investeringen geleid tot enkele concrete resultaten. In de eerste plaats zijn de geraamde tekorten op de lange termijn naar beneden bijgesteld. Hoewel in het schooljaar 2025-2026 nog altijd een tekort wordt verwacht van 1.439 voltijdsequivalenten aan leraren en directeuren, is deze raming vergeleken met de verwachting van vorig jaar – een tekort van 1.971 voltijdsequivalenten in schooljaar 2024-2025 – fors lager. Tegelijkertijd is de instroom in de voltijd lerarenopleidingen voor het basisonderwijs gestegen van ruim vierduizend studenten in collegejaar 2015-2016 naar ruim 6.700 studenten in collegejaar 2020-2021. Ook de instroom in deeltijdopleidingen voor het basisonderwijs steeg in diezelfde perioden van bijna 900 studenten naar ruim 2.500 studenten. In de vier grootste steden en Almere is het lerarentekort tussen februari en oktober 2020 met drie procent gedaald. Deze winst is gunstig maar fragiel, omdat de mobiliteit van docenten te lijden heeft onder de coronacrisis. Ook blijven de resultaten in het voortgezet onderwijs achter. Daar nam de lange termijnverwachting van het lerarentekort met honderd voltijdsequivalenten af, van het in 2019 voor schooljaar 2024-2025 geraamde tekort van 1.350 naar het in 2020 voor 2025-2026 geraamde tekort van 1.250 voltijdsequivalenten.
Op het gebied van strategisch personeelsbeleid kozen we er in 2020 voor om het deel van de zogeheten prestatieboxmiddelen dat bedoeld is voor de professionalisering en de begeleiding van startende leraren en schoolleiders voortaan op schoolniveau toe te kennen. Het is daarbij de bedoeling dat scholen samen met de personeelsgeleding van de medezeggenschapraad besluiten hoe zij deze middelen gaan inzetten. Aan de schoolbesturen hebben wij gevraagd om zich in hun jaarverslagen te verantwoorden over deze besluiten en over de inzet van de middelen.
Om leraren beter voor te bereiden op de lespraktijk en om lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken, streven wij ernaar dat lerarenopleidingen steeds vaker intensief gaan samenwerken met scholen. In januari 2020 hebben wij daartoe een voorlopig gemeenschappelijk kwaliteitskader ingevoerd, op basis waarvan dit jaar vier proeven van start zijn gegaan. In het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen spraken wij daarnaast met de verenigingen van hogescholen en universiteiten af dat er binnen de lerarenopleidingen meer maatwerk komt voor aspirant-leraren en dat de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het hoger onderwijs wordt versterkt. Ook zijn in 2020 onder de noemer Samen Opleiden en Professionaliseren dertien nieuwe aspirant-scholen gestart. Vijf eerder gestarte scholen zijn in 2020 positief door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie beoordeeld. In totaal is het aantal in het schooljaar 2020-2021 beschikbare opleidingsplaatsen ten opzichte van het voorgaande schooljaar met ongeveer vijf procent gestegen naar 10.055 in het basisonderwijs, 11.076 in het voortgezet onderwijs en 1.516 in het mbo. In september 2020 is er ook in Caribisch Nederland een opleidingsschool van start gegaan.
3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs1 | 2017 | 2017 | 2024 | ||
VO | 54% | 54% | 65% | ||
Percentage vmbo-leerlingen waarbij binnen een straal van 10 km rondom woonadres een techniekvestiging is2 | 2017 | 2018 | 2021 | 2024 | |
VO | 95% | 94% | 90-100% | ||
Aandeel afgestudeerden bètatechniek3 | 2012 | 2019 | 2020 | 2020 | |
HBO | 18% | 22% | 21% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
WO | 21% | 28% | 28% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Aandeel mbo-studenten techniek4 | 2011 | 2019-2020 | 2020-2021 | 2020 | |
MBO | 28% | 27% | 26% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau5 | Cohort 2012-2013 | Cohort 2015-2016 | Cohort 2016-2017 | 2020 | |
MBO | |||||
Entree | 66% | 59% | 61% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Niv. 2 | 77% | 80% | 84% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Niv. 3 | 85% | 90% | 92% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Niv. 4 | 83% | 88% | 90% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was6 | 2012-2013 | 2016-2017 | 2017-2018 | 2020 | |
MBO | 76% | 78% | 77% | Hoger t.o.v. basiswaarde | |
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft7 | 2016 | 2018 | 2020 | 2020 | |
MBO | 77% | 77% | 71% | Vasthouden | |
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft8 | 2016 | 2018 | 2020 | 2020 | |
MBO | 76% | 80% | 74% | Vasthouden | |
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)9 | 2010 | 2018 | 2019 | 2020 | |
MBO | 17,1% | 19,1% | 19,5% | 20% | |
Percentage hbo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is10 | Cohort2010-2011 | Cohort2015-2016 | Cohort2016-2017 | 2020 | |
HBO | 88% | 90% | 91% | Vasthouden | |
Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is11 | WO | 88% | 90% | 92% | Vasthouden |
Percentage werkende hbo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding12 | 2010 | 2018 | 2019 | 2020 | |
HBO | 79% | 81% | 80% | Vasthouden | |
Percentage werkende wo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding13 | 2010 | 2017 | 2019 | 2020 | |
WO | n.b. | 72% | 71% | Vasthouden |
Bron: De nulmeting komt uit de enquête 'Vernieuwing vmbo onder leidinggevenden' uitgevoerd door de SEO Economisch Onderzoek (2018). Het NRO neemt de indicator via een enquête vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
Onderzoek in het kader van de Monitor Sterk Techniekonderwijs; de nulmeting. Het NRO neemt de indicator vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplomering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober). De cijfers van 2016-2017 zijn definitief.
De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde hbo-bachelors ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde wo-masters ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
De enquête onder wo-afgestudeerden (Nationale Alumni Enquête) wordt tweejaarlijks gehouden. In 2020 is daardoor geen onderzoek gedaan, data van de NAE voor 2021 wordt in het tweede kwartaal van 2022 bekend.
Via de subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020-2023 kunnen vmbo-scholen samen met basisscholen, mbo-instellingen en het bedrijfsleven geld krijgen voor regionale plannen om het vmbo-techniekonderwijs te versterken. Sinds 2020 doen 77 van 78 regio’s aan de regeling mee. Fysieke activiteiten van de regio’s zijn vanwege de coronapandemie anders georganiseerd of in de tijd verschoven. Ter ondersteuning van het Techniekpact wordt de aandacht voor techniekonderwijs bij de lerarenopleidingen versterkt en wordt het tekort aan techniekdocenten teruggedrongen, mede dankzij een subsidie van € 0,8 miljoen die wij aan Jet-Net & TechNet hebben verleend. Een groot deel van de aanvragen voor het Regionaal Investeringsfonds voor het mbo betrof techniekopleidingen. Om in het hoger onderwijs te komen tot een betere opleidingscapaciteit, hoger studentsucces en betere aansluiting met de arbeidsmarkt is op aanbeveling van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek de bekostiging herzien. Daarbij wordt extra geïnvesteerd in opleidingen bètatechniek en in studenten die van opleiding veranderen. Zo willen we toe naar meer samenwerking en minder concurrentie in onderwijs en onderzoek. In 2020 is daarnaast een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de toereikendheid van de bekostiging en de daadwerkelijke kosten van onderwijs en onderzoek in het mbo en hoger onderwijs. De resultaten hiervan worden begin 2021 verwacht. Ten aanzien van de bekostiging in het primair en voorgezet onderwijs schreef onderzoeksbureau McKinsey & Company in 2020 dat de bekostiging voor 98 procent van de basisscholen toereikend is om de aan de basiskwaliteit te voldoen, maar niet toereikend is om hogere ambities na te streven. Naar aanleiding van dit rapport hebben we op korte termijn een aantal maatregelen genomen.
De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven constateerde in 2020 dat er bij een aantal mbo-opleidingen mogelijk zorgen zijn over het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden. In enkele gevallen heeft dit geleid tot het advies aan instellingen om niet met de betreffende opleiding te starten. Om het aanbod van werkervaringsplekken tijdens en vooral ook na het coronatijdperk te behouden, is in 2020 volop ingezet op een stage- een leerbanenoffensief voor het mbo. Ook hebben wij ons met de lancering van de #KIESMIJ-campagne in 2020 hard gemaakt voor het tegengaan van discriminatie bij stages, leerwerkplekken en een eerste baan na het afronden van een opleiding. Voor de aansluiting op de arbeidsmarkt in het hoger onderwijs besloten we eind 2020 om samen met koepels, studenten en bedrijven werk te maken van de aanbevelingen van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.
Om het opleidingsaanbod in het mbo verder te flexibiliseren is in 2020 extra geld vrijgemaakt voor publiek-private samenwerking binnen het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen. Daarnaast heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gewerkt aan het ontwikkelen van certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van verschillende kwalificatiedossiers.Ook in het hoger onderwijs is er behoefte aan flexibelere opleidingen. Dit stimuleren wij onder meer door twee lopende experimenten uit te breiden. Zo mogen nieuwe instellingen en duale en deeltijdopleidingen alsnog deelnemen aan het experiment flexstuderen. Daarnaast kunnen instellingen die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten dit nu met meer opleidingen doen dan reeds het geval was.
In 2020 nam de Tweede Kamer een wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan, met het doel om het burgerschapsonderwijs te verduidelijken en te verbeteren. Deze aanscherping vereist dat leerlingen vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als basiswaarden van de democratische rechtsstaat kennen en respecteren. Uit een in 2020 verschenen themaonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de meeste scholen op het terrein van burgerschap binnen de wettelijke grenzen blijven. Er zijn vrijwel geen situaties aangetroffen die in strijd zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De actieve aandacht voor burgerschap is echter nog onvoldoende geborgd. In de loop van 2020 zijn schoolbesturen, schoolleiders en leraren door de sectorraden en door de Stichting School & Veiligheid voorbereid op de verwachtingen van de nieuwe burgerschapswet. Bijzondere aandacht is uitgegaan naar het bespreekbaar maken van onderwerpen die in de klas gevoelig kunnen liggen.
Er is in 2020 een aantal wetsvoorstellen aangenomen, waaronder de vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijsscholen en de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen. Het voorstel vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs en doorstroomtoetsen primair onderwijs zijn naar de Tweede Kamer verstuurd. Met de PO-Raad en VO-raad is een gezamenlijke benchmark voor besturen in het funderend onderwijs opgesteld die in 2020 is gelanceerd. Met het ontwikkelen van deze benchmark wordt ingezet op verdere versterking van de verantwoording over kwaliteit en doelmatig gebruik van onderwijsmiddelen. Om te voorkomen dat schoolbesturen onnodige reserves aanhouden is door de Inspectie van het Onderwijs de signaleringswaarde van de reserves ontwikkeld.
Een wetenschappelijke curriculumcommissie is in september 2020 begonnen aan het schrijven van een onafhankelijk advies over de vernieuwing van het curriculum voor het basis- en voortgezet onderwijs. In het vmbo wordt daarnaast gewerkt aan het samenvoegen van de gemengde en theoretische leerweg waarin theoretisch leren verrijkt wordt met een praktijkgericht programma.
Ten slotte is in het najaar van 2020 een aantal acties in gang gezet om de onderwijszorg in Caribisch Nederland te verbeteren. Op de drie eilanden zijn projectleiders aangesteld om voorzieningen te treffen voor leerlingen met een zwaardere zorgbehoefte. Ook wordt gewerkt aan meer doorlopende ontwikkellijnen, meer samenhang tussen onderwijs en kinderopvang en een betere aansluiting van het taalonderwijs op het taalniveau van kinderen. Daarom is gestart met de ontwikkeling van genormeerde volgtoetsen en een volgsysteem voor scholieren in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In 2020 vond internetconsultatie plaats over het besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool. Het besluit is eind 2020 voor advies naar de Raad van State gestuurd en treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 augustus 2020, behoudens de bepalingen over het vak Nederlands.
4. Onderzoek van wereldformaat
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 | 2016 | 2018 | 2019 | 2020 | |
OWB | 42% | 54% | 62% | 100% |
De transitie naar open wetenschap en volledig openbare publicatie van Nederlands onderzoek staat onverminderd op de agenda, maar is nog niet afgerond. Wel leiden de stappen die wij met de sector hebben gezet tot mijlpalen. In juni en december spraken wij met het veld over uitdagingen en inspirerende voorbeelden van open wetenschap. Er is een belangrijke overeenkomst gesloten met Elsevier en de Taverne-proef is opgeschaald, waardoor meer onderzoekers hun artikelen open access kunnen publiceren. Bovendien leveren wij een financiële bijdrage aan het Nationaal Programma Open Science en zetten wij ons in voor de European Open Science Cloud. In de onderhandelingen over Horizon Europe heeft Nederland succesvol gepleit voor excellentie en impact als leidende criteria voor de toekenning van Europese onderzoeksbudgetten. Het aandeel voor onderzoek en innovatie in het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de Europese Unie is ten opzichte van de vorige Europese Uniebegroting gestegen. Voor onderzoek en innovatie is (in de prijzen van 2018) € 84,9 miljard gereserveerd. Dit past binnen de Nederlandse inzet.
In het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek zijn stevige ambities geformuleerd om de genderdiversiteit en sociale veiligheid in de wetenschap te vergroten. Ook de sectorplannen hebben bijgedragen aan meer posities voor vrouwelijke wetenschappers. Daarnaast zien we een toename in profilering, afstemming en samenwerking binnen en tussen universiteiten. De vaste aanstellingen uit het sectorplan bèta en techniek staan toe dat meer studenten een bèta- of technische opleiding kunnen volgen. In het digitale geestes- en sociaalwetenschappelijke domein zijn inmiddels twaalf infrastructurele initiatieven gestart.
Een groot deel van de fysieke evenementen omtrent de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 omgezet in een online campagne waarbij wetenschappers op sociale media in gesprek gingen met het publiek. Ook is een call voor vernieuwende wetenschapscommunicatieprojecten gelanceerd. De jaarlijkse call Onderzoek op Routes door Consortia leidde in 2020 tot 21 vernieuwende en relevante projecten. Vanwege de coronacrisis liep de honorering van deze en andere calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda vertraging op. Wel zijn in 2020 samen met andere departementen tien thematische calls geprogrammeerd. Het budget voor de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 verhoogd tot € 130 miljoen.
Eind 2020 heeft het kabinet de brief over maatregelen kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap gepresenteerd. Deze brief bevat verschillende maatregelen om de kennisveiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap beter te borgen.
5. Cultuur
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 | 2017 | 2018 | 20192 | 2020 | |
Cultuur | 42% | 55% | 59,8% | >50% | |
Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat3 | 2013 | 2018 | 20194 | 2020 | |
Cultuur | 87% | 84,5%5 | 83,6% | 85,5% |
Percentage realisatie 2020 is naar verwachting in juni 2021 beschikbaar. Dit percentage wordt gebaseerd op de verantwoordingen die in het voorjaar worden ingediend.
Percentage realisatie 2020 is in het 2e kwartaal 2021 beschikbaar op basis van de verantwoordingen.
Toelichting bij realisatie 2018 t.o.v. 2013: als gevolg van een verbetering in de meetmethode is het percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijk tot goede staat in 2018 lager dan in 2013. In de meting van 2013 waren alleen rijksmonumenten opgenomen die een abonnement hadden afgesloten bij de Monumentenwacht. Die zijn gemiddeld in betere staat dan de monumenten die niet worden geïnspecteerd. De nieuwe percentages uit 2018 zijn gebaseerd op metingen bij een groter aantal rijksmonumenten dan in 2013 en zijn daardoor representatiever.
Cultuur verrijkt het individu en verbindt de samenleving en de aandacht hiervoor kan niet vroeg genoeg beginnen. In 2020 hebben we de programma’s cultuurparticipatie en cultuureducatie met kwaliteit voorbereid. Beide hebben een looptijd van 2021 tot en met 2024. Ook is een impuls gegeven aan regionale filmcentra die filmeducatie in heel Nederland verzorgen. In juni presenteerde de Commissie Herijking Canon van Nederland de vernieuwde canon.
Op erfgoedgebied staat het belang van toegang zeker in tijden van pandemie voorop. In 2020 hebben we hieraan een stimulans gegeven met de kernbegrippen houdbaar, bruikbaar en zichtbaar. Dit heeft geleid tot een breed gebruik van erfgoedbronnen door onder meer ontwerpers, journalisten, leraren, wetenschappers en natuurlijk erfgoedvrijwilligers. Ondertussen is Commissie Collectie Nederland gestart met het ontwikkelen van een visie op welke cultuurgoederen de overheid voor volgende generaties moet beschermen. In oktober oordeelde de Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties dat Nederland onvoorwaardelijk bereid moet zijn om in voormalige Nederlandse koloniën buitgemaakte cultuurgoederen terug te geven aan herkomstlanden die daarom verzoeken. Daarnaast verscheen in december 2020 het evaluatierapport over het restitutiebeleid op het gebied van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog.
In 2020 is aan eigenaren van monumentale woonhuizen voor het eerst de mogelijkheid geboden om instandhoudingssubsidie aan te vragen. Deze regeling verving de fiscale aftrek. In 2020 zijn bijna vierduizend rijksmonumenten voor in totaal € 36,5 miljoen gesubsidieerd. Verder steunden wij projecten die vanuit de kracht van erfgoed bijdragen aan de grote transitieopgaven in onze leefomgeving in 2020 met bijna € 7 miljoen, via het uitvoeringsprogramma van de Erfgoeddeal.
Vierjarige zekerheid voor culturele instellingen is in deze crisistijd van groot belang. Op Prinsjesdag 2020 maakten wij onze besluiten voor de basisinfrastructuur van 2021 tot en met 2024 bekend. In totaal krijgen 113 culturele instellingen en zes fondsen een totaalbedrag van € 413 miljoen subsidie per jaar. Met het oog op een goede positie van werkenden in de culturele en creatieve sector hebben we € 19 miljoen beschikbaar gesteld voor het programma Permanente Professionele Ontwikkeling. In 2020 besloten we bovendien dat eerlijke beloningen in de nieuwe basisinfrastructuur een subsidievoorwaarde wordt.
Uit de in april verschenen evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen blijkt dat deze grotendeels werkt zoals beoogd. Overheden en bibliotheekpartijen maakten in 2020 afspraken over prioriteiten en actiepunten voor de periode tot en met 2023. In lijn met de motie Asscher c.s. is de bibliotheek in enkele kleine kernen teruggekomen of verbeterd. Ook hebben wij aangegeven de mogelijkheid van het heffen van jeugdcontributie door bibliotheken te schrappen. Betrokken gemeenten hebben wij aangeschreven om dit vooruitlopend op wetgeving alvast te doen. Ten slotte is in 2020 besloten om de vaste prijs van het Nederlandstalige papieren boek te behouden.
6. Media
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
Media | 33/342 | 33/34 | 31/343 | 34/34 |
Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media. De Terugblik 2020, waarin wordt gerapporteerd over de prestatie-afspraken, verschijnt op 1 juni 2021. Deze rapportage wordt in de zomer van 2021 geverifieerd door het Commissariaat voor de Media.
Een afspraak is niet gerealiseerd, twee van de niet-behaalde afspraken zijn ten dele gerealiseerd.
Mediagebruikers kijken steeds meer online en wanneer het hen uitkomt. Nieuwe grote spelers veranderen zowel de markt als de verdienmodellen. De Nederlandse publieke omroep staat daarom voor de uitdaging toekomstgerichte keuzes te maken en zijn rol in de samenleving te bestendigen. In overleg met de NPO, de omroepen en andere betrokken partijen zijn de maatregelen uit de visiebrief toekomst van het publieke omroepbestel voor het grootste deel succesvol omgezet in een wetsvoorstel dat is aangenomen. Publieke en private mediapartijen werken ondertussen samen om Nederlandse mediagebruikers ook in de toekomst een goed en gevarieerd media-aanbod te geven.
Het Commissariaat voor de Media schrijft dat de NPO twee afspraken slechts gedeeltelijk heeft behaald. Zo is voor de leeftijdsgroep van 13 tot en met 19 jarigen niet met voldoende zekerheid geconcludeerd dat NPO voldoet aan de jaarlijkse bereikdoelstellingen (afspraak 8). Ook zijn de 3FM Awards van 2019 pas in januari 2020 uitgereikt, waardoor het belang van Nederlandse artiesten in 2019 niet benadrukt is op vier radiozenders door een jaarlijkse prijsuitreiking (afspraak 19).
Aan het advies over de organisatie en financiering van lokale publieke omroepen van de Raad voor Cultuur en Raad voor het Openbaar Bestuur is samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen vervolg gegeven. Zo is er een subsidieregeling ontwikkeld voor projecten gericht op toekomstgerichte innovatie en op samenwerking tussen lokale, regionale en landelijke media. Daarnaast heeft, in lijn met de motie Sneller c.s., een proef voor professionalisering van lokale omroepen plaatsgevonden, waarin het opbouwen en verstevigen van de kwalitatieve journalistieke basis centraal staat. Hieraan hebben twintig omroepen meegedaan.
7. Emancipatie
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Acceptatie LHBTI1 | 2010 | 2016 | 2018 | 2020 | |
Emancipatie | 90% | 93% | 94% | ≥ 90% | |
Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
Emancipatie | RvB: 11,0% | 12,4% | 12,4% | ≥ 30% | |
RvC: 15,4% | 18,4% | 20,4% | ≥ 30% |
Het RvB + RvC cijfer 2017 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige midterm cijfer. Het RvC is voor de non-profitsector een gepastere term. De monitor verschijnt om de twee jaar.
Het kabinet heeft in 2020 excuses en erkenning aangeboden voor het leed dat transgender- en intersekse personen als gevolg van de oude transgenderwet hebben ondervonden. Gedupeerden komen in aanmerking voor een onverplichte financiële tegemoetkoming. Ook internationaal zetten we in op meer gender- en lhbti-gelijkheid. Zo heeft de Europese Commissie mede dankzij onze druk een volwaardige gendergelijkheidsstrategie uitgebracht, alsook haar allereerste lhbti-strategie. Verder spraken we af dat de Nederlandse regering zich te allen tijden zal verzetten tegen het verwijderen van gender en lhbti-terminologie uit Europese Unieteksten. Verder is er een start gemaakt met een Europese pro-gender en lhbti-coalitie. Nederland werkt aan de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport van het GREVIO-comité. Veel aanbevelingen gaan over het verbeteren van de gendersensitiviteit van Nederlands beleid. We hebben Regioplan gevraagd om de aanbevelingen voor Nederland te concretiseren. Dit rapport wordt begin 2021 verwacht.
Met betrekking tot onze ambitie om meer diversiteit in de top van het bedrijfsleven te krijgen is in 2020 gewerkt aan de invoering van een vrouwenquotum voor raden van commissarissen in beursgenoteerde bedrijven en tot zelfbenoemde streefcijfers voor de (sub-)top van grote vennootschappen. Voor de (semi-)publieke sector heeft een eerste externe verkenning geleid tot een eind 2020 opgeleverd advies. Om de negatieve invloed van kunstmatige intelligentietoepassingen op ongelijkheid in werving- en selectietrajecten te onderzoeken, vond in 2020 een hackathon plaats. De Nederlandse deeltijdcultuur was het onderwerp van een interdepartementaal beleidsonderzoek. In reactie op dit onderzoek heeft het kabinet verzocht om een scenariostudie naar kindvoorzieningen in Nederland.
Artikel | Naam artikel | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | Geheel artikel? |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1,3,4,6,7,9 | Onderwijs | ||||||||
Beleidsdoorlichting 2014 ‒ 2018 Artikel 4 begroting Ministerie van OCW | Ja | ||||||||
Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo) | Ja | ||||||||
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3 | Nee4 | ||||||||
Doelmatigheid en focus op het onderwijs3 | Nee2 | ||||||||
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders3 | Nee2 | ||||||||
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk | Nee | ||||||||
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat | Nee | ||||||||
Brede scholen | Nee | ||||||||
11 | Beleidsdoorlichting artikel 11 studiefinanciering | Ja | |||||||
12 | WTOS | ||||||||
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | Ja | ||||||||
14 | Cultuur | ||||||||
Cultuur 2009-2014 | Ja | ||||||||
15 | Media | ||||||||
Mediabeleid 2010-2013 | Ja | ||||||||
16 | Onderzoek en wetenschapsbeleid | ||||||||
25 | Emancipatie | ||||||||
Emancipatie 2011 ‒ 2014 | Ja | ||||||||
Emancipatie 2014 ‒ 2018 | Ja |
De overkoepelende doorlichting "Prestaties leerlingen en studenten omhoog" is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen "Doelmatigheid en focus op het onderwijs" en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".
Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.
Artikel | Omschrijving | Uitstaande garanties 2019 | Verleend 2020 | Vervallen 2020 | Uitstaande garanties 2020 | Garantie-plafond | Totaal plafond | Totaal stand risicovoorziening |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
7 | Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen | 151.212 | 0 | 12.709 | 138.503 | ‒ | 176.631 | ‒ |
14 | Indemniteitsregeling | 250.354 | 375.956 | 555.413 | 70.897 | ‒ | 300.000 | ‒ |
Op deze garanties zijn in 2020 geen uitgaven en ontvangsten gerealiseerd.
De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
Artikel | Omschrijving | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|
14 | Achterborgovereenkomst NRF | 328,0 | 350,9 |
Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.
Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.
De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.
Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.
Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Kengetal | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 | % | 0,08% | 0,09% | 0,10% | 0,12% | 0,12% | |
Aantallen | 1.197 | 1.396 | 1.525 | 1.771 | 1.751 | |||
2 | Aandeel leerlingen dat de referentie niveaus lezen, taal en rekenen haalt2 | Lezen3 | 1F | 98% | 97% | 98% | 98% | n.v.t. |
2F | 76% | 67% | 75% | 78% | n.v.t. | |||
Taalverzorging | 1F | 96% | 96% | 96% | 97% | n.v.t. | ||
2F | 56% | 57% | 59% | 60% | n.v.t. | |||
Rekenen | 1F | 92% | 93% | 93% | 94% | n.v.t. | ||
1S | 44% | 48% | 49% | 47% | n.v.t. | |||
3 | Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4 | 78% | 81% | 80% | 87% | 87% | ||
4 | Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5 | 97% | ‒ | 97% | ‒ | n.v.t. |
Bron: Rapportage leerplichtwet. De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. De cijfers bestaan uit po en (v)so. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020, waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn: Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens schoolsluiting in voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
Bron: 2016: College voor Toetsen en Examens (CvTE). De opgenomen cijfers betreffen het in de CvTE-rapportage 2016-2017 opgenomen bijgestelde aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016. Dit is het eerste schooljaar met verplichte rapportage. 2017 en 2018: Kamerstukken II 2018/2019, 31293, nr. 422. De opgenomen cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2016-2017 (bijgesteld t.o.v. CvTE-rapportage 2016-2017) en in schooljaar 2017-2018. Deze cijfers betreffen schooljaar 2018-2019. De kengetallen op de referentieniveaus worden gebaseerd op de eindtoetsgegevens. De eindtoets is vanwege de scholensluiting door COVID-19 niet afgenomen, dus er zijn geen cijfers voor 2020.
De cijfers voor Lezen van 2017 verschillen met eerder gepubliceerde cijfers. Dit is te wijten aan het verschil in bronnen. In eerdere jaren is namelijk alleen naar de Centrale Eindtoets gekeken (die toen nog door het overgrote deel van de leerlingen werd gemaakt) en daarna is gewisseld naar alle eindtoetsen (aangezien inmiddels de helft van de leerlingen een andere eindtoets maakt dan de Centrale Eindtoets).
Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd: 1: Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector; 2: Er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector en daarom iets gewijzigd.
Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 20201 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Leerlingen basisonderwijs2 | ||||||
geen gewicht | 1.302,8 | 1.295,4 | 1.292,4 | |||
gewicht 0,3 | 64,5 | 60,7 | 56,6 | |||
gewicht 1,2 | 60,1 | 58,2 | 56,5 | |||
Subtotaal3 | 1.427,5 | 1.414,3 | 1.405,6 | 1.396,5 | 1.386,0 | |
Leerlingen trekkende bevolking4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | |
Totaal3 | 1.427,9 | 1.414,7 | 1.405,9 | 1.396,9 | 1.386,4 | |
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs | 33,9 | 34,0 | 35,0 | 35,7 | 35,7 | |
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs | 67,1 | 67,5 | 68,4 | 69,8 | 70,2 | |
Totaal PO3 | 1.528,9 | 1.516,2 | 1.509,3 | 1.502,4 | 1.492,3 |
In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|
Primair onderwijs1 | 6,6 | 6,9 | 7,3 | 7,8 | 8,2 |
In tegenstelling tot Begroting 2020 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 10.216.767 | 10.632.968 | 11.687.151 | 12.054.624 | 12.603.439 | 11.703.253 | 900.186 | |
waarvan garantieverplichtingen | ‒ 194 | 19.065 | 12.590 | 15.837 | 4.389 | 0 | 4.389 | |
waarvan overige verplichtingen | 10.216.961 | 10.613.903 | 11.674.561 | 12.038.787 | 12.599.050 | 11.703.253 | 895.797 | |
Uitgaven | 10.212.474 | 10.494.756 | 11.142.533 | 11.759.120 | 12.226.291 | 11.673.612 | 552.679 | |
Bekostiging | 9.702.789 | 9.986.309 | 10.616.984 | 11.144.415 | 11.432.864 | 11.006.420 | 426.444 | |
Hoofdbekostiging | 9.532.349 | 9.742.879 | 10.292.897 | 10.822.277 | 11.096.315 | 10.687.581 | 408.734 | |
Bekostiging Primair Onderwijs | 9.515.642 | 9.725.580 | 10.275.784 | 10.803.308 | 11.076.356 | 10.669.600 | 406.756 | |
Bekostiging Caribisch Nederland | 16.707 | 17.299 | 17.113 | 18.969 | 19.959 | 17.981 | 1.978 | |
Prestatiebox | 156.230 | 228.085 | 309.368 | 296.983 | 295.031 | 296.187 | ‒ 1.156 | |
Aanvullende bekostiging | 14.210 | 15.345 | 14.719 | 25.155 | 41.518 | 22.652 | 18.866 | |
Aanpak lerarentekort G5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 26.662 | 0 | 26.662 | |
Overig | 14.210 | 15.345 | 14.719 | 25.155 | 14.856 | 22.652 | ‒ 7.796 | |
Subsidies (regelingen) | 87.272 | 88.877 | 87.640 | 88.316 | 214.053 | 106.512 | 107.541 | |
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten | 23.000 | 23.191 | 23.808 | 24.500 | 21.237 | 23.200 | ‒ 1.963 | |
Nederlands onderwijs buitenland | 12.513 | 12.239 | 12.600 | ‒ 361 | ||||
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) | 5.900 | 1.519 | 952 | 720 | 0 | |||
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs | 10.130 | 11.510 | 11.900 | 12.664 | 13.102 | 12.630 | 472 | |
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's | 115.835 | 0 | 115.835 | |||||
Overig | 48.242 | 52.657 | 50.980 | 37.919 | 51.640 | 58.082 | ‒ 6.442 | |
Opdrachten | 9.982 | 6.915 | 6.901 | 4.756 | 7.772 | 11.296 | ‒ 3.524 | |
Bijdrage aan agentschappen | 25.538 | 26.207 | 29.651 | 41.663 | 39.448 | 33.145 | 6.303 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 25.538 | 26.207 | 29.651 | 41.663 | 39.448 | 33.145 | 6.303 | |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's | 25.443 | 19.997 | 34.907 | 17.625 | 17.375 | 7.734 | 9.641 | |
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds | 24.358 | 18.412 | 33.502 | 16.225 | 15.975 | 5.231 | 10.744 | |
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid | 13 | |||||||
UWV | 1.072 | 1.585 | 1.405 | 1.400 | 1.400 | 2.503 | ‒ 1.103 | |
Bijdrage aan medeoverheden | 361.450 | 366.451 | 366.450 | 462.345 | 514.779 | 508.505 | 6.274 | |
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid | 261.750 | 266.750 | 277.402 | 462.345 | 509.159 | 492.391 | 16.768 | |
Aanvulling GOA convenant G37 | 95.000 | 95.000 | 84.348 | |||||
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten | 4.700 | 4.701 | 4.700 | |||||
Caribisch Nederland | 5.620 | 16.114 | ‒ 10.494 | |||||
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken | 0 | 0 | 0 | |||||
Brede Scholen | 0 | 0 | 0 | |||||
Ontvangsten | 32.607 | 23.358 | 76.894 | 29.049 | 26.681 | 26.961 | ‒ 280 |
De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 900,2 miljoen hoger dan begroot. De realisatie van de kasuitgaven in 2020 is € 552,7 miljoen hoger dan begroot.
De hogere uitgaven hangen samen met de extra meerjarige investeringen die in 2020 zijn gedaan na vaststelling van de begroting. Dit betreffen met name extra investeringen om de gevolgen van COVID-19 te bestrijden, maar ook de loon- en prijsbijstelling en extra investeringen voor de aanpak van het lerarentekort. In 2020 zijn niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2020 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2021. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2020 immers de volledige schooljaaruitgaven 2020–2021 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijk begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging primair onderwijs
Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 406,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste reden hiervoor is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2020 van € 357,0 miljoen.
Aanvullende bekostiging
Naast de lumpsum ontvangen scholen aanvullende bekostiging voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2020 bestond uit uitgaven voor de regelingen hoogbegaafdheid, vervangingskosten schoolleiders en voor de aanpak van het lerarentekort in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (G5).
De totale realisatie ligt per saldo circa € 18,9 miljoen hoger dan begroot. Dit is te verklaren door de extra middelen die in 2020 beschikbaar zijn gesteld voor de aanpak van het lerarentekort in de G5.
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Voorbeelden van subsidies zijn de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is in 2020 subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de onderwijskwaliteit. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van het sectorakkoord primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 107,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de extra investering gedaan door het kabinet in 2020 om onderwijsachterstanden als gevolg van COVID-19 aan te pakken door middel van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.
Bijdrage aan andere medeoverheden
Gemeenten ontvangen van het Ministerie van OCW middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. De realisatie is € 16,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de ontvangen loonbijstelling.
Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.
De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Kengetal | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 | % | 0,19% | 0,19% | 0,18% | 0,19% | 0,18% |
Aantallen | 1.873 | 1.853 | 1.828 | 1.912 | 1.755 | ||
2 | Aandeel zittenblijvers2 | 5,15% | 5,40% | 5,71% | 5,91% | 3,32% | |
3 | Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren3 | 95,20% | 95,70% | 95,90% | 96,00% | ||
4 | Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4 | 93% | 90% | 86% | 86% | 89% | |
5 | Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5 | 95% | ‒ | 97% | ‒ | n.v.t. | |
6 | Aantal vsv’ers6 | 22.953 | 23.744 | 25.666 | 26.894 | 22.785 | |
7 | Meer leerlingen doen eindexamen in vakken op hoger niveau7 | 0,96% | 1,20% | 1,54% | 1,80% |
Bron: Rapportage leerplichtwet. Het betreft het aantal leerlingen dat 3 of meer maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan. De cijfers bestaan uit het vo en zijn exclusief voortgezet speciaal onderwijs (vso). De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020 waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn. Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens de schoolsluiting in het voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
Bron: DUO. Er zijn minder zittenblijvers in 2020 dan in voorgaande jaren omdat veel scholen soepel zijn omgegaan met de overgangsregeling vanwege corona. Ook heeft er een correctie in de berekening van het aantal zittenblijvers plaatsgevonden. De doorstroom naar een niet-bekostigde mbo instelling wordt nu namelijk ook gerekend tot de categorie ‘naar mbo’. Hierdoor wijken de percentages zittenblijvers in dit jaarverslag iets af van de percentages in eerdere versies. Verder zijn nieuwkomers, net als in 2019, niet meegenomen in de berekening van het aantal zittenblijvers.
Begeleiding van beginnende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd. Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector en er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector.
Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.
Dit kengetal heette voorheen 'Meer studenten volgen vakken op hoger niveau'. In 2020 is de Examenmonitor aangepast vanwege het schrappen van de eindexamens en ontbreekt informatie over het aantal leerlingen dat eindexamen doet in vakken op een hoger niveau.
2016 | 2017 | 20182 | 20193 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
1 | Totaal aantal ingeschreven leerlingen (aantallen x 1.000)4 | 970,1 | 961,1 | 975,0 | 956,8 | 937,2 |
Nader te verdelen in: | ||||||
vmbo/havo/vwo leerjaar 1-2 | 390,6 | 380,2 | 383,5 | 376,8 | 372,3 | |
vmbo leerjaar 3-4 | 202,9 | 198,5 | 209,8 | 201,5 | 190,5 | |
havo/vwo leerjaar 3 | 94,3 | 96,7 | 95,4 | 94,2 | 93,5 | |
havo/vwo vanaf leerjaar 4 | 246 | 249,3 | 250,2 | 248,6 | 248,2 | |
pro alle jaren | 29,8 | 29,6 | 29,2 | 29,3 | 29,8 | |
voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) vo | 6,5 | 6,8 | 6,7 | 6,4 | 2,9 | |
2 | Totaal aantal scholen | 640 | 644 | 649 | 650 | 648 |
3 | Gemiddeld aantal leerlingen per school | 1.516 | 1.492 | 1.502 | 1.472 | 1.446 |
Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|
Voortgezet onderwijs1 | 8,2 | 8,4 | 9,0 | 9,2 | 9,5 |
De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (bron: DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaande jaar (bron: DUO), zoals opgenomen in tabel 17.
De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.
In het voorjaar van 2020 is de Subsidieregeling «incidentele middelen leerlingendaling vo 2020» in werking getreden. Met deze regeling is € 25 miljoen euro beschikbaar gesteld voor vo-besturen om te werken aan een bereikbaar en kwalitatief goed onderwijs in tijden van krimp. Ook is gewerkt aan een structurele maatwerkregeling voor geïsoleerde scholen naar aanleiding van het rapport De laatste school..? van de commissie Dijkgraaf. Met deze regeling ontvangen scholen met een geïsoleerde ligging vanaf 2022 aanvullende middelen om ook in gebieden met grote leerlingendaling toekomstbestendig voortgezet onderwijs te kunnen blijven verzorgen.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 7.942.036 | 8.326.918 | 8.814.741 | 9.533.455 | 9.265.679 | 8.764.097 | 501.582 | |
waarvan garantieverplichtingen | 39.487 | 45.105 | 50.192 | 87.747 | 40.312 | 0 | 40.312 | |
waarvan overige verplichtingen | 7.902.549 | 8.281.813 | 8.764.549 | 9.445.708 | 9.225.367 | 8.764.097 | 461.270 | |
Uitgaven | 7.951.000 | 8.143.906 | 8.707.896 | 9.009.949 | 9.135.685 | 8.746.413 | 389.272 | |
Bekostiging | 7.800.337 | 7.992.965 | 8.527.776 | 8.817.242 | 8.837.248 | 8.550.944 | 286.304 | |
Hoofdbekostiging | 7.359.766 | 7.545.671 | 8.050.064 | 8.487.843 | 8.495.386 | 8.220.410 | 274.976 | |
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum | 6.723.308 | 6.890.750 | 7.336.257 | 8.471.508 | 8.477.175 | 8.204.489 | 272.686 | |
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro | 621.677 | 639.339 | 698.845 | |||||
Bekostiging Caribisch Nederland | 14.781 | 15.582 | 14.962 | 16.335 | 18.211 | 15.921 | 2.290 | |
Prestatiebox | 200.850 | 259.356 | 290.268 | 313.141 | 323.705 | 313.434 | 10.271 | |
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs | 200.850 | 259.356 | 290.268 | 313.141 | 323.705 | 313.434 | 10.271 | |
Aanvullende bekostiging | 239.721 | 187.938 | 187.444 | 16.258 | 18.157 | 17.100 | 1.057 | |
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) | 3.515 | 3.906 | 4.700 | |||||
Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers | 161.929 | 109.922 | 104.768 | |||||
Regeling functiemix VO Randstadregio's | 61.197 | 61.214 | 61.400 | |||||
Resultaatafhankelijke bekostiging vsv voor VO-scholen | 13.080 | 12.896 | 16.576 | 16.258 | 18.157 | 17.100 | 1.057 | |
Subsidies (regelingen) | 51.513 | 54.473 | 63.815 | 79.509 | 180.305 | 90.449 | 89.856 | |
Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO | 12.300 | 12.280 | 12.260 | 19.774 | 19.240 | 19.240 | 0 | |
ICT-projecten (incl. Transparantie) | 3.293 | 6.172 | 4.749 | 0 | 0 | |||
Onderwijs Bewijs | 656 | |||||||
Pilots zomerscholen | 8.750 | 8.276 | 7.972 | 8.152 | 6.933 | 9.000 | ‒ 2.067 | |
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's | 94.146 | 94.146 | ||||||
Nieuwe leerweg | 9.337 | 9.337 | ||||||
Overige projecten | 26.514 | 27.745 | 38.834 | 51.583 | 50.649 | 62.209 | ‒ 11.560 | |
Opdrachten | 3.730 | 4.981 | 3.861 | 4.936 | 7.630 | 6.770 | 860 | |
In- en uitbesteding | 3.730 | 4.981 | 3.861 | 4.936 | 7.630 | 6.770 | 860 | |
Bijdrage aan agentschappen | 30.311 | 32.310 | 54.546 | 52.840 | 56.180 | 52.530 | 3.650 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 30.311 | 32.310 | 54.546 | 52.840 | 56.180 | 52.530 | 3.650 | |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's | 64.768 | 58.969 | 57.775 | 55.207 | 54.103 | 45.525 | 8.578 | |
ZBO: College voor Toetsen en Examens | 11.733 | 12.718 | 12.728 | 11.619 | 10.541 | 4.380 | 6.161 | |
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens) | 53.035 | 46.251 | 45.047 | 43.588 | 43.562 | 41.145 | 2.417 | |
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 157 | 208 | 123 | 215 | 219 | 195 | 24 | |
GRAZ (ECML) en PISA | 157 | 208 | 123 | 215 | 219 | 195 | 24 | |
Garantie-uitgaven | 184 | |||||||
Garantie-uitgaven | 184 | |||||||
Ontvangsten | 7.936 | 9.173 | 10.287 | 8.855 | 6.507 | 7.391 | ‒ 884 |
De realisatie van de uitgaven in 2020 is € 389,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 40,3 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd. De realisatie op de overige verplichtingen is € 461,3 miljoen hoger dan geraamd. Oorzaak is onder meer de toekenning van loon- en prijsbijstelling van € 263 miljoen op de reguliere bekostiging en de toevoeging van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's van € 94,1 miljoen.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. Daarnaast ontvangen zij aanvullende bekostiging voor onder andere nieuwkomers en achterstandsleerlingen. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 272,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak hiervan is de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 263,0 miljoen. Verder is € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld vanuit generale middelen voor het ophogen van de nieuwkomersbekostiging, zodat nieuwkomers opgelopen achterstanden kunnen inhalen.
De Regeling Sterk Techniekonderwijs valt onder de hoofdbekostiging op het bekostigingsinstrument. In 2020 is € 106,1 miljoen gerealiseerd op deze regeling. In de bekostiging is bijzondere aandacht voor verschillende groepen leerlingen (leerplus, eerste opvang nieuwkomers en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs). Met de Regeling functiemix VO Randstadregio's wordt rekening gehouden met randstedelijke problematiek. De realisatie op het leerplusarrangement was in 2020 € 49,3 miljoen. De realisatie op de eerste opvang nieuwkomers was € 100,7 miljoen en de realisatie op het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs € 6,1 miljoen. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio's was in 2020 € 65,7 miljoen.
Prestatiebox
Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 10,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 10,3 miljoen.
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de inhaal- en ondersteuningsprogramma's, de pilots voor de nieuwe leerweg, de subsidie voor Stichting Kennisnet en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. De inhaal- en ondersteuningsprogramma's zijn erop gericht dat leerlingen leerachterstanden kunnen inhalen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ict. De pilots zomerscholen hebben als doel om het aantal doubleurs te verminderen door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is per saldo € 89,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die beschikbaar zijn gesteld vanuit generale middelen van € 94,1 miljoen en de pilots voor de nieuwe leerweg van € 9,3 miljoen. Daar staat tegenover dat € 5,3 miljoen naar opdrachten is overgeboekt, omdat bij de uitwerking het instrument opdrachten het juiste instrument bleek te zijn.
Opdrachten
Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 0,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot. Eerder was namelijk voorzien dat «subsidies» het juiste instrument zou zijn, maar bij de uitwerking bleek dat het instrument «opdrachten» beter geschikt was.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen.
Bijdrage aan ZBO's en RWT's
ZBO: College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 6,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar hun bijdrage aan het CvTE overboeken naar artikel 3.
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie
Op 1 januari 2014 is de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (SLOA) (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 2,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.
Ontvangsten
In 2020 is € 0,9 miljoen minder ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetalingen van onterecht betaalde subsidies.
Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Kengetal | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1 | 35% | 37% | 38% | 37% | 37% | ||
2 | Studenttevredenheid2 | |||||||
Cijfer opleiding | ‒ | 7 | ‒ | 7,1 | ‒ | |||
6,73 | ||||||||
Cijfer instelling | ‒ | 6,6 | ‒ | 6,7 | ‒ | |||
6,53 | ||||||||
Percentage tevreden over school en studie4 | 62% | ‒ |
Vanwege een andere antwoordmogelijkheid bij de vragen zijn de cijfers niet vergelijkbaar met eerdere jaren
Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en worden deze eerdere jaren niet getoond. Vanaf 2020 wordt deze vraag niet meer gesteld.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 20201 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
1 | Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. vavo en vanaf 2018 inclusief groen onderwijs)2 | 454,1 | 459 | 492,4 | 498,6 | 506,1 |
Bol | 359,3 | 357,7 | 373,6 | 370,8 | 379,0 | |
Bbl | 94,8 | 101,3 | 118,8 | 127,8 | 127,1 | |
Vavo | 9,7 | 9,8 | 8,7 | 8,4 | 6,4 | |
2 | Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)3 | 8 | 8,1 | 8,3 | 8,3 | 8,6 |
Bron: DUO, 1cijferbestand. Het 1cijferbestand van DUO kan afwijken van de in voorgaande jaren gebruikte Referentieraming.
De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging en de steunmaatregelen corona voor het instrument subsidies te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2021.
Met de mbo-sector is het «Bestuursakkoord 2018–2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. De uitvoering van dit bestuursakkoord is in volle gang. Studenten, docenten en externe stakeholders (bedrijfsleven, regionale overheden, andere onderwijsinstellingen) worden daarbij actief betrokken. In december 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het bestuursakkoord. Het bestuursakkoord kent drie speerpunten:
• innovatie van het onderwijs om beter in te spelen op de regionale opgave;
• gelijke kansen voor alle studenten ongeacht afkomst;
• leven lang ontwikkelen: uitbouwen van het onderwijs voor volwassen.
Recent is het instrument van de kwaliteitsafspraken in het mbo onderzocht door MBO in Bedrijf en de NSOB. Belangrijke conclusie van de onderzoekers is dat, ondanks enkele kritische noten vanuit het veld, er bij de mbo-scholen overwegend tevredenheid is over de invulling van de kwaliteitsafspraken en over de nieuwe verhoudingen tussen het Ministerie van OCW, de MBO Raad en mbo-scholen. Kenmerkend voor deze verhoudingen is een gelijkwaardige samenwerking, met veel ruimte voor instellingen om samen met de regionale partners in te spelen op de regionale opgaven.
De constructieve samenwerking rond het bestuursakkoord biedt een goede basis om in de komende jaren de uitdagingen waaraan het mbo wordt gesteld het hoofd te bieden.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 4.478.441 | 4.333.854 | 4.424.079 | 5.275.175 | 4.993.746 | 4.412.944 | 580.802 | |
waarvan garantieverplichtingen | 5.866 | ‒ 20.656 | 110.994 | ‒ 7.208 | 107.437 | 0 | 107.437 | |
waarvan overige verplichtingen | 4.472.575 | 4.354.510 | 4.313.085 | 5.282.383 | 4.886.309 | 4.412.944 | 473.365 | |
Uitgaven | 4.118.177 | 4.209.212 | 4.601.918 | 4.654.063 | 4.864.049 | 4.679.783 | 184.266 | |
Bekostiging | 3.704.063 | 3.786.795 | 4.151.144 | 4.210.160 | 4.330.200 | 4.218.548 | 111.652 | |
Hoofdbekostiging | 3.278.808 | 3.298.079 | 3.607.090 | 3.678.920 | 3.777.137 | 3.673.007 | 104.130 | |
Bekostiging mbo-instellingen1 | 3.210.597 | 3.229.517 | 3.537.697 | 3.608.204 | 3.704.028 | 3.600.387 | 103.641 | |
Bekostiging Caribisch Nederland | 7.020 | 6.109 | 5.491 | 5.316 | 5.744 | 7.220 | ‒ 1.476 | |
Bekostiging vavo | 61.190 | 62.454 | 63.902 | 65.400 | 67.365 | 65.400 | 1.965 | |
Kwaliteitsafspraken | 298.623 | 366.000 | 399.635 | 417.800 | 440.000 | 440.000 | 0 | |
Investeringsbudget | 179.935 | 183.600 | 196.069 | 381.300 | 440.000 | 440.000 | 0 | |
Resultaatsafhankelijk budget | 118.688 | 182.400 | 203.566 | 36.500 | 0 | 0 | 0 | |
Aanvullende bekostiging | 126.632 | 122.716 | 144.419 | 113.440 | 113.063 | 105.541 | 7.522 | |
Regionaal Investeringsfonds | 15.834 | 20.691 | 22.729 | 21.676 | 21.010 | 23.075 | ‒ 2.065 | |
Salarismix Randstadregio's | 41.277 | 42.293 | 47.591 | 48.397 | 51.503 | 50.000 | 1.503 | |
Regionaal programma | 30.400 | 30.400 | 30.400 | 30.550 | 30.466 | 84 | ||
Tegemoetkoming schoolkosten mbo | 4.968 | 10.000 | 10.000 | 10.000 | 10.000 | 10.000 | ||
Gelijke kansen | 4.332 | 18.761 | 2.967 | 0 | 2.000 | ‒ 2.000 | ||
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo | 15.003 | 15.000 | 14.938 | 0 | ||||
Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen | 30.400 | 0 | ||||||
Programmagelden regio's | 19.150 | 0 | ||||||
Subsidies (regelingen) | 254.258 | 235.308 | 246.410 | 241.277 | 322.155 | 255.647 | 66.508 | |
Subsidieregeling praktijkleren | 188.450 | 196.500 | 201.500 | 204.048 | 213.500 | 212.600 | 900 | |
Permanent leren | 464 | 0 | 0 | 0 | ||||
Leven Lang Ontwikkelen | 3.895 | 11.750 | ‒ 7.855 | |||||
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal | 11.688 | 14.072 | 22.780 | 16.007 | 16.031 | 14.500 | 1.531 | |
Loopbaanorientatie | 737 | 1.462 | 2.949 | 3.234 | 3.275 | 1.275 | 2.000 | |
Vakwedstrijden mbo | 3.200 | 3.200 | 0 | |||||
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's | 69.745 | 0 | 69.745 | |||||
ROC Leiden | 32.458 | 7.017 | 525 | 0 | ||||
Overige subsidies | 20.925 | 16.257 | 18.656 | 17.524 | 12.509 | 12.322 | 187 | |
Opdrachten | 11.642 | 15.567 | 8.573 | 8.238 | 5.039 | 4.990 | 49 | |
In- en uitbesteding | 3.515 | 6.214 | 4.228 | 3.590 | 5.039 | 4.990 | 49 | |
Caribisch Nederland | 8.127 | 9.353 | 4.345 | 4.648 | 0 | 0 | ||
Bijdrage aan agentschappen | 29.760 | 24.328 | 21.108 | 17.831 | 21.868 | 19.334 | 2.534 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 27.312 | 22.128 | 18.312 | 15.539 | 19.758 | 16.334 | 3.424 | |
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2.448 | 2.200 | 2.796 | 2.292 | 2.110 | 3.000 | ‒ 890 | |
Bijdragen aan ZBO's/RWT's | 3.984 | 51.901 | 54.910 | 54.998 | 61.156 | 66.399 | ‒ 5.243 | |
College voor Toetsen en Examens | 0 | 6.893 | ‒ 6.893 | |||||
Wet SLOA | 0 | 3.273 | ‒ 3.273 | |||||
SBB | 3.984 | 51.901 | 54.910 | 54.998 | 61.156 | 56.233 | 4.923 | |
Bijdrage aan medeoverheden | 114.470 | 95.313 | 119.773 | 121.559 | 123.631 | 114.865 | 8.766 | |
RMC's | 33.350 | 34.068 | 35.309 | 35.309 | 40.951 | 35.309 | 5.642 | |
Educatie | 57.548 | 58.985 | 60.391 | 60.356 | 62.174 | 60.356 | 1.818 | |
Regionaal Programma | 21.850 | 0 | 22.593 | 18.457 | 19.200 | 19.200 | 0 | |
Caribisch Nederland | 1.722 | 2.260 | 1.480 | 7.437 | 1.306 | 0 | 1.306 | |
Ontvangsten | 3.338 | 2.786 | 6.742 | 3.875 | 5.082 | 4.000 | 1.082 |
De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 580,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt onder andere verklaard door de bijstelling van de verplichtingenraming met € 92 miljoen bij het instrument regionaal programma, omdat voor dit programma de jaren 2021 t/m 2023 in 2020 additioneel zijn verplicht. Daarnaast heeft er ook een bijstelling van de verplichtingenraming zonder kaseffecten 2020 plaatsgevonden als gevolg van aanpassingen (€ 183 miljoen). Het betreft voornamelijk de doorwerking voor het bekostigingsjaar (kas) 2021 van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 en de referentieraming 2020 die in 2020 verplicht zijn (€ 168,7 miljoen).
De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 184,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging mbo-instellingen
De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.
Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarin een student meetelt is afhankelijk van de leerweg (beroepsopleidende leerweg (bol) of beroepsbegeleidende leerweg (bbl)) en de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. De regeling tegemoetkoming studiekosten liep tot en met 2019-2020, de middelen uit deze regeling (€ 10 miljoen) zouden in 2020 worden toegevoegd aan de lumpsum ten behoeve van het mbo-studentenfonds. Als gevolg van de coronacrisis heeft de behandeling van het wetsvoorstel versterken positie mbo-student vertraging opgelopen. Het mbo-studentenfonds is onderdeel van dit wetsvoorstel. Als gevolg van de vertraging is de regeling tegemoetkoming studiekosten met een jaar verlengd en zullen de middelen ten behoeve van het mbo-studentenfonds per 2021 aan de lumpsum worden toegevoegd. In 2020 is € 103,6 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.
Bekostiging Caribisch Nederland
Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.
Bekostiging vavo
De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2020 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2020 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2018, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2018. In 2020 is circa € 2 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.
Kwaliteitsafspraken
Investeringsbudget
Alle mbo-instellingen hebben een kwaliteitsagenda ingediend om aanspraak te kunnen maken op het investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget voor de kwaliteitsafspraken over de periode 2019-2022. De commissie kwaliteitsafspraken mbo heeft in het voorjaar van 2019 de kwaliteitsagenda’s beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.
Resultaatafhankelijk budget
Het resultaatafhankelijke deel van het budget voor de kwaliteitsafspraken wordt op twee momenten verdeeld onder de instellingen die de gestelde doelen in de kwaliteitsagenda in voldoende mate hebben gehaald. Sommige doelstellingen zijn gezien de coronapandemie moeilijker te bereiken voor de mbo-scholen, maar er zijn ook thema’s waar juist een versnelling plaatsvindt (bijvoorbeeld online onderwijs). Het beoordelingskader van de kwaliteitsafspraken biedt de Commissie kwaliteitsafspraken mbo ruimte om de resultaten integraal te beoordelen, en daarbij rekening te houden met onvoorziene (externe) omstandigheden. Dit betekent dat als kwaliteitsafspraken niet vervuld kunnen worden als gevolg van het coronavirus, de resultaatafhankelijke bekostiging toch kan worden uitgekeerd. In 2021 vindt een tussentijdse beoordeling plaats van het resultaatafhankelijk budget over de voortgang in de jaren 2019 en 2020. In 2023 vindt een eindbeoordeling plaats over de gehele periode 2019–2022.
Aanvullende bekostiging
Regionaal investeringsfonds (RIF)
Met het Regionaal Investeringsfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) van beroepsonderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden. Mbo-instellingen kunnen een aanvraag doen voor bekostiging van een samenwerkingstraject dat leidt tot verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De samenwerkingspartners dragen financieel voor 50% tot 67% bij. In 2020 is € 21 miljoen uitgekeerd. Dat is € 2,1 miljoen minder dan in de vastgestelde begroting staat. Dit is onder andere te verklaren door een meerjarige kasschuif om de beschikbare middelen voor de RIF-regeling in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.
Salarismix Randstadregio’s
In het Actieplan Leerkracht van Nederland zijn afspraken vastgelegd over de ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de Randstadregio’s. Er zijn via de «Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s", aanvullend op de lumpsum, structureel middelen beschikbaar gesteld om in deze regio’s tot een versterking van de salarismix te komen. Al deze middelen zijn in 2020 aan de scholen uitgekeerd volgens de in de regeling vastgestelde verdeling. De cijfers over de invulling van de salarismix in 2020 in de totale Randstad zullen in 2021 verschijnen op www.functiemix.nl.
Regionaal programma
In de eerste helft van 2020 zijn alle Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC-regio's) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Aan het begin van het schooljaar 2020-2021 zijn alle regio’s gestart met het nieuwe vierjarige regionale programma, waarin zij wederom maatregelen nemen om vsv te voorkomen en te bestrijden en jongeren in een kwetsbare positie te begeleiden. Voor de uitvoering van het regionaal programma was in 2020 in totaal € 49,8 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,6 miljoen via de contactschool naar de regio gegaan en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio (zie Bijdrage aan medeoverheden).
Tegemoetkoming schoolkosten mbo
De regeling tijdelijke voorziening leermiddelen is in 2020 met een jaar verlengd. Om deze reden is in 2020 de realisatie € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Via de regeling is € 10 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. Het budget is in zijn geheel uitgeput.
Gelijke kansen
De realisatie is in 2020 € 2 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel Loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.
Subsidies
Praktijkleren
De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. In 2020 was voor de reguliere regeling praktijkleren € 202,9 miljoen subsidie beschikbaar, inclusief € 0,9 miljoen in verband met een correctie op het budget voor de uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het grootste deel van het subsidiebudget (€ 194,8 miljoen) was bestemd voor het mbo en de overige middelen waren bestemd voor de compartimenten vmbo, hbo en promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio's). In de regeling geldt een maximum subsidiebedrag van € 2.700 per volledige praktijk- of werkleerplaats. Werkgevers ontvingen echter € 2.079 per praktijkleerplaats in het mbo en maximaal € 655 per praktijkleerplaats in het hbo. Om het aanbod van mbo-praktijkleerplaatsen in de sectoren landbouw, horeca en recreatie te stimuleren was voor deze sectoren € 10,6 miljoen beschikbaar voor een aanvullende subsidie, bovenop de reguliere subsidie. Per mbo-praktijkleerplaats kwam de aanvullende subsidie in 2020 uit op € 1.567.
Leven lang ontwikkelen
Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen (permanent leren). In 2020 zijn de beschikbare OCW middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg en de verkenning van een digitaal scholingsoverzicht. De realisatie is € 7,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting van € 11,8 mln. Dit wordt veroorzaakt door een kasschuif van € 3,7 miljoen aan middelen voor de regeling flexibilisering mbo. Daarnaast is op het onderdeel flexibilisering in 2020 sprake van een overlopende verplichting van € 1 miljoen om de beschikbare middelen, conform regeling, in overeenstemming te brengen met het betalingsritme en is er € 0,9 miljoen vrijgevallen. Ook is € 2,4 miljoen van de oorspronkelijke begroting overgeboekt naar het instrument opdrachten t.b.v. het scholingsportaal en kleinere opdrachten.
Tel mee met Taal
Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2020 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het landelijke programma «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit programma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. In 2020 is er onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht en is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Mede dankzij een in het Regeerakkoord opgenomen extra investering van € 5 miljoen per jaar, investeert het kabinet gedurende de looptijd van het programma (2020-2024) in totaal bijna € 125 miljoen in maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Dit is een aanvulling op het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 60,4 miljoen per jaar).
Loopbaanoriëntatie (LOB)
De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere studiekeuze- en arbeidsmarktvoorlichting via het portal KiesMBO met objectieve informatie over mbo-opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de middelen via het Expertisepunt LOB ingezet voor verbetering van de loopbaanbegeleiding in het mbo inclusief de overgangen vmbo-mbo-hbo en via het Kennispunt Gelijke Kansen, diversiteit en inclusie (GKDI) voor betere loopbaanbegeleiding en voorbereiding op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond en of lage sociaal economische status. De realisatie is in 2020 € 2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.
Vakwedstrijden mbo
Voor het organiseren van vakwedstrijden is op basis van de subsidieregeling vakwedstrijden vmbo en mbo in 2020 € 3,2 miljoen subsidie toegekend aan World Skills Netherlands (WSNL).
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's
Met de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 hebben bekostigde po-scholen, vo-scholen en mbo-instellingen alsmede niet-bekostigde instellingen overige educatie in 2020 de mogelijkheid gekregen om subsidie aan te vragen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dit is een steunmaatregel naar aanleiding van de coronacrisis. De programma's zijn bedoeld om achterstanden, ontstaan door de (gedeeltelijke) sluiting van de scholen en instellingen wegens de coronacrisis, weg te werken. De doelgroep van de regeling bestaat uit po-leerlingen, vo-leerlingen en mbo-studenten in een kwetsbare positie (met een vergroot risico) op leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging, mbo-studenten met studievertraging in de beroepspraktijkvorming en vavo-studenten en deelnemers overige educatie met studievertraging. Voor alle categorieën geldt dat (het vergrote risico op) de achterstanden en studievertraging het gevolg moet zijn van genoemde sluiting. Voor de mbo-studenten was er in totaal € 65,1 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 0,5 miljoen. Voor de vavo-studenten was er in totaal € 2 miljoen beschikbaar en voor de deelnemers overige educatie was er in totaal € 2,6 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 1,4 miljoen. De verhogingen vonden plaats in het tweede aanvraagtijdvak om alle aanvragen geheel te kunnen honoreren. Aangezien het budget voor mbo en overige educatie daarmee is uitgeput, is er voor die sectoren geen derde tijdvak geweest.
Overige subsidies
Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.
Opdrachten
In- en uitbesteding
Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.
Bijdragen aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is in 2020 € 3,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting doordat er meer uitvoeringskosten benodigd waren dan begroot.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft middelen ontvangen voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.
Bijdragen aan ZBO's/RWT's
College voor Toetsen en Examens (CvTE)
Het CvTE is een zbo dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2020 € 6,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat er ten behoeve van het werkprogramma CvTE 2020 € 8,1 miljoen is overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs). Om de middelen hiervoor bij het juiste budget te plaatsen heeft er daarnaast een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE plaatsgevonden.
Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)
De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de Wet SLOA. De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De realisatie in 2020 is € 3,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt mede omdat er een overboeking heeft plaatsgevonden in 2020 van € 1 miljoen naar het onderdeel overige subsidies. Door een wijziging in het beleid voor rekenexamens worden de rekenexamens niet meer belegd bij Cito. In plaats daarvan worden deze middelen ingezet ter subsidiëring van de opstart van een nieuwe coöperatie waarbinnen rekenexamens door en voor de mbo-scholen worden gemaakt. In dit kader heeft er ook een meerjarige kasschuif plaatsgevonden om de beschikbare middelen hiervoor in overeenstemming te brengen met het juiste betalingsritme. Daarnaast heeft er een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen plaatsgevonden van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE.
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
De SBB heeft in 2020 middelen ontvangen voor de uitvoering van wettelijke taken. SBB onderhoudt onder andere de kwalificatiestructuur in het mbo. In 2020 heeft SBB voor diverse opleidingen de kwalificatiedossiers aangepast en geactualiseerd. Een andere wettelijke taak die SBB heeft uitgevoerd is het zorgen voor voldoende kwalitatief goede stageplaatsen en leerbanen in het mbo. Naast de reguliere middelen heeft SBB in 2020 € 4 miljoen aan extra middelen ontvangen voor de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen. Dit is een steunmaatregel om de stagetekorten ten gevolge van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken.
Bijdragen aan medeoverheden
Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC's)
Gemeenten hebben met de RMC-functie de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2020 is er € 5,6 miljoen meer gerealiseerd dan de vastgestelde begroting. Dit wordt verklaard door een eenmalig extra specifieke uitkering van € 4 miljoen voor het voorkomen van uitval en werkloosheid onder vsv'ers, onderdeel van de corona-steunmaatregelen. Daarnaast is er in 2020 € 1,6 miljoen aan loon- en prijsontwikkeling toegevoegd.
Educatie
Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Gemeenten besteden dit budget aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.
Regionaal programma
Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2020 een bedrag van € 19,2 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt.
Caribisch Nederland
Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ). Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2020 € 1,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de middelen voor de SKJ op het instrument bekostiging stonden. De SKJ is echter een bijdrage aan medeoverheden en wordt daarom op dat instrument gerealiseerd.
Ontvangsten
De ontvangsten van € 5,1 miljoen in 2020 zijn onder andere het gevolg van afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.
Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten, (wetenschappelijk) personeel en bij de behoefte van de maatschappij.
Financieren
De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.
Regisseren
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.
Kengetal | 2015/16 | 2016/17 | 2017/18 | 2018/19 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
1 | Studenttevredenheid1 | Hbo | 75,6% | 75,8% | 72,9% | ‒ |
Wo | 84,9% | 85,2% | 83,9% | ‒ | ||
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |||
2 | Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2 | 18,8% | 19,1% | 19,1% | 19,5% | |
2016/17 | 2017/18 | 2018/19 | 2019/20 | |||
3 | Uitval 1e jaar3 | Hbo | 15,0% | 16,0% | 15,5% | 11,5% |
Wo | 6,0% | 6,7% | 7,0% | 5,3% | ||
4 | Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar4 | Hbo | 67,7% | 68,1% | 69,0% | 69,6% |
Wo | 81,1% | 80,7% | 81,2% | 81,1% |
Bron: Nationale Studenten Enquête. Voor 2018/19 en 2019/20 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.
Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Het bachelorrendement valt hoger uit, omdat nu ook een bachelor diploma behaald aan een andere instelling dan waar de student is ingestroomd meetelt. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
1 | Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1 | 2016/172 | 2017/182 | 2018/192 | 2019/202 | 2020/212 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
hbo voltijd associate degree | 4,3 | 5,4 | 6,9 | 8,7 | 11,2 | ||
hbo voltijd bachelor | 392,7 | 396,0 | 395,1 | 396,8 | 415,5 | ||
hbo voltijd master | 3,5 | 4,1 | 4,8 | 5,4 | 6,0 | ||
hbo deeltijd associate degree | 2,4 | 3,2 | 4,0 | 5,1 | 6,4 | ||
hbo deeltijd bachelor | 34,7 | 35,8 | 36,7 | 38,9 | 41,6 | ||
hbo deeltijd master | 8,4 | 7,7 | 7,8 | 7,9 | 7,8 | ||
Totaal hbo | 446,0 | 452,2 | 455,3 | 462,8 | 488,5 | ||
wo voltijd bachelor | 162,7 | 171,0 | 182,1 | 191,4 | 205,3 | ||
wo voltijd master | 98,4 | 102,0 | 105,8 | 108,8 | 118,9 | ||
wo deeltijd bachelor | 1,6 | 1,7 | 1,7 | 1,5 | 1,6 | ||
wo deeltijd master | 3,3 | 3,2 | 3,2 | 3,0 | 3,2 | ||
Totaal wo | 266,0 | 277,9 | 292,8 | 304,7 | 329,0 | ||
2 | Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
hbo voltijd associate degree | 1,0 | 1,0 | 1,2 | 1,4 | 2,1 | ||
hbo voltijd bachelor | 58,8 | 62,5 | 64,1 | 62,0 | 61,7 | ||
hbo voltijd master | 1,3 | 1,3 | 1,5 | 1,9 | 2,0 | ||
hbo deeltijd associate degree | 0,5 | 0,5 | 0,8 | 0,9 | 1,1 | ||
hbo deeltijd bachelor | 6,5 | 5,8 | 6,0 | 5,9 | 5,8 | ||
hbo deeltijd master | 2,5 | 2,4 | 2,2 | 2,0 | 2,1 | ||
Totaal hbo | 70,6 | 73,5 | 75,8 | 74,1 | 74,8 | ||
wo voltijd bachelor | 33,4 | 34,0 | 34,0 | 35,4 | 37,4 | ||
wo voltijd master | 40,0 | 41,0 | 42,6 | 44,4 | 45,0 | ||
wo deeltijd bachelor | 0,3 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | ||
wo deeltijd master | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,0 | ||
Totaal wo | 74,8 | 76,3 | 77,9 | 81,1 | 83,6 | ||
3 | Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)3 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
hbo | 7,4 | 7,8 | 7,7 | 7,6 | |||
wo | 7,2 | 7,5 | 7,7 | 7,7 | |||
4 | Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1) | 2019/20 | |||||
2.083 |
De aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen nu, idem aan 2018 en 2019, inclusief het groene onderwijs en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de jaarverslagen tot en met 2017.
Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2020 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).
De belangrijkste beleidsconclusies zijn beschreven in de paragraaf beleidsprioriteiten.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 2.867.843 | 3.213.191 | 3.461.463 | 3.552.945 | 3.773.125 | 3.476.868 | 296.257 | |
waarvan garantieverplichtingen | 70.434 | 53.643 | 22.410 | 10.580 | ‒ 2.703 | 0 | ‒ 2.703 | |
waarvan overige verplichtingen | 2.797.409 | 3.159.548 | 3.439.053 | 3.542.365 | 3.775.828 | 3.476.868 | 298.960 | |
Uitgaven | 2.833.160 | 2.925.976 | 3.262.539 | 3.399.821 | 3.511.341 | 3.416.799 | 94.542 | |
Bekostiging | 2.773.809 | 2.868.197 | 3.185.040 | 3.310.594 | 3.420.261 | 3.334.151 | 86.110 | |
Hoofdbekostiging | 2.584.417 | 2.713.021 | 3.185.040 | 3.190.628 | 3.275.350 | 3.193.490 | 81.860 | |
Onderwijsdeel hbo | 2.505.033 | 2.630.368 | 3.091.346 | 3.091.440 | 3.179.930 | 3.096.421 | 83.509 | |
Deel ontwerp en ontwikkeling | 70.915 | 72.439 | 80.191 | 83.670 | 87.836 | 85.259 | 2.577 | |
Vouchers studievoorschot | 0 | |||||||
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen | 8.346 | 10.171 | 13.503 | 15.518 | 7.584 | 11.810 | ‒ 4.226 | |
Bekostiging experimenten open bestel | ||||||||
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo | 123 | 43 | ||||||
Prestatiebox | 189.392 | 155.176 | 0 | 119.966 | 144.911 | 140.661 | 4.250 | |
Studievoorschotmiddelen | 119.966 | 144.911 | 140.661 | 4.250 | ||||
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering | 189.392 | 155.176 | ||||||
Subsidies (regelingen) | 5.569 | 5.001 | 2.077 | 1.013 | 1.062 | 977 | 85 | |
Regeling stimulering Bèta/techniek | 4289 | 3.143 | 0 | |||||
Overig | 1.280 | 1.858 | 2.077 | 1.013 | 1.062 | 977 | 85 | |
Bijdrage aan agentschappen | 17.540 | 14.089 | 12.969 | 13.177 | 14.722 | 13.766 | 956 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 17.540 | 14.089 | 12.969 | 13.177 | 14.722 | 13.766 | 956 | |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's | 36.242 | 38.689 | 62.453 | 75.037 | 75.296 | 67.905 | 7.391 | |
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo) | 29.477 | 29.329 | 48.963 | 60.813 | 60.515 | 53.265 | 7.250 | |
NWO (Promotiebeurs voor leraren) | 2.949 | 5.720 | 9.238 | 9.292 | 10.144 | 10.144 | 0 | |
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)² | 3.816 | 3.640 | 4.252 | 4.932 | 4.637 | 4.496 | 141 | |
Ontvangsten | 1.903 | 1.358 | 2.057 | 3.998 | 2.211 | 1.213 | 998 |
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 4.391.850 | 4.663.507 | 5.038.007 | 5.422.362 | 5.730.555 | 5.297.994 | 432.561 | |
waarvan garantieverplichtingen | 0 | ‒ 22.983 | ‒ 22.983 | ‒ 22.983 | ‒ 17.983 | 0 | ‒ 17.983 | |
waarvan overige verplichtingen | 4.391.850 | 4.686.490 | 5.060.990 | 5.445.345 | 5.748.538 | 5.297.994 | 450.544 | |
Uitgaven | 4.328.205 | 4.443.628 | 4.860.007 | 5.132.352 | 5.418.229 | 5.202.998 | 215.231 | |
Bekostiging | 4.298.116 | 4.416.577 | 4.829.573 | 5.101.096 | 5.386.198 | 5.172.522 | 213.676 | |
Hoofdbekostiging | 4.153.232 | 4.300.299 | 4.829.573 | 5.028.684 | 5.297.827 | 5.086.608 | 211.219 | |
Onderwijsdeel wo | 1.731.117 | 1.831.298 | 2.196.748 | 2.281.781 | 2.397.433 | 2.329.960 | 67.473 | |
Onderzoeksdeel wo | 1.768.756 | 1.800.009 | 1.962.582 | 2.060.420 | 2.194.075 | 2.068.420 | 125.655 | |
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek | 653.359 | 668.992 | 670.243 | 686.483 | 706.319 | 688.228 | 18.091 | |
Vouchers studievoorschot | 0 | |||||||
Prestatiebox | 144.884 | 116.278 | 0 | 72.412 | 88.371 | 85.914 | 2.457 | |
Studievoorschotmiddelen | 72.412 | 88.371 | 85.914 | 2.457 | ||||
Profilering en zwaartepuntvorming | 0 | |||||||
Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering | 144.884 | 116.278 | 0 | |||||
Subsidies (regelingen) | 3.160 | 2.553 | 3.573 | 3.675 | 3.659 | 4.369 | ‒ 710 | |
Open en online onderwijs | 1.027 | 988 | 1.674 | 1.840 | 1.844 | 1.965 | ‒ 121 | |
Overig | 2.133 | 1.565 | 1.899 | 1.835 | 1.815 | 2.404 | ‒ 589 | |
Opdrachten | 2.716 | 1.851 | 2.404 | 2.536 | 3.105 | 2.029 | 1.076 | |
Uitbesteding | 2.716 | 1.851 | 2.404 | 2.536 | 3.105 | 2.029 | 1.076 | |
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 24.213 | 22.647 | 24.457 | 25.045 | 25.267 | 24.078 | 1.189 | |
Organisaties | 24.213 | 22.647 | 24.457 | 25.045 | 25.267 | 24.078 | 1.189 | |
Ontvangsten | 2.253 | 1.364 | 172 | 9 | 15 | 16 | ‒ 1 |
De realisatie van de uitgaven 2020 ligt voor het hbo € 94,5 miljoen en voor het wo € 215,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 1,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt voor het hbo € 296,3 miljoen en voor het wo € 432,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft voornamelijk het effect van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 voor de jaren 2020 en 2021, de bijstelling van de raming van de studentenaantallen voor 2021 en aangegane of vervallen garantieverplichtingen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs.
Bekostiging
De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 86,1 miljoen en voor het wo met € 213,7 miljoen verhoogd.
Dit betreft:
• de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 (hbo € 100,7 miljoen en wo € 146,9 miljoen);
• de overheveling (wo € 66,8 miljoen) naar universiteiten van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)onderzoekmiddelen uit enerzijds de Stimulering Europees Onderzoek (SEO)regeling en uit anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde/Social Sciences Humanities, dit in vervolg op het advies van de commissie van Rijn;
• de generaal beschikbaar gestelde intensiveringsmiddelen ten behoeve van de flexibilisering van en maatwerk op de lerarenopleidingen (hbo € 2,1 miljoen en wo € 0,9 miljoen);
• een verlaging (hbo € 9,8 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in verband met het feit dat het experiment vraagfinanciering niet verlengt is en er minder vouchers werden toegekend dan geraamd;
• diverse kleinere mutaties (hbo ‒ € 6,9 miljoen en wo ‒ € 0,9 miljoen) voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten.
Hoofdbekostiging
Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.
Onderwijsdeel (hbo en wo)
Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:
a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);
b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;
c. een onderwijsopslag in percentages.
Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en onderzoeksdeel (wo)
Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:
a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;
b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;
c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;
d. een voorziening onderzoek in percentages.
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)
De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)
Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Het doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs.
In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats in 2021. De realisatie op het experiment in 2020 is € 9,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Voor een bedrag van € 5,2 miljoen is dit toe te schrijven aan het niet verlengen van het experiment, de hiervoor binnen het onderwijsdeel van de bekostiging gereserveerde middelen vallen hierdoor vrij. De resterende € 4,6 miljoen wordt veroorzaakt doordat het aantal aangevraagde vouchers in 2020 op het experiment lager uitkwam dan de raming.
Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs, en leidt tot meer deelnemers en gediplomeerden. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen nu ruim 400 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering. In de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek ‘Houdbaar voor de toekomst’ (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905) is, naar aanleiding van de tussenevaluatie van de experimenten, aangekondigd dat de ruimte voor flexibele inrichting van opleidingen op basis van leeruitkomsten, zoals die in de pilots geldt, structureel wordt verankerd in de WHW. Mits het oordeel van de Nederlands- Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in de pilots positief is. Met het oog op die structurele verankering in de WHW is de eindevaluatie van de pilots flexibilisering naar voren gehaald, deze zal nu begin 2021 worden afgerond.
Prestatiebox
Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)
In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.
De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen was in eerste instantie voorzien vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen zou beoordelen in 2019 en 2020. De beoordeling en besluitvorming levert vanwege de COVID-19- maatregelen echter vertraging op. Om er voor te zorgen dat instellingen niet in financiële onzekerheid zitten en de instellingen kunnen blijven investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs is besloten de kwaliteitsbekostiging ook voor 2021 toe te kennen met de reguliere rijksbijdrage, net als is gebeurd voor 2019 en 2020. Instellingen die in de eerste ronde geen positief besluit hebben ontvangen, dienen alsnog een nieuwe aanvraag in en de NVAO zal de Minister adviseren over die aanvraag. Daarbij gelden dezelfde criteria als in de eerste ronde. Om de kwaliteitsbekostiging vanaf 2022 in plaats van in 2021 in te laten gaan, is het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs aangepast.
Subsidies
Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)
De subsidieregeling open en online is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs, en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.
Onder begeleiding van SURF zijn in 2020 15 projecten gestart; 10 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.
Overig (hbo en wo)
Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.
Opdrachten
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot. De realisatie ligt € 1,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot, de belangrijkste in dit verband is het onderzoek naar de toereikendheid en doelmatigheid van het macrobudget en de kosten(toerekening) voor het mbo, ho en onderzoek.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7.
Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s
NWO
Het praktijkgericht onderzoek van hogescholen ontstaat vanuit een vraag of probleem uit de praktijk. Resultaten zijn kennis, inzichten, producten en diensten die bijdragen aan innovatie van de beroepspraktijk en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ook versterkt het onderzoek de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA bevordert de kwaliteit en de impact van het praktijkgericht onderzoek van hogescholen en de verdere uitbouw en vernieuwing ervan. Dit doet het regieorgaan door onderzoek te financieren en de samenwerking tussen hogescholen, het bedrijfsleven en publieke instellingen te stimuleren. In 2020 honoreerde Regieorgaan SIA 414 projecten en trajecten (van 597 ontvankelijke indieningen) in 19 verschillende regelingen. In 2020 zijn 470 projecten gestart. Eind 2020 waren er 771 projecten in uitvoering.
Het budget voor voor het praktijkgericht onderwijs is met € 7,3 miljoen verhoogd in verband met:
• een toevoeging (€ 4,1 miljoen) vanuit het Ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het Ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;
• een toevoeging (€ 2,2 miljoen) vanuit het Ministerie van EZK om het programma GoChem breder toegankelijk te maken voor alle MKB-bedrijven in de industrie voor projecten die bijdragen aan de klimaatopgave voor de industrie;
• een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van VWS om samen met het Regieorgaan SIA (onderdeel NWO) een onderzoeksprogramma op te zetten naar interventies in de buitenruimte;
• een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van IenW voor het onderzoek van Afval Naar Grondstof 2020 (PRO-VANG 5), waarin de samenwerking tussen MKB-bedrijven en hogescholen centraal staat om het onderzoek praktijkgericht te maken, om de circulaire economie op hbo-opleidingen te laten aansluiten en om het ondernemerschap te stimuleren.
Promotiebeurs voor Leraren
Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2020 is via NWO aan 48 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.
Ontvangsten
De verhoging van de ontvangsten van € 1,0 miljoen betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.
Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.
Stimuleren
Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etcetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.
Indicatoren/kengetallen
Internationale, ondersteunende maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+ en de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).
De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | HGIS realisatie | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 11.001 | 13.080 | 13.236 | 12.426 | 21.359 | 12.810 | 8.549 | 691 | |
Uitgaven | 12.281 | 11.625 | 12.496 | 12.678 | 12.810 | 12.830 | ‒ 20 | 817 | |
Subsidies (regelingen) | 1.595 | 856 | 820 | 179 | 207 | 241 | ‒ 34 | 126 | |
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) | 632 | ||||||||
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) | 600 | 600 | 600 | ||||||
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur | 211 | 186 | 155 | 114 | 134 | 116 | 18 | 126 | |
Overige incidentele subsidies | 152 | 70 | 65 | 65 | 74 | 125 | ‒ 51 | ||
Internationalisering Onderwijs | ‒ 1 | ‒ 1 | |||||||
Opdrachten | 1.002 | 56 | 0 | 105 | 123 | 207 | ‒ 84 | 0 | |
Opdrachten | 7 | 7 | |||||||
Beleidsonderzoek en benchmarking | 61 | 30 | 71 | 45 | 100 | ‒ 55 | |||
Incidentele Internationale activiteiten | 3 | 23 | 34 | 71 | 107 | ‒ 36 | |||
EU-Voorzitterschap | 938 | 3 | |||||||
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 9.234 | 10.287 | 11.250 | 11.883 | 11.974 | 11.861 | 113 | 185 | |
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland | 135 | 135 | |||||||
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) | 628 | 859 | 803 | 803 | 803 | 0 | |||
Stichting Nuffic | 3.566 | 3.838 | 3.875 | 3.858 | 3.901 | 3.826 | 75 | ||
Nederlandse Taalunie | 2.806 | 2.821 | 2.727 | 2.762 | 2.850 | 2.861 | ‒ 11 | ||
Europa College Brugge | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | 0 | ||
Unesco | 130 | 20 | ‒ 20 | ||||||
OESO CERI | 71 | 74 | 77 | 81 | 83 | 82 | 1 | ||
Fulbright Center | 368 | 368 | 468 | 368 | 368 | 368 | 0 | ||
DCCIC | 90 | ||||||||
Stichting Ons Erfdeel | 185 | 185 | 185 | 185 | 185 | 185 | 185 | ||
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training | 1.963 | 2.208 | 2.989 | 3.066 | 3.154 | 3.066 | 88 | ||
EU-programma's en activiteiten | 20 | 40 | 20 | ‒ 20 | |||||
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) | 600 | 600 | 600 | 0 | |||||
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken | 450 | 426 | 426 | 511 | 506 | 521 | ‒ 15 | 506 | |
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) | 450 | 426 | 426 | 511 | 506 | 521 | ‒ 15 | 506 | |
Ontvangsten | 1 | 24 | 113 | 121 | 10 | 99 | ‒ 89 |
De realisatie van de verplichtingen is € 8,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verklaring ligt in een heroverweging van de subsidierelatie met Nuffic en een daaruit voortgekomen driejarige verplichting van in totaal € 10,9 miljoen voor een aanbesteding op het gebied van internationalisering. Daarnaast is er € 2,2 miljoen minder verplicht dan oorspronkelijk begroot voor Nuffic. Dit is te verklaren doordat bij een herziening van de subsidierelatie met Nuffic een deel van de activiteiten zijn aanbesteed (€ 1,9 miljoen) en de uitvoering van de regeling Internationalisering Funderend Onderwijs (IFO) overgedragen is naar de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUSI). Deze overdracht betekende een verschuiving van het verplichtingsritme (€ 0,3 miljoen). De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,02 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,09 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.
Opdrachten
Er is een driejarige verplichting vastgelegd van € 10,9 miljoen voor een aanbesteding met als doel internationalisering te bevorderen.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Duitsland Instituut Amsterdam
Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.
Nuffic
De Stichting Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek. Er heeft een heroverweging plaatsgevonden van de subsidie aan Nuffic. In 2020 is er een wetstraject gestart om een aantal taken wettelijk te verankeren. Daarnaast zijn er taken Europees aanbesteed en zijn er taken afgebouwd.
Nederlandse Taalunie
De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker.
Fulbright Center
Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).
Stichting Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil context brengen bij kunst, taal, geschiedenis, literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen uit de Lage Landen. Dit realiseert Ons Erfdeel door het uitbrengen van artikelen en boeken, het publiceren van het Franstalige tijdschrift Septentrion en het digitaal publiceren van artikelen op hun Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige websites.
Nationaal Agentschap Erasmus+
Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. In 2020 is een wetstraject gestart waarmee de nationale uitvoering van de nieuwe Erasmus+ verordening wettelijk wordt vastgelegd, waaronder het aanwijzen van de Nationale Agentschappen. Nuffic wordt aangewezen als Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training voor het nieuwe Erasmus+ programma.
Neth-ER
De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, VSNU, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB en LSVB. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Neth-ER ontvangt een subsidie van het Ministerie van OCW voor het informeren van het brede Nederlandse kennisveld over Europese beleidsontwikkelingen op het terrein van onderwijs en onderzoek.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
Vlaams-Nederlands Huis De Buren
Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 3.155 | 2.858 | 2.873 | 2.873 | 2.873 | 2.873 | |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 52.588 | 49.001 | 51.437 | 52.770 | 54.299 | 52.770 | 1.529 |
Internationaal beleid (artikel 8) | 886 | 932 | 766 | 825 | 817 | 822 | ‒ 5 |
Cultuur (artikel 14) | 5.739 | 4.640 | 4.617 | 4.617 | 4.617 | 4.617 | |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | |
Apparaatskosten (artikel 95) | 139 | 144 | 148 | 269 | ‒ 121 | ||
Totaal | 62.822 | 57.885 | 60.286 | 61.683 | 63.208 | 61.805 | 1.403 |
Toelichting
De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling weer van de HGIS-middelen van het Ministerie van OCW per artikel.
De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.
De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.
Financieren
De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.
Stimuleren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van versterking van de leraar (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 345), naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 369), de aanpak van het lerarentekort (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 381 en Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 382) en het op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenant.
Regisseren
De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.
Kengetallen
De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.
De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend hierop kan het volgende opgemerkt worden rondom het lerarenbeleid.
Nieuw bevoegdhedenstelsel
Als vervolg op het advies Ruim baan voor leraren van de Onderwijsraad is de commissie Onderwijsbevoegdheden gevraagd het kabinet te adviseren over wat leraren moeten kennen en kunnen om bevoegd te zijn en hoe zij deze bevoegdheid kunnen halen. Dit advies moet bijdragen aan het vergroten van het carrièreperspectief voor leraren en waar mogelijk de complexiteit in het huidige stelsel, met honderden routes tot het leraarschap, verkleinen.
Daarbij staat de kwaliteit van onderwijs voorop. Tegelijkertijd moet het aantrekkelijker worden om te (blijven) werken in het onderwijs en moeten leraren goed kunnen inspelen op de behoefte van alle leerlingen. In 2021 wordt het advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden verwacht.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 188.280 | 152.191 | 138.490 | 178.784 | 173.761 | 158.120 | 15.641 | |
Uitgaven | 208.594 | 162.367 | 140.384 | 172.073 | 155.273 | 168.518 | ‒ 13.245 | |
Bekostiging | 24.612 | 27.820 | 26.720 | 29.242 | 38.305 | 37.619 | 686 | |
Aanvullende bekostiging | 24.612 | 27.820 | 26.720 | 29.242 | 38.305 | 37.619 | 686 | |
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen | 24.612 | 27.820 | 26.720 | 29.242 | 38.305 | 37.619 | 686 | |
Subsidies (regelingen) | 167.251 | 125.339 | 109.289 | 136.960 | 111.566 | 124.328 | ‒ 12.762 | |
Lerarenbeurs/zij-instroom | 115.534 | 109.945 | 103.380 | |||||
Lerarenbeurs | 77.559 | 50.094 | 49.560 | 534 | ||||
Zij-instroom | 42.540 | 40.901 | 50.096 | ‒ 9.195 | ||||
Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo | 16.774 | 2.625 | 687 | |||||
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen | 17.418 | 63 | ||||||
Wet Beroep leraar en Lerarenregister | 738 | 1.499 | 2.945 | ‒ 1.446 | ||||
Verankering academische opleidingsschool | 1.120 | |||||||
Onderwijscoöperatie | 3.015 | 2.945 | 822 | |||||
Promotiebeurs voor leraren | 6.502 | 3.251 | ||||||
Projecten professionalisering | 1.092 | 3.899 | 1.665 | |||||
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek | 654 | |||||||
Regionale aanpak lerarentekort | 17.779 | 19.000 | ‒ 1.221 | |||||
Overige projecten | 5.142 | 2.611 | 2.735 | 16.123 | 1.293 | 2.727 | ‒ 1.434 | |
Opdrachten | 10.908 | 3.654 | 1.623 | 2.289 | 2.901 | 3.635 | ‒ 734 | |
Onderzoek, ramingen en communicatie | 3.837 | 2.685 | 1.497 | 2.289 | 2.901 | 3.635 | ‒ 734 | |
Leraren- en schoolleidersregister | 7.071 | 969 | 126 | |||||
Bijdrage aan agentschappen | 5.823 | 5.554 | 2.752 | 3.582 | 2.501 | 2.936 | ‒ 435 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 5.823 | 5.554 | 2.752 | 3.582 | 2.501 | 2.936 | ‒ 435 | |
Ontvangsten | 12.319 | 11.319 | 9.812 | 8.307 | 6.409 | 9.000 | ‒ 2.591 |
De realisatie van de uitgaven 2020 is € 13,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door minder verstrekte subsidies. De realisatie van de ontvangsten is € 2,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is voornamelijk het gevolg van het verlaagde beschikbare budget voor de lerarenbeurs. Een groot deel van de ontvangsten binnen artikel 9 is afkomstig van leraren die een lerarenbeurs hebben aangevraagd maar toch niet beginnen of stoppen met hun studie. De verplichtingen zijn € 15,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een ophoging van het verplichtingenbudget op de aanpak lerarentekort met € 15 miljoen, zoals gemeld in de Kamerbrief over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VIII, nr.148). In 2020 is er voor twee jaar een verplichting aangegaan.
Subsidies
De realisatie op de subsidies is € 12,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Zoals toegelicht bij de tweede suppletoire begroting komt dit onder andere doordat het aantal aanvragen voor de regeling zij-instroom dit jaar lager is dan verwacht. Daarnaast was € 5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de zij-instroom vanuit de beschikbaar gestelde middelen voor het lerarentekort bij Voorjaarsnota, wat gezien het aantal aanvragen dit jaar niet nodig was. Beoogd is om dit via de eindejaarsmarge toe te voegen aan de begroting 2021 en in 2021 in te zetten voor het lerarentekort. Verder is er een meevaller op de MBO-instructeursbeurs en op de regeling korte scholingstrajecten ontstaan doordat er minder aanvragen waren dan verwacht. In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vallen deze regelingen beide onder de regeling zij-instroom.
Eind november werd duidelijk hoeveel aanvragen er precies toegekend zijn voor de regeling zij-instroom. De meevaller is hiermee toegenomen met € 1,5 miljoen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting.
Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl
In 2020 hebben geen grote beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de studiefinanciering, met uitzondering van de maatregelen die genomen zijn in verband met de coronapandemie. Zo hebben studenten die in de zomermaanden juni, juli, augustus of september 2020 geen recht meer hadden op een basisbeurs (mbo) of aanvullende beurs (mbo en ho), een tegemoetkoming ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast is de maximale termijn van het studentenreisproduct met 3 maanden verlengd voor ho-studenten die hierop recht hadden in maart 2020 en is een aantal coulance maatregelen opgesteld, om bijvoorbeeld studenten en oud-studenten met studieschulden en acute financiële problemen tegemoet te komen.
Daarnaast is in 2020 de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering gepubliceerd, die tevens diende als eerste evaluatie van het sociaal leenstelsel. Hieruit komt naar voren dat het studiefinancieringsstelsel ervoor zorgt dat de beroepsopleidende leerweg van het mbo (mbo bol) en het ho financieel toegankelijk zijn voor studenten. Ook is geconcludeerd dat de doorstroom naar het ho en de keuzes die studenten maken nauwelijks zijn beïnvloed door de invoering van het leenstelsel. Aandachtspunten die naar voren kwamen in de beleidsdoorlichting zijn de doorstroom van mbo naar hbo, de relatief grote ouderbijdrage van studenten uit middeninkomens en het leengedrag van studenten in combinatie met de hoogte van de studieschuld.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 5.828.062 | 4.563.829 | 6.200.225 | 5.317.390 | 5.171.220 | 5.221.098 | ‒ 49.878 | |
Uitgaven | 5.828.062 | 4.563.829 | 6.200.225 | 5.317.390 | 5.171.220 | 5.221.098 | ‒ 49.878 | |
Inkomensoverdracht | 3.202.292 | 1.964.912 | 3.595.627 | 2.651.162 | 2.328.241 | 2.137.924 | 190.317 | |
Basisbeurs gift ( R) | 1.075.460 | 1.108.885 | 1.210.960 | 1.099.286 | 865.335 | 840.285 | 25.050 | |
Aanvullende beurs gift ( R) | 585.282 | 608.481 | 672.109 | 665.431 | 692.622 | 674.557 | 18.065 | |
Reisvoorziening gift ( R) | 1.420.507 | ‒ 41.301 | 1.631.598 | 790.046 | 666.540 | 542.961 | 123.579 | |
Caribisch Nederland gift (R) | 3.320 | 3.491 | 3.210 | 3.340 | 2.852 | 3.210 | ‒ 358 | |
Overige uitgaven ( R) | 117.723 | 285.356 | 77.750 | 93.059 | 100.892 | 76.911 | 23.981 | |
Leningen | 2.500.515 | 2.466.346 | 2.488.675 | 2.543.858 | 2.717.821 | 2.965.119 | ‒ 247.298 | |
Basisbeurs prestatiebeurs (NR) | ‒ 61.338 | ‒ 367.482 | ‒ 707.732 | ‒ 760.632 | ‒ 622.580 | ‒ 608.035 | ‒ 14.545 | |
Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR) | 172.479 | 168.752 | 136.424 | 144.946 | 122.378 | 115.192 | 7.186 | |
Reisvoorziening (NR) | 114.498 | 175.475 | 161.344 | 98.339 | 63.005 | |||
Rentedragende lening (NR) | 2.238.174 | 2.608.440 | 2.459.989 | 2.587.047 | 2.645.105 | 2.924.417 | ‒ 279.312 | |
Collegegeldkrediet (NR) | 262.036 | 322.007 | 352.355 | 332.520 | 303.414 | 353.529 | ‒ 50.115 | |
Levenlanglerenkrediet (NR) | 0 | 3.881 | 20.191 | 27.108 | 29.551 | 45.000 | ‒ 15.449 | |
Overige uitgaven (NR) | ‒ 110.836 | ‒ 269.252 | 112.950 | 37.395 | 78.609 | 36.677 | 41.932 | |
Bijdrage aan agentschappen | 125.255 | 132.571 | 115.923 | 122.370 | 125.158 | 118.055 | 7.103 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) | 125.255 | 132.571 | 115.923 | 122.370 | 125.158 | 118.055 | 7.103 | |
Ontvangsten | 795.034 | 826.628 | 846.307 | 914.341 | 1.051.508 | 936.149 | 115.359 | |
Ontvangsten ( R) | 211.071 | 200.665 | 152.773 | 119.190 | 97.386 | 139.535 | ‒ 42.149 | |
Ontvangen rente ( R) | 126.288 | 105.783 | 93.903 | 76.887 | 63.342 | 89.518 | ‒ 26.176 | |
Overige ontvangsten ( R) | 84.783 | 94.882 | 58.870 | 42.303 | 33.824 | 50.017 | ‒ 16.193 | |
Ontvangsten Caribisch Nederland (R) | 220 | 0 | 220 | |||||
Ontvangsten (NR) | 583.963 | 625.963 | 693.534 | 795.151 | 954.122 | 796.614 | 157.508 | |
Terugontvangen hoofdsom (NR) | 583.963 | 625.963 | 693.534 | 795.151 | 954.122 | 796.614 | 157.508 |
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Relevante uitgaven: | 3.327.547 | 2.097.483 | 3.711.550 | 2.773.532 | 2.453.399 | 2.255.979 | 197.420 |
Niet-relevante uitgaven: | 2.500.515 | 2.466.346 | 2.488.675 | 2.543.858 | 2.717.821 | 2.965.119 | ‒ 247.298 |
Relevante ontvangsten: | 211.071 | 200.665 | 152.773 | 119.190 | 97.386 | 139.535 | ‒ 42.149 |
Niet-relevante ontvangsten: | 583.963 | 625.963 | 693.534 | 795.151 | 954.122 | 796.614 | 157.508 |
In tabel 30 Budgettaire gevolgen van beleid is vanaf de begroting van 2020 gekozen voor een verhelderende indeling tussen de instrumenten inkomensoverdracht en leningen. In totaal zijn er vier wijzigingen ten opzichte van de eerdere begrotingen. Ten eerste zijn de niet-relevante posten die onder het instrument inkomensoverdracht stonden overgeheveld naar het instrument leningen. Het betreft hier de posten Basisbeurs prestatiebeurs (NR), Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR), Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) en Overige uitgaven niet-relevant (NR). De prestatiebeurzen worden in eerste instantie als lening toegekend aan de student en worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma binnen tien jaar. Het boeken van de niet-relevante posten onder het instrument leningen sluit beter aan op de wijze waarop de prestatiebeurzen aan de studenten worden toegekend. De onderliggende tabellen die een verdere uitsplitsing geven op deze posten worden voortaan ook toegelicht onder het kopje Leningen.
Ten tweede worden alle relevante uitgaven aan de reisvoorziening gift nu onder hetzelfde budget geboekt. Voorheen waren deze uitgaven apart uitgesplitst naar Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) en Kosten contract OV-bedrijven. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De uitsplitsing naar deze drie posten is in de onderliggende tabellen weergegeven.
In de derde plaats is de post Rentedragende lening (NR) verder uitgesplitst naar de posten Rentedragende lening (NR) en Leven lang leren krediet (NR). Voorheen werden de uitgaven aan het Leven lang leren krediet volledig onder de post Rentedragende lening (NR) geboekt, nu wordt dit bedrag ook apart weergegeven.
Tot slot zijn de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) nu geheel zichtbaar onder de post overige ontvangsten (R). Deze ontvangsten waren voorheen zichtbaar onder de post Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R). De rente-inkomsten hebben nu een aparte post Ontvangen rente (R), waardoor nu beter zichtbaar wordt wat de ontvangen rente is. De post die voorheen Kortlopende vorderingen (R) werd genoemd, valt nu onder de post Overige ontvangsten (R) samen met de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) en de post Ontvangsten Caribisch Nederland (R).
Was | Wordt |
Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R), Kosten contract OV-Bedrijven | Reisvoorziening gift (R) |
Rentedragende lening (NR) inclusief leven lang leren krediet (NR) | Rentedragende lening (NR) exclusief leven lang leren krediet (NR), Leven lang leren krediet (NR) |
Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R) inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) | Ontvangen Rente (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom |
Kortlopende vorderingen (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) | Overige ontvangsten (R) inclusief ontvangsten van kortlopende vorderingen en inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) |
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die is omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.
De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.
De realisatie van de uitgaven lag in 2020 € 49,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 197,4 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 247,3 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 115,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 42,1 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 157,5 miljoen hoger dan begroot.
De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2020 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.
Inkomensoverdrachten
Basisbeurs
De basisbeurs is een algemene voorziening die ertoe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de bol financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het ho geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij vóór de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Studerenden met basisbeurs | 506.094 | 395.402 | 290.298 | 230.111 | 222.092 | 206.800 | 15.292 |
bol | 236.048 | 230.764 | 220.603 | 213.388 | 216.315 | 202.000 | 14.315 |
hbo | 197.812 | 132.213 | 64.064 | 15.235 | 5.218 | 4.000 | 1.218 |
wo | 72.234 | 32.425 | 5.631 | 1.488 | 559 | 800 | ‒ 241 |
Studenten zonder basisbeurs | 277.203 | 393.096 | 486.511 | 547.147 | 585.572 | 559.200 | 26.372 |
bol | 7.702 | 8.432 | 8.067 | 16.873 | 20.030 | 7.500 | 12.530 |
hbo | 142.916 | 214.365 | 277.321 | 321.903 | 345.123 | 330.600 | 14.523 |
wo | 126.585 | 170.299 | 201.123 | 208.371 | 220.419 | 221.100 | ‒ 681 |
Totaal | 783.297 | 788.498 | 776.809 | 777.258 | 807.665 | 766.000 | 41.664 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2020 hoger lag dan geraamd (41.664 studerenden meer).
In tabel 33 zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot en dus geen basisbeurs meer ontvangen, opgenomen in de categorie Studenten zonder basisbeurs. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol als hbo met een basisbeurs is hoger gerealiseerd dan geraamd, in het wo is dit juist lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten zonder basisbeurs is ook hoger dan geraamd in de bol en hbo, en in het wo is dit aantal lager gerealiseerd dan geraamd.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde basisbeurs gift | 87.663 | 82.675 | 88.310 | 83.145 | 84.597 | 78.802 | 5.795 |
bol | 84.950 | 79.275 | 82.292 | 80.205 | 82.278 | 78.802 | 3.476 |
hbo | 888 | 1.183 | 3.907 | 1.516 | 1.355 | 0 | 1.355 |
wo | 1.825 | 2.217 | 2.111 | 1.424 | 963 | 0 | 963 |
Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs | 987.797 | 1.026.210 | 1.122.649 | 1.016.141 | 780.739 | 761.483 | 19.256 |
bol | 217.016 | 225.966 | 250.183 | 223.108 | 211.376 | 219.464 | ‒ 8.088 |
hbo | 445.449 | 468.642 | 537.064 | 508.966 | 315.070 | 381.490 | ‒ 66.420 |
wo | 325.332 | 331.602 | 335.402 | 284.067 | 254.293 | 160.529 | 93.764 |
Totaal | 1.075.460 | 1.108.885 | 1.210.959 | 1.099.286 | 865.335 | 840.285 | 25.051 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
De relevante uitgaven aan de basisbeurs gift zijn in 2020 € 25,1 miljoen hoger dan geraamd. In de bol is er € 3,5 miljoen meer aan basisbeurs als gift uitbetaald dan geraamd. Dit komt door hogere studentenaantallen dan geraamd. In 2020 is in de bol € 8,1 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd.
De toekenningen als gift van basisbeurzen aan hbo-studenten zijn € 1,4 miljoen hoger dan geraamd en de toekenningen aan wo-studenten zijn € 1,0 miljoen hoger dan geraamd. Door de invoering van het studievoorschot is de basisbeurs in het ho afgeschaft en zijn er geen toekenningen als gift in het hbo en wo geraamd. Er zijn echter nog enkele studenten die een basisbeurs ontvangen waardoor er nog uitgaven aan de basisbeurs als gift in het ho zijn. In het hbo is er minder basisbeurs omgezet in gift dan geraamd en in het wo is er meer basisbeurs omgezet naar gift dan geraamd.
Aanvullende beurs
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
bol | 115.226 | 112.894 | 110.724 | 108.074 | 108.264 | 103.000 | 5.264 |
hbo | 86.974 | 88.376 | 88.466 | 88.969 | 89.602 | 87.500 | 2.102 |
wo | 28.540 | 29.288 | 30.127 | 31.295 | 31.493 | 31.900 | ‒ 407 |
Totaal | 230.740 | 230.558 | 229.317 | 228.338 | 229.359 | 222.400 | 6.959 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
In 2020 zijn er 5.264 meer bol-studenten met een aanvullende beurs dan geraamd. In het hbo zijn er ook iets meer beurzen verstrekt, namelijk aan 2.102 studenten meer dan begroot. In het wo aan 407 studenten minder dan begroot.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde aanvullende beurs gift | 275.699 | 276.011 | 283.500 | 282.850 | 289.739 | 274.872 | 14.867 |
bol | 228.570 | 224.760 | 228.931 | 229.322 | 231.259 | 219.608 | 11.651 |
hbo | 37.716 | 41.110 | 43.321 | 41.841 | 45.783 | 43.417 | 2.366 |
wo | 9.414 | 10.141 | 11.248 | 11.687 | 12.697 | 11.847 | 850 |
Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs | 309.583 | 332.470 | 388.609 | 382.581 | 402.884 | 399.685 | 3.199 |
bol | 139.748 | 147.246 | 164.215 | 151.285 | 141.841 | 154.722 | ‒ 12.881 |
hbo | 123.077 | 134.655 | 164.179 | 167.652 | 191.368 | 178.108 | 13.260 |
wo | 46.757 | 50.569 | 60.215 | 63.644 | 69.675 | 66.855 | 2.820 |
Totaal | 585.282 | 608.481 | 672.109 | 665.431 | 692.622 | 674.557 | 18.065 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
De relevante uitgaven aan de aanvullende beurs gift zijn in 2020 € 18,1 miljoen hoger dan geraamd. De toekenningen van aanvullende beurzen gift in de bol zijn in 2020 € 11,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt omdat het aantal bol studenten hoger is dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 12,9 miljoen lager dan geraamd.
De toekenningen van aanvullende beurzen gift in het hbo zijn in 2020 € 2,4 miljoen hoger dan geraamd en in het wo € 0,9 miljoen hoger dan geraamd . De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van hbo-studenten zijn € 13,3 miljoen hoger dan geraamd. In het wo zijn de omzettingen naar gift € 2,8 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere omzettingen.
Reisvoorziening
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Aantal gebruikers van het reisrecht | 663.486 | 771.330 | 782.943 | 792.104 | 817.573 | 770.600 | 46.973 |
bol minderjarig | 0 | 99.662 | 109.345 | 111.281 | 112.599 | 107.000 | 5.599 |
bol | 214.627 | 216.346 | 215.032 | 216.548 | 218.779 | 200.000 | 18.779 |
ho | 448.859 | 455.322 | 458.566 | 464.275 | 486.195 | 463.600 | 22.595 |
Aantal RBS | 20.568 | 20.480 | 19.314 | 17.250 | 11.497 | 19.600 | ‒ 8.103 |
bol | 3.017 | 3.240 | 2.992 | 2.605 | 1.378 | 2.800 | ‒ 1.422 |
ho | 17.551 | 17.240 | 16.322 | 14.645 | 10.119 | 16.800 | ‒ 6.681 |
Totaal | 684.054 | 791.810 | 802.257 | 809.354 | 829.070 | 790.200 | 38.870 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2020 per saldo 46.973 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door meerderjarige bol-studenten en ho-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. Het aantal studenten dat in 2020 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving, is 8.103 studenten lager dan geraamd. Dit komt voornamelijk door lagere aantallen in het ho.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde reisvoorziening gift | 0 | 0 | 70.219 | 89.552 | 92.663 | 67.223 | 25.440 |
bol | 58.064 | 79.372 | 81.448 | 60.180 | 21.268 | ||
ho | 12.154 | 10.179 | 11.215 | 7.043 | 4.172 | ||
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs | 0 | 0 | 695.785 | 654.992 | 688.227 | 699.828 | ‒ 11.601 |
bol | 199.917 | 184.301 | 210.598 | 230.543 | ‒ 19.945 | ||
ho | 495.868 | 470.691 | 477.629 | 469.285 | 8.344 | ||
Bijdrage studerenden aan OV-contract | 0 | 0 | ‒ 857.909 | ‒ 912.228 | ‒ 972.683 | ‒ 896.097 | ‒ 76.587 |
bol | ‒ 346.466 | ‒ 378.130 | ‒ 394.983 | ‒ 352.388 | ‒ 42.595 | ||
ho | ‒ 511.442 | ‒ 534.098 | ‒ 577.701 | ‒ 543.709 | ‒ 33.992 | ||
Kosten contract OV-bedrijven | 1.723.502 | 957.731 | 858.333 | 672.007 | 186.326 | ||
Totaal reisvoorziening | 0 | 0 | 1.631.597 | 790.046 | 666.540 | 542.961 | 123.578 |
Toelichting
Tabel 38 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2018. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 30).
De relevante uitgaven aan de reisvoorziening zijn in 2020 in totaal € 123,6 miljoen hoger dan geraamd. Het bedrag aan reisvoorziening gift dat is uitbetaald, is € 25,4 miljoen hoger dan begroot. Dit betreft studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen en daardoor de reisvoorziening als directe gift krijgen. Vooral de uitgaven aan bol-studenten zijn hoger, wat het gevolg is van hogere studenten aantallen. De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren in 2020 lager dan begroot. De omzettingen voor de bol-studenten was € 19,9 miljoen lager dan geraamd, en voor de studenten hoger onderwijs € 8,3 miljoen hoger dan geraamd.
De hogere studentenaantallen dragen ook bij aan de lagere uitgaven voor bijdrage van studerenden aan OV-contract omdat het hier een negatieve post betreft. In 2020 is er € 76,6 miljoen minder uitgegeven dan geraamd.
De kosten contract OV-bedrijven zijn € 186,3 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt doordat er na de vaststelling van de begroting 2020 een kasschuif heeft plaatsgevonden waardoor de uitgaven in 2020 met € 200 miljoen zijn verhoogd. Deze kosten zijn naar voren geschoven uit 2021. Doordat de prijzen gemiddeld wat lager waren dan begroot heeft er ook een besparing plaatsgevonden op de uitgaven, waardoor per saldo de totale uitgaven € 186,3 miljoen hoger zijn dan begroot.
Overige uitgaven
De relevante overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen, technische correcties tussen relevante en niet-relevante uitgaven en de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale relevante uitgaven zijn in 2020 € 24 miljoen hoger dan geraamd. Deze hogere uitgaven zijn grotendeels te wijten aan de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale uitgaven aan deze tegemoetkoming in 2020 bedroegen € 36,0 miljoen.
Leningen
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld. Het betreft hier de prestatiebeurzen, de rentedragende leningen, het collegegeld-krediet en het levenlanglerenkrediet.
Basisbeurs
Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde basisbeurs | 922.276 | 656.537 | 413.927 | 287.270 | 256.278 | 242.528 | 13.750 |
bol | 259.485 | 249.783 | 238.488 | 234.729 | 234.960 | 224.737 | 10.223 |
hbo | 452.766 | 311.988 | 158.613 | 47.396 | 19.108 | 14.464 | 4.644 |
wo | 210.025 | 94.766 | 16.826 | 5.145 | 2.210 | 3.327 | ‒ 1.117 |
Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs | ‒ 987.797 | ‒ 1.026.210 | ‒ 1.122.649 | ‒ 1.016.143 | ‒ 780.739 | ‒ 756.483 | ‒ 24.256 |
bol | ‒ 217.016 | ‒ 225.966 | ‒ 250.183 | ‒ 223.110 | ‒ 211.376 | ‒ 219.464 | 8.088 |
hbo | ‒ 445.449 | ‒ 468.642 | ‒ 537.064 | ‒ 508.966 | ‒ 315.070 | ‒ 381.490 | 66.420 |
wo | ‒ 325.332 | ‒ 331.602 | ‒ 335.402 | ‒ 284.067 | ‒ 254.293 | ‒ 155.529 | ‒ 98.764 |
Naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs | 4.184 | 2.191 | 990 | ‒ 31.759 | ‒ 98.120 | ‒ 94.080 | ‒ 4.040 |
bol | ‒ 25 | ‒ 10 | ‒ 2 | ‒ 3.348 | ‒ 15.484 | ‒ 7.680 | ‒ 7.804 |
hbo | 731 | 430 | 152 | ‒ 15.119 | ‒ 60.976 | ‒ 60.000 | ‒ 976 |
wo | 3.478 | 1.771 | 840 | ‒ 13.292 | ‒ 21.660 | ‒ 26.400 | 4.740 |
Totaal | ‒ 61.338 | ‒ 367.482 | ‒ 707.732 | ‒ 760.632 | ‒ 622.580 | ‒ 608.035 | ‒ 14.546 |
Toelichting
In totaal is er in 2020 € 13,8 miljoen meer aan basisbeurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 10,2 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 4,6 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een basisbeurs dan geraamd. In het wo is € 1,1 miljoen minder uitgegeven aan basisbeurs prestatiebeurs dan begroot, als gevolg van lagere studentenaantallen met basisbeurs.
Het bedrag aan basisbeurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 24,3 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 34. Het bedrag aan basisbeurs dat naar een lening is omgezet in 2020 is € 4,0 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het hbo dan begroot. In het wo is juist minder basisbeurs prestatiebeurs omgezet naar lening dan begroot.
Aanvullende beurs
Studenten in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde aanvullende beurs | 481.144 | 500.697 | 524.837 | 538.180 | 559.371 | 544.677 | 14.693 |
bol | 173.992 | 171.864 | 164.272 | 160.014 | 165.388 | 155.552 | 9.836 |
hbo | 223.380 | 239.810 | 262.252 | 276.478 | 286.532 | 281.539 | 4.993 |
wo | 83.773 | 89.023 | 98.313 | 101.688 | 107.451 | 107.586 | ‒ 135 |
Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs | ‒ 309.583 | ‒ 332.470 | ‒ 388.609 | ‒ 382.581 | ‒ 402.884 | ‒ 399.685 | ‒ 3.199 |
bol | ‒ 139.748 | ‒ 147.246 | ‒ 164.215 | ‒ 151.285 | ‒ 141.841 | ‒ 154.722 | 12.881 |
hbo | ‒ 123.077 | ‒ 134.655 | ‒ 164.179 | ‒ 167.652 | ‒ 191.368 | ‒ 178.108 | ‒ 13.260 |
wo | ‒ 46.757 | ‒ 50.569 | ‒ 60.215 | ‒ 63.644 | ‒ 69.675 | ‒ 66.855 | ‒ 2.820 |
Naar lening omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs | 917 | 525 | 196 | ‒ 10.653 | ‒ 34.110 | ‒ 29.800 | ‒ 4.310 |
bol | ‒ 37 | ‒ 11 | ‒ 4 | ‒ 2.058 | ‒ 9.192 | ‒ 12.168 | 2.976 |
hbo | 229 | 145 | 36 | ‒ 4.536 | ‒ 19.109 | ‒ 12.847 | ‒ 6.262 |
wo | 725 | 391 | 164 | ‒ 4.059 | ‒ 5.809 | ‒ 4.785 | ‒ 1.024 |
Totaal | 172.479 | 168.752 | 136.424 | 144.946 | 122.378 | 115.192 | 7.185 |
Toelichting
In totaal is er in 2020 € 14,7 miljoen meer aan aanvullende beurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 9,8 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 5,0 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een aanvullende beurs dan geraamd. In het wo is nagenoeg hetzelfde bedrag uitbetaald aan aanvullende beurs prestatiebeurs als begroot.
Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 3,2 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 36. Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar lening is omgezet in 2020 is € 4,3 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit komt voornamelijk door hogere omzettingen in het hbo en wo dan geraamd. In de bol is juist minder aanvullende beurs omgezet naar lening dan geraamd.
Reisvoorziening
Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een reisvoorziening onder het prestatiebeursregime.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Uitbetaalde reisvoorziening | 0 | 0 | 810.274 | 843.509 | 894.126 | 831.167 | 62.958 |
bol | 292.105 | 302.056 | 315.311 | 294.266 | 21.045 | ||
ho | 518.169 | 541.453 | 578.814 | 536.901 | 41.913 | ||
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs | 0 | 0 | ‒ 695.785 | ‒ 654.992 | ‒ 688.227 | ‒ 699.828 | 11.601 |
bol | ‒ 199.917 | ‒ 184.301 | ‒ 210.598 | ‒ 230.543 | 19.945 | ||
ho | ‒ 495.868 | ‒ 470.691 | ‒ 477.629 | ‒ 469.285 | ‒ 8.344 | ||
Naar lening omgezette reisvoorziening prestatiebeurs | 0 | 0 | 9 | ‒ 13.042 | ‒ 44.555 | ‒ 33.000 | ‒ 11.555 |
bol | 0 | ‒ 1.514 | ‒ 8.082 | ‒ 3.000 | ‒ 5.082 | ||
ho | 9 | ‒ 11.527 | ‒ 36.473 | ‒ 30.000 | ‒ 6.473 | ||
Totaal reisvoorziening | 0 | 0 | 114.498 | 175.475 | 161.344 | 98.339 | 63.004 |
Toelichting
In totaal is in 2020 € 63,0 miljoen meer reisvoorziening prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen in zowel de bol als het ho, waardoor de uitgaven aan bol prestatiebeurs € 21,0 miljoen hoger waren en ho prestatiebeurs € 41,9 miljoen hoger waren.
Het bedrag aan reisvoorziening dat naar gift is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen hoger dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 38. Het bedrag aan reisvoorziening dat naar lening is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het ho.
Leenfaciliteit
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Rentedragende lening | 2.238.174 | 2.608.440 | 2.459.989 | 2.587.048 | 2.645.105 | 2.924.417 | ‒ 279.312 |
Collegegeldkrediet | 262.036 | 322.007 | 352.355 | 332.520 | 303.414 | 353.529 | ‒ 50.115 |
Levenlanglerenkrediet | 0 | 3.881 | 20.191 | 27.109 | 29.551 | 45.000 | ‒ 15.449 |
Totaal | 2.500.211 | 2.934.328 | 2.832.535 | 2.946.677 | 2.978.070 | 3.322.946 | ‒ 344.876 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
Per saldo zijn in 2020 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 344,9 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2020 per saldo € 279,3 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening.
De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn in 2020 € 50,1 miljoen lager dan geraamd. Dit komt door lagere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben. De uitgaven aan het levenlanglerenkrediet zijn in 2020 € 15,4 miljoen lager dan geraamd. De groei in het gebruik van het levenlanglerenkrediet is lager dan geraamd.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
De uitgaven in 2020 zijn € 7,1 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil betreft deels de uitvoeringskosten voor de tegemoetkoming aan studenten in verband met corona.
Ontvangsten
Onder de relevante ontvangsten vallen de ontvangen rente, de overige ontvangsten en de ontvangsten Caribisch Nederland.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Ontvangen rente | 126.288 | 105.783 | 93.903 | 76.887 | 63.342 | 89.518 | ‒ 26.176 |
Overige ontvangsten | 84.783 | 94.882 | 58.870 | 42.303 | 33.824 | 50.017 | ‒ 16.193 |
Renteloos voorschot en relevante rentedragende lening | 1.729 | 1.104 | 1.197 | 1.212 | 1.034 | 1.021 | 13 |
Kortlopende vorderingen | 83.054 | 93.778 | 57.673 | 41.091 | 32.790 | 48.996 | ‒ 16.206 |
Caribisch Nederland | 220 | 0 | 220 | ||||
Totaal relevante ontvangsten | 211.071 | 200.665 | 152.773 | 119.190 | 97.386 | 139.535 | ‒ 42.149 |
Toelichting
In vergelijking met de begroting zijn de ontvangsten in 2020 € 42,1 miljoen lager. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Hierdoor zijn de rente ontvangsten in 2020 € 26,2 miljoen lager dan begroot. De ontvangsten op de kortlopende vorderingen zijn € 16,2 miljoen lager dan begroot als gevolg van lagere ontvangsten op achterstallig lager recht (ALR). Sinds het inwerking treden van het PVS-systeem zijn er minder uitgaven aan ALR en daardoor ook minder ontvangsten, deze trend heeft zich verder doorgezet in de daarop volgende jaren.
De niet-relevante ontvangsten bestaan uit de ontvangsten op de hoofdsom. Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Hoofdsom (NR) | 583.963 | 625.963 | 693.534 | 795.151 | 954.122 | 796.614 | 157508 |
Totaal niet-relevante ontvangsten | 583.963 | 625.963 | 693.534 | 795.151 | 954.122 | 796.614 | 157.508 |
Toelichting
In vergelijking met de raming zijn de ontvangsten op de hoofdsom in 2020 € 157,5 miljoen hoger dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat er meer vervroegd is afgelost dan geraamd. Dit zijn aflossingen bovenop de termijn-ontvangsten.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
Leningen | 16.778,1 | 18.812,9 | 20.498,8 | 22.222,5 | 23.867,0 |
Collegegeldkrediet | 850,0 | 1.034,2 | 1.377,6 | 1.691,9 | 1.963,4 |
Leven lang leren krediet | 0,0 | 3,9 | 23,9 | 50,5 | 78,9 |
Totaal | 17.628,1 | 19.851,0 | 21.900,3 | 23.964,9 | 25.909,3 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Toelichting
Tabel 45 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de uitstaande leningen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het Leven lang leren krediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2020 is € 25,9 miljard. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2020 gestegen met € 1,9 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het leenstelsel vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.
De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren/kengetallen over de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl.
Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 86.708 | 92.792 | 80.481 | 76.013 | 69.366 | 77.439 | ‒ 8.073 | |
Uitgaven | 86.708 | 92.792 | 80.481 | 76.013 | 69.366 | 77.439 | ‒ 8.073 | |
Inkomensoverdrachten | 69.293 | 75.191 | 75.006 | 73.608 | 66.781 | 71.987 | ‒ 5.206 | |
Minderjarige deelnemers bol (R) | 15 | 4 | 8 | 12 | 10 | 0 | 10 | |
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ® | 3.327 | 3.741 | 3.611 | 3.847 | 3.568 | 3.611 | ‒ 43 | |
Deeltijd vo (R) | 2.065 | 2.227 | 2.238 | 2.558 | 1.953 | 2.238 | ‒ 285 | |
Volwassenenonderwijs (vavo) (R) | 5.787 | 6.204 | 6.423 | 4.920 | 5.132 | 6.181 | ‒ 1.049 | |
Meerderjarige scholieren vo (R) | 53.369 | 58.773 | 58.883 | 58.759 | 52.417 | 56.400 | ‒ 3.983 | |
Meerderjarige scholieren vso (R) | 4.730 | 4.242 | 3.843 | 3.510 | 3.701 | 3.557 | 144 | |
Leningen | 495 | 1.722 | 3.025 | 0 | 14 | 3.025 | ‒ 3.011 | |
STOEB/ALR (NR) | 495 | 1.722 | 3.025 | 0 | 14 | 3.025 | ‒ 3.011 | |
Bijdrage aan agentschappen | 16.921 | 15.879 | 2.450 | 2.405 | 2.571 | 2.427 | 144 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs (R) | 16.921 | 15.879 | 2.450 | 2.405 | 2.571 | 2.427 | 144 | |
Ontvangsten | 2.630 | 3.813 | 4.227 | 3.463 | 2.353 | 3.872 | ‒ 1.519 | |
Minderjarige deelnemers bol (R) | 318 | 144 | 84 | 71 | 66 | 0 | 66 | |
Tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo (R) | 85 | 158 | 215 | 327 | 285 | 215 | 70 | |
Meerderjarige scholieren v(s)o en vavo (R) | 2.227 | 3.511 | 3.928 | 3.065 | 2.002 | 3.657 | ‒ 1.655 |
De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 8,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,5 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.
Inkomensoverdrachten
De uitgaven aan inkomensoverdrachten bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2020 per saldo € 5,2 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name lagere uitgaven aan volwassenonderwijs en meerderjarige leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dit is het gevolg van een lager aantal leerlingen dan geraamd.
Leningen
Vanaf 2020 wordt de post student op eigen benen/achterstallig lager recht (STOEB/ALR) onder het instrument leningen verantwoord. Deze post wordt namelijk als niet-relevant geboekt. De post STOEB/ALR is per saldo € 3,0 miljoen lager dan begroot. Deze post wordt vanaf 2019 verantwoord op Artikel 11 (Studiefinanciering). Het resterende bedrag dat op deze post is geboekt betreft uitgaven aan rentedragende lening op de WTOS.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Aantal gebruikers tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo | 6.092 | 6.363 | 6.891 | 7.273 | 6064 | 6.900 | ‒ 836 |
Aantal meerderjarige gebruikers v(so) en vavo | 32.852 | 35.808 | 36.338 | 34.573 | 32.118 | 33.400 | ‒ 1.282 |
Bron: Realisatiegegevens DUO
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Ontvangsten
De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van te veel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. De ontvangsten bij de diverse onderdelen van de WTOS zijn in 2020 in totaal € 1,5 miljoen lager dan begroot. Dit komt grotendeels doordat de ontvangsten voor de meerderjarige scholieren in het vo lager zijn dan geraamd.
Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.
Financieren
De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.
Kengetallen
In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2020-21) aangegeven.
2015/16 | 2016/17 | 2017/18 | 2018/19 | 2019/20 | 2020/21 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Lesgeld | 1.131 | 1.137 | 1.137 | 1.155 | 1.168 | 1.202 |
Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Verplichtingen | 7.198 | 7.334 | 12.158 | 12.831 | 13.664 | 13.416 | 248 |
Uitgaven | 7.198 | 7.334 | 12.158 | 12.831 | 13.664 | 13.416 | 248 |
Bijdrage aan agentschappen | 7.198 | 7.334 | 12.158 | 12.831 | 13.664 | 13.416 | 248 |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 7.198 | 7.334 | 12.158 | 12.831 | 13.664 | 13.416 | 248 |
Ontvangsten | 248.477 | 241.966 | 237.165 | 245.727 | 252.994 | 226.628 | 26.366 |
De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 26,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Ontvangsten
Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
bol/vo | 227.533 | 221.191 | 217.236 | 214.336 | 219.566 | 202.000 | 17.566 |
Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF
Toelichting
Het aantal lesgeldplichtigen in 2020 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.
De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.
Financieren
De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.
Stimuleren
De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.
Regisseren
De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.
Kengetal | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|
1 | Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht1 | 89% | 89% | ||
2 | Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht1 | 59% | 63% | ||
3 | Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht2 | 99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar) | 98%(6-11 jaar) 100% (12-19 jaar) |
Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd. De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt eens in de twee jaar uitgevoerd. De gegevens over 2018 zijn de meest recente. De VTO2018 peiling verschilde van de eerdere peilingen. Voortschrijdend inzicht bij het CBS leidde tot een andere ‘waarnemingsstrategie’. Dit is echter niet zonder consequenties voor de vergelijkbaarheid met eerdere jaren. Er is voor gekozen om de data van eerdere VTO’s met terugwerkende kracht te herwegen, zodat het net is of destijds ook al de 2018 gehanteerde waarnemingsstrategie was gebruikt. De vergelijkbaarheid van 2018 is hersteld met de eerdere jaren, en heeft als consequentie dat de cijfers over die eerdere jaren wat anders kunnen uitvallen dan eerder is gepubliceerd. In de regel leidde dit overigens niet tot grote verschillen.
Cultuurbereik
Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.
In 2018 bezochten negen op de tien mensen van 6 jaar en ouder jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door ruim 60% van de mensen bezocht. Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat bijna alle kinderen en jongeren tot en met 19 jaar in 2018 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek bezochten.
Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.
Met inachtneming van de effecten van COVID-19 zijn het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten conform verwachtingen in de begroting.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 2.072.046 | 506.851 | 511.415 | 564.102 | 2.864.257 | 2.351.993 | 512.264 | |
waarvan garantieverplichtingen | 55.649 | 103.359 | 34.823 | 8.404 | ‒ 114.750 | 0 | ‒ 114.750 | |
waarvan overige verplichtingen | 2.016.397 | 403.492 | 476.592 | 555.698 | 2.979.007 | 2.351.993 | 627.014 | |
Uitgaven | 795.135 | 738.415 | 852.585 | 960.734 | 1.356.245 | 1.004.072 | 352.173 | |
Bekostiging | 600.818 | 633.284 | 717.121 | 829.903 | 1.110.322 | 851.217 | 259.105 | |
Culturele basisinfrastructuur | 475.203 | 398.644 | 423.247 | 448.841 | 672.278 | 455.571 | 216.707 | |
Vierjaarlijkse instellingen | 318.126 | 232.252 | 239.409 | 246.119 | 359.633 | 249.748 | 109.885 | |
Vierjaarlijkse fondsen | 157.077 | 166.392 | 183.838 | 202.722 | 312.645 | 205.823 | 106.822 | |
Erfgoedwet | 121.722 | 138.511 | 133.986 | 131.579 | 128.614 | 2.965 | ||
Huisvesting | 81.547 | 91.860 | 87.088 | 88.524 | 87.208 | 1.316 | ||
Beheer en onderhoud collecties | 40.175 | 46.651 | 46.898 | 43.055 | 41.406 | 1.649 | ||
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen | 0 | 49.785 | 49.786 | ‒ 1 | ||||
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen | 0 | 23.100 | 23.101 | ‒ 1 | ||||
Digitale openbare bibliotheken | 0 | 14.674 | 14.674 | 0 | ||||
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten | 0 | 12.011 | 12.011 | 0 | ||||
Monumentenzorg | 78.754 | 45.953 | 117.814 | 205.974 | 213.403 | 174.241 | 39.162 | |
Archieven incl. Regionale Historische Centra | 26.607 | 24.787 | 25.281 | 25.860 | 26.359 | 25.938 | 421 | |
Flankerend beleid huisvesting | 10.254 | 31.960 | 2.050 | 5.024 | 6.700 | 6.573 | 127 | |
Cultuureducatie met Kwaliteit | 10.000 | 10.218 | 10.218 | 10.218 | 10.218 | 10.494 | ‒ 276 | |
Archeologie | 0 | 0 | ||||||
Subsidies (regelingen) | 58.519 | 45.529 | 76.789 | 71.099 | 179.056 | 92.823 | 86.233 | |
Verbreden inzet cultuur | 15.043 | 8.991 | 13.903 | 14.233 | 17.117 | 15.694 | 1.423 | |
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) | 6.862 | 6.327 | 8.873 | 8.319 | 8.337 | 9.005 | ‒ 668 | |
Programma leesbevordering | 3.476 | 3.437 | 3.427 | 3.427 | 3.900 | 3.350 | 550 | |
Creatieve Industrie | 1.823 | 1.998 | 2.397 | 2.161 | 1.975 | 186 | ||
Monumentenzorg | 6.801 | 5.603 | 4.443 | 138 | 4.305 | |||
Erfgoed en ruimte | 2.567 | 2.667 | 2.125 | 258 | 0 | 0 | ||
Erfgoed en fysieke leefomgeving | 36 | 1.000 | ‒ 964 | |||||
Programma ondernemerschap | 1.575 | 0 | 0 | |||||
Specifiek cultuurbeleid | 28.996 | 22.284 | 39.662 | 36.862 | 143.062 | 61.661 | 81.401 | |
Opdrachten | 95.405 | 16.982 | 14.421 | 14.308 | 17.972 | 14.843 | 3.129 | |
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis | 95.405 | 2.233 | 1.235 | 1.139 | 1.342 | 2.026 | ‒ 684 | |
Monumentenzorg | 6.941 | 6.732 | 6.850 | 8.275 | 3.717 | 4.558 | ||
Archeologie | 1.976 | 1.845 | 3.493 | 3.031 | 4.393 | ‒ 1.362 | ||
Erfgoed en ruimte | 1.366 | 1.580 | 276 | 301 | 0 | 301 | ||
Erfgoed en fysieke leefomgeving | 2.500 | ‒ 2.500 | ||||||
Overige opdrachten | 4.466 | 3.029 | 2.550 | 5.023 | 2.207 | 2.816 | ||
Bijdrage aan agentschappen | 37.180 | 39.771 | 41.396 | 42.496 | 45.971 | 42.340 | 3.631 | |
Nationaal Archief | 37.180 | 39.771 | 27.440 | 27.571 | 31.786 | 28.862 | 2.924 | |
Nationaal Archief Programma | 13.956 | 14.925 | 14.185 | 13.478 | 707 | |||
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 3.213 | 2.849 | 2.858 | 2.928 | 2.924 | 2.849 | 75 | |
Bijdrage aan (inter)nationale organisateis | 3.213 | 2.849 | 2.858 | 2.928 | 2.924 | 2.849 | 75 | |
Ontvangsten | 2.421 | 11.031 | 7.648 | 4.376 | 5.447 | 494 | 4.953 |
Verplichtingen
De realisatie van de verplichtingen in 2020 is per saldo € 512,3 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een negatief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 114,8 miljoen) en hogere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (€ 627,0 miljoen). Het verschil tussen de hogere overige verplichtingen ten opzichte van de hogere uitgaven (€ 352,2 miljoen) bedraagt € 274,8 miljoen. Dit verschil is ontstaan doordat bij het aangaan van de verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur 2021-2024 meer meerjarige verplichtingen zijn aangegaan dan in de begroting was voorzien.
Bekostiging
Culturele basisinfrastructuur
De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 32820, nr. 211) opgenomen. Voor het vierde jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 86 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.
Op grond van de Regeling Aanvullende Ondersteuning Culturele en Creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) is aan de instellingen en fondsen in de culturele basisinfrastructuur in 2020 respectievelijk € 106,8 miljoen en € 101,2 miljoen extra beschikt en betaald, waarvan een deel voor makers. Zie hiervoor ook de Kamerbrief over de uitwerking van de aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353).
Erfgoedwet
Op basis van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511) worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (Stcrt. 2016, 1220) middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen(Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. In 2019 is de Wsob geëvalueerd. Op basis van de evaluatie hebben partijen en overheden betrokken bij het bibliotheekbeleid in een convenant afspraken gemaakt over prioriteiten en acties voor de periode 2020-2023 (Stcrt. 2020, 57290). Met ingang van 2019 worden in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s (Kamerstukken II 2017/18, 34775 VIII, nr. 27) 12 kleinere gemeenten in de regio ondersteund om de openbare bibliotheek weer terug te brengen of te verbeteren. Op basis van het convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding. In samenhang met de sluiting van de fysieke bibliotheken als gevolg van de coronacrisis is het aanbod en het gebruik van de digitale bibliotheek onder leden en niet-leden sterk gestegen.
Het budget is gerealiseerd met € 49,8 miljoen. Deze realisatie betreft een overboeking van artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 23,1 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 14,7 miljoen voor digitale infrastructuur en € 12,0 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten).
Monumentenzorg
De Erfgoedwet is sinds 1 juli 2016 het juridisch kader voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is de brief Erfgoed Telt het beleidskader. De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld zijn ook in 2020 ingezet voor onder andere de restauratie van grote monumenten en onderhoud aan monumenten in Groningen.
Daarnaast kregen in 2020 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en verduurzaming aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en het onderzoek naar mogelijke ratificatie van het Verdrag van Faro.
Het kabinet werkt samen met de andere overheden en maatschappelijke partijen via de Erfgoed Deal waarmee het Rijk de bijdrage van erfgoed aan veranderingen in onze leefomgeving wil versterken. De inzet van het Rijk wordt gematcht door de medeoverheden.
Aan het Nationaal Restauratiefonds is € 50,5 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoering van de Opengestelde monumentenlening, een leenfaciliteit voor eigenaren van publiekstoegankelijke monumenten die als gevolg van de coronamaatregelen inkomstenderving hebben.
Het verschil tussen de geraamde en gerealiseerde uitgaven (€ 39,2 miljoen) is kleiner dan de verhoging van het budget voor de Opengestelde monumentenlening. Dit wordt veroorzaakt door begrotingsoverboekingen aan het Provinciefonds en Gemeentefonds voor decentralisatie uitkeringen voor onder meer de Erfgoed Deal.
Archieven inclusief Regionale Historische Centra
Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Eind 2020 is het conceptwetsvoorstel van de nieuwe Archiefwet voor advies aangeboden aan de Raad van State.
Flankerend beleid huisvesting
De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511). Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.
Cultuureducatie met Kwaliteit
Via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is ook in 2020 weer ingezet op goed cultuuronderwijs voor ieder kind, op verschillende manieren. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd. De samenwerking tussen de school en de culturele en sociale omgeving wordt gestimuleerd. De inhoudelijke deskundigheid van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie wordt versterkt. In 2020 zijn ook de voorbereidingen afgerond voor een vervolg op het programma vanaf 2021.
Subsidies
Verbreden inzet cultuur
In 2020 is de concessieovereenkomst voor de cultuurkaart verlengd tot en met schooljaar 2023/2024. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is met private partijen extra ingezet op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Met het afsluiten van lokale muziekakkoorden is in 2020 geïnvesteerd in lokale verankering. Daarnaast is de toegankelijkheid van cultuur verbeterd door ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een regeling voor participatie bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). Samen met het FCP en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) is een verkenning uitgevoerd over ratificatie van het Faro-verdrag van de Raad voor Europa. Het FCP en de RCE hebben hiervoor pilots ondersteund.
Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid en het gebruik van erfgoed, archieven en collecties.
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)
Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van het Ministerie van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerstukken 2015/16, 31482, nr. 97 en Kamerstukken II 2016/17, 31482, nr. 103). In december 2020 is de rapportage van de Ministeries van OCW en BZ over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Programma leesbevordering
In 2020 is de vervolgaanpak van het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstukken II 2014/15, 28760, nr. 39) gestart. Het programma Kunst van Lezen is onderdeel van deze vervolgaanpak, en is in 2020 voortgezet.
Creatieve Industrie
Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van BZK en het Ministerie van EZK.
Erfgoed en fysieke leefomgeving
In het erfgoedbeleid is ook de verbinding gelegd tussen erfgoed en fysieke leefomgeving. In de brieven Erfgoed Telt en Cultuur in een open samenleving stelt het kabinet het erfgoed van onze leefomgeving te willen beschermen én als inspiratiebron benutten bij de inpassing van maategelen in het kader van de energietransitie, klimaatadaptatie en stedelijke groei. Het kabinet versterkt deze relatie in trajecten als de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en het Deltaprogramma. Hiervoor is onder meer het instrument van de Gebiedsbiografie ontwikkeld.
Specifiek cultuurbeleid
Bij dit budget worden verschillende incidentele subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld.
Uit het steunpakket voor de culturele sector in verband met de coronamaatregelen, is € 40,1 miljoen uitgegeven aan subsidies voor de Cultuur Opstart Lening, aan inkomenssteun voor enkele musea buiten de culturele basisinfrastructuur en aan het Steunfonds Rechtensector. Er is € 40,0 miljoen betaald aan het Fonds Podiumkusten voor compensatie van investeringskosten aan de vrije producenten in de podiumkunsten.
Uit de Regeerakkoordmiddelen is € 10,0 miljoen besteed aan aanvulling van het Museaal Aankoopfonds. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor het Museaal aankoopfonds een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.
Aan het Mondriaanfonds is onder meer € 10,0 miljoen betaald voor 75 jaar vrijheid, € 1,4 miljoen voor kunstaankopen, € 1,0 miljoen voor de Deelregeling Restauratie Mobiel Erfgoed en € 1,0 miljoen voor de Samenwerkingsregeling musea.
Cultuur + Ondernemen heeft naast de reguliere subsidie van € 1,7 miljoen en middelen uit het eerder genoemde steunpakket (Cultuur Opstart Lening) ook subsidie ontvangen voor de Leenfaciliteit Revolverend Productiefonds (€ 5,0 miljoen) en voor de Leenfaciliteit Talentontwikkeling Cultuur (€ 2,3 miljoen).
Er zijn voor € 17,7 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector, waarvan € 15,0 miljoen aan het Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst (PACCT) voor het Programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO).
Opdrachten
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis
Dit budget is bestemd voor beleidsonderzoek en -statistiek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de sector.
Monumentenzorg
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur, erfgoed en informatie- en communicatietechniek.
Archeologie
Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33053, nr. 3) aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.
Erfgoed en fysieke leefomgeving
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het terrein van gebiedsgericht erfgoedbeleid voor uitvoeringsprogramma’s.
Overige opdrachten
Deze middelen zijn bestemd voor onder meer opdrachten op het gebied van informatievoorziening en de programma’s Gedeeld Cultureel Erfgoed en Werelderfgoed. Ook uitgaven aan opdrachten in verband met restitutie van oorlogskunst zijn hier verantwoord. Met ingang van schooljaar 2020/2021 wordt ook de cultuurkaart hier verantwoord (in plaats van, zoals tot en met schooljaar 2019/2020, bij de subsidies Verbreden inzet cultuur).
Bijdrage aan agentschappen
Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Naast de prioriteiten die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.
Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.
Financieren
De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2014/15, 32827, nr. 74) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.
Stimuleren
Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.
Kengetal | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Integraal bereik NPO (radio, tv, internet; Nederlanders 13+)1 | 87% | 86% | 85% | 84% | 84% | 86% |
De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 990.792 | 996.678 | 915.524 | 1.126.387 | 1.115.495 | 1.023.125 | 92.370 | |
Uitgaven | 1.019.469 | 977.791 | 973.392 | 1.038.789 | 1.084.670 | 1.023.125 | 61.545 | |
Bekostiging | 1.012.881 | 971.732 | 966.516 | 1.019.890 | 1.038.133 | 1.009.493 | 28.640 | |
Publieke Omroep (omroepinstellingen) | 923.624 | 893.656 | 940.139 | 881.620 | 957.505 | 893.658 | 63.847 | |
Landelijke publieke omroep | 765.473 | 752.149 | 795.844 | 731.822 | 807.438 | 736.205 | 71.233 | |
Regionale omroep | 158.151 | 141.507 | 144.295 | 149.798 | 150.067 | 157.453 | ‒ 7.386 | |
Beheertaken landelijke publieke omroep | 64.844 | 64.782 | 39.251 | 40.312 | 40.423 | 39.880 | 543 | |
Stichting Omroep Muziek | 15.952 | 16.143 | 16.366 | 16.766 | 16.708 | 16.484 | 224 | |
Uitzenden en uitzendgereedmaken | 25.577 | 25.730 | 0 | 0 | ||||
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) | 23.315 | 22.909 | 22.885 | 23.546 | 23.715 | 23.396 | 319 | |
Dotaties, bijdragen publieke omroep | 32.866 | 13.267 | 16.796 | 13.781 | 14.029 | 18.894 | ‒ 4.865 | |
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties | 19.613 | 0 | 0 | |||||
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek | 2.156 | 2.119 | 5.434 | 2.272 | 2.220 | 2.190 | 30 | |
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO) | 8.064 | 8.106 | 8.274 | 8.335 | 8.596 | 8.399 | 197 | |
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) | 1.498 | 1.498 | 1.519 | 1.561 | 1.580 | 1.558 | 22 | |
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) | 1.535 | 1.544 | 1.569 | 1.613 | 0 | 0 | ||
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen) | 5.138 | ‒ 5.138 | ||||||
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) | 1.633 | 1.609 | 24 | |||||
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr) | ‒ 8.917 | ‒ 463 | ‒ 30.040 | 83.808 | 25.742 | 56.281 | ‒ 30.539 | |
Overige bekostiging media (uit rente AMr) | 134 | 490 | 370 | 369 | 434 | 780 | ‒ 346 | |
Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016 | 330 | 0 | 0 | 0 | 0 | |||
Vierjaarlijkse instellingen | 330 | 0 | 0 | |||||
Subsidies (regelingen) | 358 | 311 | 1.820 | 13.935 | 41.042 | 8.411 | 32.631 | |
Subsidies | 358 | 311 | 1.820 | 13.935 | 12.874 | 8.411 | 4.463 | |
Steunfonds Lokale Informatievoorziening | 28.168 | 28.168 | ||||||
Opdrachten | 899 | 650 | 170 | 167 | 651 | 442 | 209 | |
Opdrachten | 899 | 650 | 170 | 167 | 651 | 442 | 209 | |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's | 5.271 | 5.038 | 4.826 | 4.736 | 4.782 | 4.718 | 64 | |
Commissariaat voor de Media | 5.271 | 5.038 | 4.826 | 4.736 | 4.782 | 4.718 | 64 | |
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 60 | 60 | 60 | 61 | 62 | 61 | 1 | |
Uitvoering internationale verdragen en contributies | 60 | 60 | 60 | 61 | 62 | 61 | 1 | |
Ontvangsten | 206.979 | 199.517 | 164.157 | 172.003 | 156.886 | 147.854 | 9.032 |
De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 61,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van het desalderen van meevallers op de ontvangsten, met name op de reclame-inkomsten (€ 9,0 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 15,0, miljoen), toevoeging van de steunmaatregelen Lokale Informatievoorziening per saldo (€ 18,5 miljoen), dekking voor gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en overige kleine mutaties.
De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt € 92,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2020 aangegane verplichtingen voor 2021 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2021. Het budget in 2021 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2020 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2021.
De raming van de ontvangsten is met € 9,0 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht ten opzichte van de oorspronkelijke begroting.
Bekostiging
Landelijke en regionale publieke omroep
De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.
De hogere uitgaven van de Landelijke publieke omroepen zijn het gevolg van toevoeging compensatie tegenvallende Ster inkomsten die stond gereserveerd op de post dotatie AMR van € 40,0 miljoen en de prijsindexering 2020 van € 9,5 miljoen. Verder is het budget verhoogd als gevolg gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en door een rechterlijke uitspraak op een door de NPO ingediend bezwaar tegen de wijze van indexering op basis van de Mediawet (€ 2,7 miljoen).
De lagere uitgaven van de regionale omroepen zijn per saldo het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,5 miljoen en een overboeking van € 7,9 miljoen voor Regionale Samenwerking naar het budget van subsidies.
Stichting Omroep Muziek (SOM)
De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2020 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,3 miljoen.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving.
Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)
De Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten. De hogere uitgaven van het CoBO zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)
Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)
NLPO ondersteunt lokale publieke omroepen op diverse terreinen om de sector verder te professionaliseren en om de kwaliteit van de producties van lokale omroepen te verbeteren.
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)
Als gevolg van een verplaatsing van het budget van de onderzoeksjournalistiek RA-middelen naar subsidies is het budget van bekostiging met € 5,1 miljoen verlaagd.
Dotatie Algemene Mediareserve
De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De mutatie in de post dotatie AMr van in totaal € 30,5 miljoen is het gevolg van:
• een uitgedeelde prijsindex 2020 van € 11,8 miljoen;
• gecorrigeerde prijsindex 2019 van € 0,9 miljoen;
• ontvangen prijsbijstelling 2020 van € 14,9 miljoen;
• compensatie tegenvallende Ster inkomsten van € 40,0 miljoen naar de Landelijke Publieke Omroepen;
• hogere STER-inkomsten van € 8,1 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting;
• uitspraak rechtbank inzake bezwaar NPO van € 2,7 miljoen; naar de Landelijke Publieke Omroepen;
• samenwerkingsverbanden regionale publieke omroepen per saldo € 1,0 miljoen;
• lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 1,1 miljoen.
De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2020 als volgt ontwikkeld:
Saldo AMr per 01-01-2020 | 56.511 |
Uitgaven en overige mutaties | ‒ 33.637 |
Via begroting aan AMr toegevoegd, incl. hogere Sterinkomsten | 25.742 |
Saldo AMr per 31-12-2020 | 48.616 |
Overige bekostiging Media
Te laste van dit budget wordt onder meer het NICAM betaald voor de uitvoering van de activiteiten welke nodig zijn voor het continueren en verbeteren van de kwaliteit van Kijkwijzer. Hiervan is € 0,2 miljoen bijgedragen door het Ministerie van VWS. Niet bestede middelen € 0,6 miljoen zijn toegevoegd aan de AMr.
Subsidies
Het instrument subsidies is vanwege de inrichting van het tijdelijke Steunfonds Lokale Informatievoorziening als gevolg van COVID-19 gesplitst in het budget voor subsidies en het budget dat beschikbaar is voor het Steunfonds.
Subsidies
Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 4,4 miljoen zijn het gevolg van:
• Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek, € 5,2 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.
• Regionale Samenwerkingsprojecten, € 8,9 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.
• Overboeking van subsidies naar Steunfonds Lokale Informatievoorziening, per saldo € 10,7 miljoen.
• Ontvangst van de afrekening van de pilot Regionale nieuwsvensters van € 0,8 miljoen, deze is toegevoegd aan de Regionale Samenwerkingsprojecten.
• Voor de uitvoering van de motie Sneller pilot samenwerking is € 1,0 miljoen overgeboekt vanuit niet bestede middelen voor het Steunfonds
• Overboeking van het instrument subsidies naar opdrachten van € 0,3 miljoen.
• Niet bestede middelen van € 0,5 miljoen die zijn toegevoegd aan de AMr .
Steunfonds Lokale Informatievoorziening
Voor de uitvoering van de regeling in het kader van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening is € 28,1 miljoen gerealiseerd. Het budget hiervoor is deels gevonden door herprioritering binnen het instrument subsidies en deel aanvullend beschikbaar gesteld door het kabinet.
Opdrachten
Ten laste van dit budget zijn onder meer de kosten van de landsadvocaat betaald en zijn er uitgaven gedaan voor incidentele onderzoeksopdrachten. Vanuit het instrument subsidies is € 0,3 miljoen toegevoegd. Uiteindelijk is € 0,1 miljoen niet gerealiseerd
Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s
De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,1 miljoen.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.
Ontvangsten
Deze betreffen met name de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke afdracht in 2020 is € 156,0 miljoen. Dit is € 8,1 miljoen hoger dan geraamd. De overige ontvangsten zijn € 0,9 miljoen.
De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.
De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.
Financieren
De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.
Stimuleren
De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:
• kwaliteit en excellentie;
• zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
• samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.
Regisseren
De Minister schept voorwaarden voor:
• een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
• de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlands onderzoek;
• het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen;
• de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
• de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.
Kengetal | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1 | 5 | 6 | 6 | 6 | 6 | 6 |
2 | Publieke investering in R&D als % bbp2 | 0,71 | 0,70 | 0,67 | 0,71 | 0,70 | 0,70 |
3 | R&D personeel (FTE) als‰ van de totale beroepsbevolking3 | 16 | 16,5 | 17,1 | 17,7 | 17,8 |
Bron: Cijfers o.b.v. Cordis H2020 Database, extractiedatum 3 november 2020, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Het cijfer voor 2020 is nog voorlopig.
Bron: Rathenau Instituut, TWIN Database en TWIN 2018-2024. Notities: Cijfers van 2019 en 2020 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. Deze cijfers levert het Rathenau Instituut ook aan voor de Eurostat en OECD databases (GBARD). Er is gekozen voor een bron die een vergelijking over jaren mogelijk maakt en waarin ook de (voorlopige) cijfers voor 2019 en 2020 beschikbaar zijn.
Bron: Eurostat database, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Vorig jaar werd een andere bron gebruikt omdat een revisie van R&D-statistieken in de Eurostat database nog niet voor alle jaren was doorgevoerd. Dit jaar is weer gebruikgemaakt van de Eurostat database (waar de revisie nu is doorgevoerd). Met deze bron zijn ook de voorlopige cijfers voor 2019 beschikbaar. Cijfers voor 2020 zijn er vanaf november 2021. Omdat vorig jaar met een andere bron is gewerkt kunnen de cijfers ten opzichte van vorig jaar achter de komma verschillen. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. Als gevolg hiervan zijn vorig jaar de R&D-statistieken voor alle eerdere jaren in deze tabel naar boven bijgesteld.
In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies opgenomen.
Het Ministerie van OCW heeft waardering voor de weg die de Vereniging van Universiteiten (VSNU), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en ZonMW hebben ingeslagen met het position paper ‘Ruimte voor ieders talent; naar een nieuwe balans van erkennen en waarderen’ en steunt hun gezamenlijke aanpak. In 2020 is door het Ministerie van OCW ‘erkennen en waarderen’ geagendeerd bij de betrokken Europese directeuren-generaal. Hierop is dit thema door de nieuwe European Research Area (ERA)-voorzitter opgepakt als ambitie voor hun werkprogramma. Ook binnen Nederland zijn er successen behaald, met dank aan het wetenschapsveld. NWO werkt nu bijvoorbeeld bij de talentbeurzen met een ‘narratief cv’ in plaats van puur kwantitatieve indicatoren.
Het programma «erkennen en waarderen» heeft met subsidie van het Ministerie van OCW instellingsbrede commissies bij alle universiteiten en instituten gestimuleerd, conferenties georganiseerd, werkt aan een landelijk raamwerk en droeg bij aan het nieuwe Strategy Evaluation Protocol (SEP). In 2020 is in het SEP 2021-2027 (coproductie VSNU, KNAW en NWO) verankerd dat bij elke evaluatie een aantal case studies (voorheen «narratieven») over maatschappelijke impact openbaar moeten worden gemaakt. Het toegankelijk maken van case studies draagt bij aan de legitimatie van wetenschappelijk onderzoek en aan de communicatie met het publiek. Het stimuleert daarnaast verder wetenschappelijk onderzoek dat kan leiden tot een beter inzicht van de mechanismen waarmee wetenschappelijk onderzoek tot maatschappelijke impact leidt.
Verder is € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor een pilot die wetenschapscommunicatie van groepen wetenschappers beloont en beter zichtbaar maakt als belangrijk onderdeel van een wetenschappelijke carrière. De pilot geeft ook inzicht in de verscheidenheid aan wetenschapscommunicatie-activiteiten en de toegevoegde waarde daarvan voor de Nederlandse wetenschap. Deze pilot zal uitgevoerd worden in samenwerking met de KNAW.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 964.085 | 1.064.240 | 1.122.383 | 1.154.701 | 1.211.339 | 1.213.270 | ‒ 1.931 | |
waarvan garantieverplichtingen | ‒ 846 | ‒ 889 | ‒ 934 | ‒ 981 | ‒ 1.030 | 0 | ‒ 1.030 | |
waarvan overige verplichtingen | 964.931 | 1.065.129 | 1.123.317 | 1.155.682 | 1.212.369 | 1.213.270 | ‒ 901 | |
Uitgaven | 1.040.139 | 1.034.753 | 1.216.958 | 1.250.760 | 1.149.725 | 1.172.446 | ‒ 22.721 | |
Bekostiging | 923.215 | 913.550 | 1.101.220 | 1.131.218 | 1.024.396 | 1.049.574 | ‒ 25.178 | |
Hoofdbekostiging | 669.606 | 657.342 | 742.322 | 719.555 | 605.335 | 658.529 | ‒ 53.194 | |
NWO-wet en WHW | ||||||||
NWO | 489.560 | 475.144 | 556.834 | 528.488 | 458.976 | 521.225 | ‒ 62.249 | |
KNAW | 89.435 | 89.573 | 89.646 | 92.728 | 94.764 | 89.525 | 5.239 | |
KB | 90.611 | 92.625 | 95.842 | 98.339 | 51.595 | 47.779 | 3.816 | |
Aanvullende bekostiging | 253.609 | 256.208 | 358.898 | 411.663 | 419.061 | 391.045 | 28.016 | |
NWO Talentenontwikkeling | 161.409 | 161.246 | 160.885 | 170.885 | 165.885 | 165.885 | 0 | |
NWO STW | 8.000 | 8.000 | 8.000 | 8.000 | 8.000 | 8.000 | 0 | |
NWO Grootschalige researchinfrastructuur | 55.295 | 55.382 | 85.380 | 85.380 | 55.380 | 55.380 | 0 | |
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek | 23.258 | 25.933 | 28.986 | 33.751 | 33.869 | 26.133 | 7.736 | |
Poolonderzoek | 3.147 | 3.147 | 3.147 | 3.147 | 3.147 | 3.147 | 0 | |
Caribisch Nederland | 2.500 | 2.500 | 2.500 | 2.500 | 2.500 | 2.500 | 0 | |
NWO NWA | 70.000 | 108.000 | 150.280 | 130.000 | 20.280 | |||
Subsidies (regelingen) | 22.123 | 21.746 | 22.549 | 21.918 | 23.575 | 25.815 | ‒ 2.240 | |
Stichting NLBIF | 0 | 0 | 550 | 550 | 566 | 550 | 16 | |
Naturalis Biodiversity Center | 6.266 | 6.265 | 6.265 | 6.265 | 6.513 | 6.265 | 248 | |
BPRC | 8.359 | 9.608 | 9.608 | 9.608 | 11.406 | 9.608 | 1.798 | |
NCWT/NEMO | 3.393 | 3.366 | 3.366 | 3.366 | 3.460 | 3.366 | 94 | |
STT | 221 | 221 | 221 | 221 | 221 | 221 | 0 | |
Stichting AAP | 1.032 | 1.032 | 1.032 | 1.032 | 1.032 | 1.032 | 0 | |
Nationale coördinatie | 1.352 | 1.254 | 1.507 | 876 | 377 | 4.773 | ‒ 4.396 | |
Bilaterale samenwerking | 1.500 | 0 | 0 | |||||
Opdrachten | 318 | 223 | 163 | 248 | 524 | 340 | 184 | |
Opdrachten | 318 | 223 | 163 | 248 | 524 | 340 | 184 | |
Bijdrage aan agentschappen | 291 | 950 | 673 | 918 | 1.317 | 842 | 475 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 291 | 286 | 0 | 0 | 0 | 2 | ‒ 2 | |
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 664 | 673 | 918 | 1.317 | 840 | 477 | ||
Bijdrage aan medeoverheden | 813 | 0 | ||||||
Nationaal contactpunt Kaderprogramma | 813 | 0 | ||||||
Bijdrage aan internationale organisaties | 93.379 | 98.284 | 92.353 | 96.458 | 99.913 | 95.875 | 4.038 | |
EMBC | 832 | 853 | 918 | 941 | 1.228 | 941 | 287 | |
EMBL | 5.016 | 5.198 | 5.176 | 5.227 | 5.241 | 5.227 | 14 | |
ESA | 31.061 | 31.065 | 31.065 | 32.783 | 31.146 | 31.065 | 81 | |
CERN | 44.937 | 49.891 | 44.199 | 46.278 | 50.531 | 46.168 | 4.363 | |
ESO | 9.044 | 8.773 | 8.425 | 8.626 | 9.081 | 9.902 | ‒ 821 | |
NTU/INL | 2.489 | 2.504 | 2.570 | 2.603 | 2.686 | 2.572 | 114 | |
Ontvangsten | 722 | 3.793 | 504 | 1.375 | 154 | 101 | 53 |
De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 22,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het instrument bekostiging. De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 1,9 miljoen lager dan verwacht.
Bekostiging
Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.
De bekostiging is per saldo met € 25,2 miljoen verlaagd. Oorzaak hiervan is:
• overheveling van NWO-onderzoekmiddelen naar universiteiten voor enerzijds de SEO-regeling en anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde en Social Sciences Humanities. Dit in opvolging van het advies van de commissie Van Rijn;
• diverse interne overboekingen op het KNAW-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 5,2 miljoen);
• diverse interne overboekingen op het KB-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 3,8 miljoen);
• diverse interne en interdepartementale overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regie-orgaan Onderwijsonderzoek (€ 7,7 miljoen);
• diverse interne en departementale overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 20,3 miljoen).
Subsidies
Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:
• Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
• Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
• Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.
Opdrachten
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.
Bijdrage aan agentschappen
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert een opdracht uit voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie "Horizon 2020". Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Hieronder vallen contributies aan grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.
Ontvangsten
De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op, in eerdere jaren, toegekende subsidies. In 2020 is een aantal oudere subsidies verantwoord waar bij een enkele subsidieverantwoording sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Dit overschot is conform afspraken teruggevorderd.
Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.
De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.
Financieren
De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.
Stimuleren
Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.
Regisseren
Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en LHBTI gelijkheid.Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.
Kengetal | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | Economische zelfstandigheid van vrouwen1 | 59,3% | 60,7% | 62,5% | 63,8%2 | |
2 | Financiële onafhankelijkheid van vrouwen3 | 48,5% | 50,0% | 51,6% | 52,9%2 |
Het cijfer van 2018 is gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.
Het cijfer van 2018 is nu gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.
De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten. Deze paragraaf bevat aanvullende beleidsconclusies voor het emancipatiebeleid.
Het Ministerie van OCW zet zich in op drie samenhangende thema’s waarop zich stevige knelpunten voordoen. Het bestaande beleid daarop is voortgezet.
De samenhang tussen de verschillende maatregelen en hoe deze op elkaar inspelen op de arbeidsmarktpositie van vrouwen is interdepartementaal onderzocht in het IBO Deeltijdwerk. Hierin werd geconcludeerd dat een verandering omtrent de Nederlandse deeltijdcultuur alleen bewerkstelligd kan worden als er sprake is van een brede aanpak op de verschillende beleidsterreinen. Het kabinet heeft er voor gekozen om in de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (SVK) vervolgens uit te laten werken hoe dergelijke brede, integrale aanpakken eruit kunnen zien en welke effecten deze mogelijk hebben.
De resultaten van het eerste jaar van de Veilige Steden, die zich inzetten om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte (straat en uitgaansleven) te verbeteren, zijn veelbelovend. Met 12 gemeenten is deze samenhangende aanpak in 2020 en 2021 voortgezet. Sinds 2020 worden de gemeenten inhoudelijk geadviseerd en begeleid door Regioplan.
Het door de Nederlandse overheid opgerichte Europese LHBTI Focal Points Netwerk is op initiatief van het Ministerie van OCW en met steun van gelijkgezinde lidstaten per 2020 ingebed bij de SOGI-Unit van de Raad van Europa.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | ||
Verplichtingen | 13.475 | 45.373 | 6.003 | 4.305 | 3.764 | 5.626 | ‒ 1.862 | |
Uitgaven | 11.614 | 12.363 | 12.929 | 12.540 | 12.014 | 15.167 | ‒ 3.153 | |
Bekostiging | 4.198 | 6.199 | 8.500 | 8.447 | 8.447 | 8.447 | 0 | |
Kennisinfrastructuur | 4.198 | 6.199 | 8.500 | 8.447 | 8.447 | 8.447 | 0 | |
Vrouwenemancipatie | 2.948 | 2.949 | 0 | 0 | ||||
LHBT | 1.250 | 1.250 | 0 | 0 | ||||
Gender- en LHBTI-gelijkheid | 2.000 | 8.500 | 8.447 | 8.447 | 8.447 | 0 | ||
Subsidies (regelingen) | 5.985 | 4.963 | 3.613 | 3.278 | 2.333 | 3.287 | ‒ 954 | |
Subsidieregeling emancipatie | 0 | 0 | 0 | 0 | 52 | 78 | ‒ 26 | |
Vrouwenemancipatie | 0 | |||||||
LHBT | 52 | 78 | ‒ 26 | |||||
Subsidieregeling emancipatie 2011 | 5.985 | 4.266 | 1.844 | 600 | 41 | 0 | 41 | |
Vrouwenemancipatie | 3.846 | 2.557 | 1.100 | 234 | 41 | 41 | ||
LHBT | 2.139 | 1.709 | 744 | 366 | 0 | |||
Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017-2022 | 697 | 1.769 | 2.678 | 2.240 | 3.209 | ‒ 969 | ||
Opdrachten | 1.096 | 1.024 | 783 | 815 | 1.234 | 1.205 | 29 | |
Vrouwenemancipatie | 625 | 913 | 0 | 0 | ||||
LHBT | 471 | 111 | 0 | 0 | ||||
Gender- en LHBTI-gelijkheid | 783 | 815 | 1.234 | 1.205 | 29 | |||
Bijdrage aan agentschappen | 145 | 137 | 3 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
DUO | 145 | 137 | 3 | 0 | 0 | |||
Bijdrage aan medeoverheden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 2.228 | ‒ 2.228 | |
Gemeentefonds BZK | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 2.228 | ‒ 2.228 | |
Gender- en LHBTI-gelijkheid | 2.228 | ‒ 2.228 | ||||||
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties | 190 | 40 | 30 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
LHBT | 190 | 40 | 30 | 0 | 0 | |||
Ontvangsten | 284 | 54 | 53 | 150 | 35 | 0 | 35 |
De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 3,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 1,8 miljoen verlaagd. Bij Voorjaarsnota zijn de uitgaven met € 0,9 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 1,9 miljoen verlaagd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 0,3 miljoen verhoogd en de verplichtingen met € 0,3 miljoen verhoogd. Bij Slotwet zijn de uitgaven met € 2,2 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 0,8 miljoen verlaagd.
Bekostiging
Het Ministerie van OCW bekostigt vanaf 2018 acht strategische allianties van in totaal vijftien organisaties. Het budget is in 2020 niet verhoogd. De strategische allianties zijn in 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.
Subsidies
Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. Aan instellingen kan het Ministerie van OCW projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid. De realisatie op dit instrument is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.
De problematiek van Bi+ personen is vaak onzichtbaar. Uit onderzoek blijkt dat dat te maken heeft met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek. Vanaf 2020 heeft «Bi+ Nederland» zich ingezet voor een bi-inclusieve samenleving via gemeenschapsvorming, onderzoek en lobby.
Samen met het Ministerie van SZW heeft het Ministerie van OCW er voor gezorgd dat er binnen het programma Vakkundig aan het Werk en het NWA-programma economische veerkracht onderzoek is gedaan naar bewezen effectieve interventies om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Hiermee worden gemeenten en het UWV ondersteund in hun begeleiding van vrouwen naar economische zelfstandigheid. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de vraag wat werkt voor laagopgeleide vrouwen en vrouwen met een migratie-achtergrond.
Opdrachten
De middelen voor opdrachten zijn o.a. besteed aan onderzoeken, monitoring en communicatie. Uit onderzoek van McKinsey en de Emancipatiemonitor is gebleken dat personeelstekorten in de zorg en het onderwijs voor een deel terug te dringen zijn als de daar werkzame vrouwen een aantal uren per week meer zouden werken. Het afgelopen jaar steunde het Ministerie van OCW daarom de stichting "Het potentieel pakken", die in deze sectoren probeert de deeltijdfactor te verhogen.
De verkenning van de potentie van het verhogen van de deeltijdfactor in het onderwijs is in 2020 uitgevoerd om zo de arbeidstekorten in het onderwijs terug te brengen.
Het Ministerie van OCW heeft onderzoek laten uitvoeren hoe het transitieverlof voor transgender personen gerealiseerd kan worden, omdat bestaande verlofregelingen onvoldoende handvatten bieden hiervoor.
Artifical Intellligence biedt kansen om ongelijkheid te verminderen, mits er bij de ontwikkeling en toepassing oog is voor bestaande stereotypen en vooroordelen. Daarom ondersteunt het Ministerie van OCW een verkennend onderzoek door WOMEN Inc. naar risico’s en kansen van kunstmatige intelligentie voor gelijke behandeling van vrouwen op de arbeidsmarkt.
Ook werd in 2020 een nulmeting gedaan naar de sociale acceptatie van intersekse personen.
Het programma Iedereen in Beeld zet interdepartementaal in op bewustwording, dialoog, kennisontwikkeling, kennisdeling en netwerkvorming rondom inclusieve beeldvorming. Zo zijn maatregelen getroffen om de beeldbank waar het Rijk uit put diverser te maken en is onderzocht hoe burgers de beeldcommunicatie van het Rijk ervaren. Ook zijn hierin concrete aanwijzingen geformuleerd voor ambtenaren en communicatie- professionals van het Rijk hoe zij inclusiever kunnen communiceren.
Bijdrage aan medeoverheden
Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,4 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 54 gemeenten in het kader van het programma «Regenboogsteden». Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is voor het programma «Veilige steden» een bedrag van € 0,4 miljoen overgemaakt voor 12 gemeenten. Minder gemeenten dan verwacht hebben een beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 1,3 miljoen lager dan begroot.
Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:
• loonbijstelling;
• prijsbijstelling;
• onvoorzien.
Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.
Realisatie | Vastgestelde begroting1 | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
- programma | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
- apparaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
- programma | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
- apparaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Onvoorzien | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.
Loon- en prijsbijstelling
Het budget voor 2020 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2020 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.
Realisatie | Vastgestelde begroting1 | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Verplichtingen | 243.981 | 234.043 | 250.379 | 266.515 | 280.987 | 277.396 | 3.591 |
Uitgaven | 243.565 | 234.542 | 250.379 | 266.317 | 280.933 | 277.396 | 3.537 |
Personele uitgaven | 184.613 | 189.432 | 185.942 | 197.662 | 209.866 | 210.166 | ‒ 300 |
-eigen personeel | 174.681 | 180.150 | 177.316 | 188.890 | 202.862 | 200.632 | 2.230 |
- inhuur externen | 5.880 | 4.884 | 5.190 | 5.614 | 4.185 | 5.749 | ‒ 1.564 |
- overige personele uitgaven | 4.052 | 4.398 | 3.436 | 3.158 | 2.819 | 3.785 | ‒ 966 |
Materiële uitgaven | 57.844 | 43.979 | 63.217 | 67.336 | 69.661 | 67.230 | 2.431 |
- ICT | 21.721 | 17.833 | 23.442 | 23.719 | 12.414 | 26.274 | ‒ 13.860 |
- bijdrage aan SSO's | 19.982 | 14.687 | 15.121 | 15.926 | 22.553 | 22.973 | ‒ 420 |
- overige materiële uitgaven | 16.141 | 11.459 | 24.654 | 27.691 | 34.694 | 17.983 | 16.711 |
Begrotingsreserve schatkistbankieren | 1.108 | 1.131 | 1.220 | 1.319 | 1.406 | 0 | 1.406 |
Ontvangsten | 1.467 | 3.000 | 2.428 | 1.980 | 3.192 | 567 | 2.625 |
Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.
Uitgaven
De uitgaven voor de apparaatskosten van het Ministerie van OCW zijn in 2020 € 3,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:
• de personele uitgaven zijn per saldo € 0,3 miljoen lager dan begroot;
• de materiële uitgaven zijn per saldo € 2,4 miljoen hoger dan begroot. Er is een grote verschuiving zichtbaar van ‘ICT’ naar ‘overige materiële uitgaven’. Dit komt doordat de ICT-werkplek niet langer door een marktpartij wordt beheerd, maar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Hierdoor worden de uitgaven niet meer als ICT-uitgaven gezien, maar als uitgaven voor inbesteding en dat valt onder het instrument ‘overige materiële uitgaven’;
• de ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Het Ministerie van OCW staat garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.
Ontvangsten
De realisatie van de ontvangsten is in 2020 € 2,6 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat het Ministerie van OCW garant staat voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, ontvangt zij een vergoeding (risicopremie). De ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Daarnaast betreft het voor € 0,8 miljoen een teruggave van het CIBG: bij de eindafrekening 2019 bleek dat het CIBG minder kosten had gemaakt voor de ontwikkeling en beheer van het lerarenregister en schoolleidersregister. Dit hebben ze in 2020 teruggestort naar het Ministerie van OCW. Voor de rest betreft het ontvangsten op vorderingen van vorig jaar die pas in dit jaar zijn ontvangen.
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie | 243,6 | 234,5 | 250,4 | 266,3 | 280,9 | 277,4 | 3,5 |
Kerndepartement | 135,9 | 131,8 | 143,1 | 154,7 | 160,8 | 171,3 | ‒ 10,5 |
Rijksdienst Cultureel Erfgoed | 34,6 | 32,9 | 34,9 | 36,8 | 42,0 | 35,1 | 6,9 |
Inspectie van het Onderwijs | 64,0 | 61,5 | 64,6 | 66,5 | 66,7 | 63,4 | 3,3 |
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed | 2,3 | 2,4 | 2,3 | 2,5 | 3,7 | 2,4 | 1,3 |
Onderwijsraad | 2,9 | 2,3 | 2,2 | 2,4 | 2,4 | 2,4 | 0,0 |
Raad voor Cultuur | 2,5 | 2,5 | 2,0 | 2,2 | 4,0 | 2,2 | 1,8 |
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid | 1,4 | 1,1 | 1,3 | 1,2 | 1,3 | 0,6 | 0,7 |
Totaal apparaatskosten agentschappen | 356,4 | 351,4 | 365,6 | 360,0 | 366,0 | 346,0 | 20,0 |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 313 | 314 | 327 | 319 | 324 | 303 | 21 |
Nationaal Archief | 43 | 37 | 39 | 41 | 42 | 43 | ‒ 1 |
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's | 110 | 134 | 362 | 375 | 3 | 355 | ‒ 352 |
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten | 4,4 | 6,1 | 7,0 | 7,9 | nnb | 6,3 | ‒ 6,3 |
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie | 1,9 | 2,6 | 2,8 | 3,5 | nnb | 3,1 | ‒ 3 |
Stichting Mondriaanfonds | 2,2 | 2,9 | 3,2 | 3,2 | nnb | 3,6 | ‒ 4 |
Stichting Nederlands Filmfonds | 2,6 | 3,9 | 4,3 | 4,5 | nnb | 3,5 | ‒ 4 |
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie | 1,1 | 1,9 | 2,0 | 2,6 | nnb | 2,0 | ‒ 2,0 |
Stichting Nederlands Letterenfonds | 1,1 | 2,7 | 2,8 | 3,1 | nnb | 2,6 | ‒ 3 |
Bureau Architectenregister | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | nnb | 0,0 | 0 |
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) | 1,7 | 0 | |||||
Commissariaat voor de Media (CvdM) | 5,3 | 7,4 | 6,6 | 4,9 | nbb | 4,7 | ‒ 4,7 |
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) | 2,6 | 1,5 | 2,1 | 2,4 | 2,6 | 2,6 | 0,0 |
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) | 0,0 | 1,5 | 1,0 | 1,0 | nnb | 1,0 | ‒ 1,0 |
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) | 0 | ||||||
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) | 13,5 | 14,1 | 54,2 | 56,7 | nnb | 53,9 | ‒ 53,9 |
Koninklijke Bibliotheek (KB) | 26,5 | 36,7 | 63,1 | 60,7 | nbb | 62,5 | ‒ 62,5 |
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) | 41,6 | 47,4 | 208,0 | 219,1 | nbb | 203,6 | ‒ 203,6 |
Stichting Participatiefonds | 2,3 | 2,1 | 2,0 | 2,0 | nnb | 2,0 | 0 |
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) | 0 | ||||||
Stichting Vervangingsfonds | 3,0 | 2,8 | 2,7 | 2,7 | nnb | 2,7 | 0 |
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek | 0,6 | 0,5 | 0,6 | 1 | nnb | 1 | ‒ 1 |
Inleiding
De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.
Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage
Rechtmatigheid
De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze onrechtmatigheden meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor artikel 9 en voor de afgerekende voorschotten.
Bij artikel 9, arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 17,4 miljoen. Bij dit artikel wordt in 2020 de tolerantiegrens overschreden als gevolg van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen van € 32,8 miljoen voor de Regeling aanpak personeelstekort. Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid ten aanzien van deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat de instellingen via een tussenrapportage aangeven hoe de uitvoering loopt. Daarnaast wordt een monitor door een onafhankelijk onderzoeksbureau gestart naar de effecten van de regeling. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.
De tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de afgerekende voorschotten bedraagt € 112,5 miljoen. Het totaal bedrag van de fouten en onzekerheden komt uit op €155,8 miljoen. Hiervan heeft € 119,2 miljoen betrekking op onzekerheden ten aanzien van vaststellingen van afgerekende voorschotten uit eerdere jaren en € 29,0 miljoen op afgerekende voorschotten uit meer recente jaren. Voor deze vaststellingen ontbreekt informatie waarmee de rechtmatigheid van de bestedingen kan worden vastgesteld.
1) Rapporterings-tolerantie | (2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis) | (3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in € | (4) Bedrag aan fouten in € | (5) Bedrag aan onzekerheden in € | (6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in € | (6a) Bedrag aan fouten en onzekerheden gerelateerd aan noodmaatregelen in € | (7)Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100% | (7a)Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag gerelateerd aan noodmaatregelen = (6a)/(2)*100% |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Verplichtingen | € 173,8 mln. | € 17,4 mln. | € 0,5 mln. | € 32,8 mln. | € 33,3 mln. | € 0,0 mln. | 19,2% | n.v.t. |
Afgerekende voorschotten | € 2.250,4 mln. | € 112,5 mln. | € 2,7 mln. | € 153,1 mln. | € 155,8 mln. | € 0,0 mln. | 6,9% | n.v.t. |
Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie
Er zijn geen bijzonderheden te melden.
Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering
De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde.
De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in het verantwoordingsonderzoek over 2019 drie onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij de informatiebeveiliging bij het departement, bij het begrotingsbeheer van verplichtingen en bij het autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het Ministerie van OCW heeft in 2020 voortgang geboekt in het oplossen van deze onvolkomenheden. Hieronder volgt de status.
Informatiebeveiliging kerndepartement
In haar verantwoordingsonderzoeken over 2018 en 2019 constateerden zowel de AR als de Auditdienst Rijk (ADR) tekortkomingen in de informatiebeveiliging van het Ministerie van OCW. Om deze tekortkomingen op te lossen, hebben de AR en ADR concrete aanbevelingen gedaan. In 2020 is een projectgroep aan de slag gegaan om de aanbevelingen van de ADR en AR voor het Ministerie van OCW op te pakken. De projectgroep heeft in 2020 een aantal producten opgeleverd die de basis vormen voor de verdere belegging van het onderwerp in de organisatie.
Zo is voor de informatievoorziening de Informatiebeveilingsvisie (IB-visie) vastgesteld door de bestuursraad (MT-OCW). Daarnaast heeft de werkgroep op basis van de IB-visie het informatiebeveiligingsbeleid geactualiseerd, een procedure voor incidentrespons gemaakt, een jaarplan voor 2021 opgesteld, een overzicht van processen en systemen opgeleverd en is de werkgroep met een voorstel voor een governance structuur gekomen. Voor de aanbevelingen van de AR over het gebrek aan sturingsmodel en het beschikken over onvoldoende actuele informatie op informatiebeveiliging zal, vanaf 2021, een informatiebeveiliging expertteam de directies en dienstonderdelen actief gaan ondersteunen bij de uitvraag informatiebeveiliging. Het doel is het ophalen van de sturingsinformatie die nu nog ontbreekt.
Het MT-OCW is in 2020 diverse malen geïnformeerd over de stand van zaken op het gebied van informatiebeveiliging in de organisatie. En de bovengenoemde producten zijn in december 2020 voorgelegd en akkoord bevonden door het MT-OCW en vormen - zoals gezegd - de basis waarop in 2021 zal worden door- en uitgewerkt. In het jaarplan 2021 is een aantal concrete acties neergelegd dat in 2021 wordt uitgevoerd. Het jaar 2021 wordt gezien als een transitiejaar naar structurele belegging van informatiebeveiliging in de organisatie.
Begrotingsbeheer verplichtingen
Het begrotingsbeheer van de verplichtingen is door de AR over 2019 ook als een onvolkomenheid beoordeeld. Het Ministerie van OCW onderkent het belang van een goed begrotingsbeheer en het budgetrecht van de Tweede Kamer. Het Ministerie van OCW heeft om die reden extra aandacht gegeven aan het begrotingsbeheer op de verplichtingen. In 2020 heeft het Ministerie van OCW met name ingezet op voorlichting, kennis delen en verbeterde informatievoorziening ten behoeve van analyse van en het gesprek over de tijdigheid en volledigheid van het verplichtingenbeheer. Deze mix van instrumenten waarop ingezet is, heeft ertoe geleid dat het begrotingsbeheer op de verplichtingen in 2020 zo veel mogelijk in overeenstemming met de voorschriften heeft plaatsgevonden. Bij de Slotwet is er één beleidsmatige mutatie geweest welke slechts gering het artikelbudget heeft overschreden.
Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs
Door de AR is over 2019 vastgesteld dat de onvolkomenheid op autorisatiebeheer bij DUO nog niet was opgelost. In 2020 heeft DUO doorgezet door hoge prioriteit te geven aan verdere verbetering van het in control komen op autorisatiebeheer. Ondanks alle vooruitgang is DUO er nog niet en zal er in ook in 2021 nog veel gedaan moeten worden om te borgen dat medewerkers alleen toegang hebben tot die systemen die ze nodig hebben voor hun taken en waarvoor ze geautoriseerd zijn.
Deze onvolkomenheid heeft geleid tot toegenomen awareness en aandacht vanuit het management. In 2020 zijn hierdoor grote stappen gezet. Conform een ingerichte planning- en-controlcyclus (PDCA) zijn diverse activiteiten DUO-breed uitgevoerd. Zo zijn voor alle systemen een risicoclassificatie en een autorisatiematrix opgesteld en zijn er controles op toegang tot applicaties/systemen uitgevoerd en op autorisaties binnen systemen. Hierdoor zijn diverse, veelal verouderde, autorisaties ingetrokken. DUO trekt ook de conclusie dat de kwaliteit van deze acties nog beter moet. Hier zal in 2021 verder aan gewerkt worden. Dit is ook belangrijk om het spoor waar DUO voor de toekomst op inzet succesvol te implementeren. De huidige werkzaamheden om een goed autorisatiebeheer te krijgen, zijn arbeidsintensief. DUO zet daarom in op de implementatie van tooling en processen om het autorisatiebeheer binnen DUO te verbeteren en op orde te houden. In 2020 is hiervoor de tooling ingericht en de eerste directie zal begin 2021 overgaan op de nieuwe werkwijze. Zodra dit aantoonbaar goed gegaan is, zal in het vervolg van 2021 en deels in 2022 de gehele DUO organisatie op deze werkwijze overgaan.
Overige aspecten van de bedrijfsvoering
Er zijn geen bijzonderheden te melden.
Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen
Effecten COVID-19
COVID-19 heeft veel effect gehad op de medewerkers van het Ministerie van OCW. Het heeft veel gevraagd aan flexibiliteit en doorzettingsvermogen. Binnen korte tijd werkten nagenoeg alle medewerkers van het ministerie vanuit huis. De dienstverlening door DUO, het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is in belangrijke mate vanuit huis ‘gewoon’ doorgegaan. Tegelijkertijd heeft het Ministerie van OCW hierbij onder grote politieke en maatschappelijke druk maatregelen op al haar beleidsterreinen ontwikkeld. Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs is tijdelijk aangepast: meer op basis van signalen en risico-inschatting. Binnen DUO heeft het langdurig thuiswerken een negatieve invloed gekregen op de snelheid waarmee de teams hun werk hebben kunnen uitvoeren. Bij de ICT-teams speelt dit in het bijzonder. Verder is de werving en selectie moeizamer gebleken waardoor DUO minder heeft kunnen opschalen dan beoogd en minder externen heeft kunnen vervangen door internen. Er is hierdoor een risico dat vervangingen en onderhoud van applicaties niet tijdig kunnen worden uitgevoerd en duurder worden dan gepland. De lange duur van het thuiswerken en alle aanvullende werkzaamheden voor COVID-19 brengen ook risico's met zich mee voor het welzijn van alle medewerkers van het ministerie. Er wordt daarom op verschillende manieren geïnvesteerd in het welzijn en de motivatie van de medewerkers.
Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)
M&O-risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid
Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom. De AR heeft in haar verantwoordingsonderzoek over 2019 een aandachtspunt geformuleerd over de aanbestedingsregels zoals deze in de controleprotocollen zijn opgenomen. Daarnaast zijn in een paar controleprotocollen de aanbestedingsregels niet opgenomen. In overleg met de AR is afgesproken dat voor 2021 de aanbestedingsregels in alle controleprotocollen worden opgenomen. Daarnaast onderzoekt het Ministerie van OCW in 2021 de mogelijkheden om de verschillende controleprotocollen te harmoniseren.
Externe risico’s op M&O-gebruik
Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op M&O-gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- en/of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. Hierbij zijn ook de regelingen meegenomen die specifiek zijn ingevoerd voor het mitigeren van de gevolgen van het coronavirus.
Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs
De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs is een belangrijke steunmaatregel die het Ministerie van OCW in 2020 getroffen heeft naar aanleiding van de coronacrisis. Met de regeling bieden we leerlingen en studenten extra ondersteuning vanwege leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging veroorzaakt door de coronacrisis. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie deze regeling in maart 2021 met terugwerkende kracht aangepast door de verantwoordingsvereisten voor alle subsidieontvangers te versoepelen naar het lichte verantwoordingsregime. Dit om de administratieve lasten bij de instellingen te beperken. Ook bij deze regeling, is net als bij de Regeling aanpak personeelstekort in paragraaf 1, sprake van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen (€ 234,2 miljoen). Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid bij deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat er een evaluatieonderzoek wordt gestart naar de effecten (output en outcome) van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.
Restrisico’s op M&O-gebruik
In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om M&O-gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor M&O-gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.
Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen. Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.
Omschrijving | Bedrag(x € 1 miljoen) | Percentage restant M&O > € 1 miljoen (van de totale uitgaven per artikel) |
---|---|---|
Artikel 11: Studiefinanciering | ||
Aanvullende beurs | 35,7 | 0,69% |
Uitwonende beurzen | 5,01 | 0,10% |
Artikel 12: Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | ||
Uitwonende beurzen | 4,2 | 6,05% |
Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen.
Aanvullende beurs
Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. In 2020 is in totaal € 849,1 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 45,3 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland (circa 16 duizend). DUO vraagt de bewijsstukken bij de ouders zelf of bij de student op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen (€ 9,6 miljoen), waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 35,7 miljoen.
Studiefinanciering en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage, uitwonenden
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. In 2020 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo-student € 277,84 per maand (en voor een thuiswonende mbo-student € 85,13 per maand). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2020 € 148,5 miljoen (WSF 2000).
Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er stonden in 2020 1.100 controles gepland op basis van een risicoprofiel. In verband met COVID-19 zijn deze controles tijdelijk stopgezet en later weer opgepakt. Hierdoor is het nog onduidelijk of dit aantal is gerealiseerd. Er worden nog steeds controles uitgevoerd waardoor er mogelijk een verschuivingseffect optreedt. In ruim 300 (30%) gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.
Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Studenten met een woonadres in België of Duitsland, de grensbewoners, zijn uitgesloten van controle indien hun ouders op meer dan 120 km van de studieplaats van de student woonachtig zijn. Hiermee is een restant M&O gemoeid van € 668.580. Bij studenten met een buitenlands woonadres buiten de grensgebieden wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt er aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een (aanvaardbaar) restrisico.
Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken en als gevolg van het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden in het studievoorschotstelsel, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in de BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2020 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen (ter vergelijking: dit was in 2014 € 17 miljoen).
De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan een uitwonende scholier wordt verstrekt, bedroeg in 2020 € 273,26 per maand (en voor een thuiswonende scholier € 117,20). Bij de vaststelling van de tegemoetkoming scholieren (WTOS) wordt ook het adres van de leerling geverifieerd bij de BRP. De ouders verklaren dat de leerling uitwonend is. Het adres van de ouders wordt niet standaard gecontroleerd bij de BRP. Dit adres wordt alleen vastgelegd als het inkomensafhankelijke deel van de tegemoetkoming is aangevraagd. Bij verhuizing van de leerling wordt ook gecontroleerd. In totaal bestaat in het studiejaar 2019/2020 nog een restrisico van € 4,2 miljoen. Aangezien de totale uitgaven op grond van de WTOS lager zijn dan bij artikel 11 (Studiefinanciering), vormen de uitwonende beurzen hier ook een groter deel.
Grote lopende ICT-projecten
Het Ministerie van OCW kende in 2020 twee ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON) en ICT werkplekdienstverlening OCW. Ook zijn in 2020 zeven beheer- en onderhoudsprojecten vanuit DUO aangemeld bij het Bureau ICT-toetsing (BIT). Dit ter voorbereiding op de verruiming van de scope van het BIT van advisering over ICT-projecten naar advisering over het onderhoud en beheer van informatiesystemen per 2021. Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard. Voor alle projecten geldt dat Chief Information Officer (CIO)- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW-risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT-projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.
Gebruik open standaarden en open source software
De Instructie Rijksdienst schrijft voor dat bij de aanschaf en ontwikkeling van ICT-diensten of ICT-producten in beginsel gebruik moet worden gemaakt van open standaarden van de lijst van het Forum Standaardisatie (www.forumstandaardisatie.nl). Valide afwijkingsgronden zijn opgenomen in de Instructie Rijksdienst. Als er sprake is van afwijking van de Instructie Rijksdienst dan wordt dit gemotiveerd aangegeven. Bij het Ministerie van OCW is bij meting eind 2020 geen sprake geweest van afwijking van de Instructie Rijksdienst.
Betaalgedrag
Het streefpercentage voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2020 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,7%.
Audit Committee
Het afgelopen jaar is het Audit Committee (AC) drie keer digitaal bij elkaar geweest. Eén overleg van het AC is vorig jaar schriftelijk afgedaan omdat dit samenviel met de start van de verplichting tot thuiswerken. De samenstelling van het AC van het Ministerie van OCW is in 2020 gelijk gebleven. Dat betekent dat het AC gevormd wordt door de Secretaris-Generaal, als voorzitter, de leden van het MT-OCW, een afgevaardigde van de ADR, de directeur Fincancieel-Economsiche Zaken, één extern lid en een afgevaardigde van de AR (met een open stoel). In 2021 zal het AC opnieuw worden geëvalueerd en dan wordt ook bekeken of er een tweede extern lid aan het AC kan worden toegevoegd.
De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen, hebben vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierbij van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Hierbij zijn onder andere het autorisatiebeheer en de informatiebeveiliging aan de orde gekomen. Daarnaast zijn ook het jaarwerkplan en het reviewbeleid van de Inspectie van het Onderwijs besproken en de aanpak van het Ministerie van OCW bij Inzicht in kwaliteit.
Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s
Het normenkader is sinds enige tijd staande praktijk en maakt daardoor onderdeel uit van het reguliere toezicht en het sturingsmodel (eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer).
Paragraaf 3 - Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering
Doorontwikkeling subsidiebeheer en sturingsrelaties
Het Ministerie van OCW heeft in 2020 verdere verbeteringen in het subsidieproces doorgevoerd. Zo is het aantal ex-ante analyses op het mogelijk verlenen van staatssteun bij een subsidieverstrekking uitgebreid. Hierdoor is het risico op ongeoorloofde vormen van staatssteun sterk afgenomen. Verder is in 2020 gestart met een traject waarbij het subsidiebeheer van de Kaderregeling in het document-management-en-workflowsysteem «Proza» wordt geoptimaliseerd. Zo is er onder andere een functionaliteit ontwikkeld die het mogelijk maakt de voortgang, de knelpunten en de stand van zaken van subsidies real-time te monitoren. Tot slot is in 2020 gevolg gegeven aan het verder verbeteren van de sturingsrelaties met sommige partijen in het veld. Dit heeft er toe geleid dat in sommige gevallen de bijhorende wijze van financiering is bijgesteld of dat het voornemen tot bijstelling is genomen.
Datalekken bij het Ministerie van OCW en DUO
Ook in 2020 hebben het Ministerie van OCW en DUO veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Het aantal meldingen van datalekken bij het Ministerie van OCW (exclusief DUO) is 18 geweest. Hiervan zijn er 7 bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld.
DUO heeft in 2020 in het proces datalekken verschuivingen gezien ten opzichte van 2019. Het totaal aantal meldingen nam toe tot 91 (80 in 2019). Hiervan werden er 16 (20 in 2019) meldingen bij de AP gedaan en 7 (17 in 2019) meldingen bij andere departementen. De overige 68 meldingen betroffen na onderzoek geen noodzaak tot melden. De acties in 2020 om de bewustwording te vergroten om een lek te melden en om bij voorkeur preventief te werken (ook bij twijfel melden) hebben bijgedragen aan het lagere aantal meldingen bij de AP en andere departementen. De goede koers van DUO blijkt ook uit het ADR-rapport dat eind 2020 verscheen. Het thuiswerken heeft voor zover DUO na kan gaan, geen invloed gehad op de kwantiteit van de meldingen of op het soort datalekken.
Organisatieontwikkeling bij DUO
DIGID-audit
DUO geeft jaarlijks opdracht tot het uitvoeren van een DigiD-audit door een geregistreerde EDP-auditor, waarmee DUO kan aantonen dat het aan de door Logius gestelde normen voor de inzet van DigiD heeft voldaan. Naar aanleiding van de daaruit voortkomende bevindingen over 2019 heeft DUO in 2020 verbeteringen doorgevoerd. De laatste verbetermaatregel wordt begin 2021 geïmplementeerd om een en ander in lijn te krijgen met het geldende normenkader.
Afronding Doorlichting DUO
In 2019 heeft in samenwerking met het Ministerie van Financiën een doorlichting van DUO plaatsgevonden. Mede op basis van toezeggingen aan het Ministerie van Financiën heeft DUO de stappen uit het implementatieplan in 2020 doorgevoerd. DUO gaat ook na 2020 door met de implementatie en doorontwikkeling van de aanbevelingen. De richting waarbinnen de doorontwikkeling plaatsvindt, is Management Of Portfolio’s en SAFe 5.0. Dit zijn wereldwijd erkende en gebruikte principes en richtlijnen die als doel hebben organisaties wendbaar te maken, zodat zij in staat zijn om tijdig te kunnen inspelen op digitale ontwikkelingen. Deze principes en richtlijnen zijn geheel passend bij DUO als publieke uitvoerder. Hierbij gaat het om de sturing op de voortbrenging van producten en diensten van DUO en de interne en externe informatievoorziening daarover door DUO. Daarnaast zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de evaluatie van het functioneren van de afstemmingsgremia tussen de directie van het Ministerie van OCW en DUO voor de gehele portfolio om te komen tot goede uitvoerbaarheid van beleid door DUO.
(1) | (2) | (3) = (2) - (1) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. | Omschrijving | Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 44.009.449 | 42.705.112 | 1.364.345 | 47.291.756 | 44.461.515 | 1.519.484 | 3.282.307 | 1.756.403 | 155.139 | |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 22.360.854 | 21.093.444 | 1.173.139 | 24.133.382 | 21.859.596 | 1.323.001 | 1.772.528 | 766.152 | 149.862 | |
Beleidsartikelen | ||||||||||
4 | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 4.412.944 | 4.679.783 | 4.000 | 4.993.746 | 4.864.049 | 5.082 | 580.802 | 184.266 | 1.082 |
6 | Hoger beroepsonderwijs | 3.476.868 | 3.416.799 | 1.213 | 3.773.125 | 3.511.341 | 2.211 | 296.257 | 94.542 | 998 |
7 | Wetenschappelijk onderwijs | 5.297.994 | 5.202.998 | 16 | 5.730.555 | 5.418.229 | 15 | 432.561 | 215.231 | ‒ 1 |
8 | Internationaal beleid | 12.810 | 12.830 | 99 | 21.359 | 12.810 | 10 | 8.549 | ‒ 20 | ‒ 89 |
11 | Studiefinanciering | 5.221.098 | 5.221.098 | 936.149 | 5.171.220 | 5.171.220 | 1.051.508 | ‒ 49.878 | ‒ 49.878 | 115.359 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 77.439 | 77.439 | 3.872 | 69.366 | 69.366 | 2.353 | ‒ 8.073 | ‒ 8.073 | ‒ 1.519 |
13 | Lesgelden | 13.416 | 13.416 | 226.628 | 13.664 | 13.664 | 252.994 | 248 | 248 | 26.366 |
14 | Cultuur | 2.351.993 | 1.004.072 | 494 | 2.864.257 | 1.356.245 | 5.447 | 512.264 | 352.173 | 4.953 |
16 | Onderzoek en wetenschapsbeleid | 1.213.270 | 1.172.446 | 101 | 1.211.339 | 1.149.725 | 154 | ‒ 1.931 | ‒ 22.721 | 53 |
25 | Emancipatie | 5.626 | 15.167 | 0 | 3.764 | 12.014 | 35 | ‒ 1.862 | ‒ 3.153 | 35 |
Niet-beleidsartikelen | ||||||||||
91 | Nog onverdeeld | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
95 | Apparaat Kerndepartement | 277.396 | 277.396 | 567 | 280.987 | 280.933 | 3.192 | 3.591 | 3.537 | 2.625 |
Basis- en Voorgezet onderwijs en Media | 21.648.595 | 21.611.668 | 191.206 | 23.158.374 | 22.601.919 | 196.483 | 1.509.779 | 990.251 | 5.277 | |
Beleidsartikelen | ||||||||||
1 | Primair onderwijs | 11.703.253 | 11.673.612 | 26.961 | 12.603.439 | 12.226.291 | 26.681 | 900.186 | 552.679 | ‒ 280 |
3 | Voortgezet onderwijs | 8.764.097 | 8.746.413 | 7.391 | 9.265.679 | 9.135.685 | 6.507 | 501.582 | 389.272 | ‒ 884 |
9 | Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | 158.120 | 168.518 | 9.000 | 173.761 | 155.273 | 6.409 | 15.641 | ‒ 13.245 | ‒ 2.591 |
15 | Media | 1.023.125 | 1.023.125 | 147.854 | 1.115.495 | 1.084.670 | 156.886 | 92.370 | 61.545 | 9.032 |
(1) Vastgestelde | (2) Realisatie | (3) Verschil realisatie en | (4) Realisatie | |
---|---|---|---|---|
begroting | vastgestelde begroting | t-1 | ||
Baten-lastenagentschap DUO | ||||
Totale baten | 322.076 | 349.559 | 27.483 | 337.010 |
Totale lasten | 322.076 | 346.854 | 24.778 | 336.125 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 2.705 | 2.705 | 885 |
Totale kapitaaluitgaven | 45.600 | 41.173 | ‒ 4.427 | 34.219 |
Totale kapitaalontvangsten | 27.500 | 28.241 | 741 | 22.125 |
Baten-lastenagentschap NA | ||||
Totale baten | 45.153 | 46.315 | 1.162 | 43.325 |
Totale lasten | 45.153 | 44.179 | ‒ 974 | 43.124 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 2.136 | 2.136 | 201 |
Totale kapitaaluitgaven | 160 | 683 | 523 | 769 |
Totale kapitaalontvangsten | 0 | 0 | 0 | 600 |
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van onderwijsinstellingen, financiering van studenten, examens, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern van het Ministerie van OCW en haar buitendiensten en andere overheidsorganen.
Omschrijving | Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en vastgestelde begroting | Realisatie t-1 |
---|---|---|---|---|
Baten | ||||
Omzet | 322.076 | 349.524 | 27.448 | 334.633 |
waarvan omzet moederdepartement | 243.030 | 280.853 | 37.823 | 269.790 |
waarvan omzet overige departementen | 72.623 | 63.695 | ‒ 8.928 | 58.663 |
waarvan omzet derden | 6.423 | 4.976 | ‒ 1.447 | 6.180 |
Rentebaten | 0 | 0 | 0 | 0 |
Vrijval voorzieningen | 0 | 0 | 0 | 669 |
Bijzondere baten | 0 | 35 | 35 | 1.708 |
Totaal baten | 322.076 | 349.559 | 27.483 | 337.010 |
Lasten | ||||
Apparaatskosten | 302.776 | 323.959 | 21.183 | 318.561 |
- Personele kosten | 213.776 | 223.258 | 9.482 | 224.694 |
waarvan eigen personeel | 173.017 | 178.031 | 5.014 | 167.336 |
waarvan inhuur externen | 34.759 | 37.953 | 3.194 | 46.813 |
waarvan overige personele kosten | 6.000 | 7.274 | 1.274 | 10.545 |
- Materiële kosten | 89.000 | 100.701 | 11.701 | 93.867 |
waarvan apparaat ICT | 22.000 | 27.461 | 5.461 | 22.975 |
waarvan bijdrage aan SSO’s | 23.000 | 25.629 | 2.629 | 24.236 |
waarvan overige materiële kosten | 44.000 | 47.611 | 3.611 | 46.656 |
Rentelasten | 500 | 84 | ‒ 416 | 91 |
Afschrijvingskosten | 17.200 | 21.263 | 4.063 | 15.423 |
- Materieel | 12.000 | 11.887 | ‒ 113 | 10.656 |
waarvan apparaat ICT | 11.500 | 11.450 | ‒ 50 | 10.353 |
waarvan overige materiële afschrijvingskosten | 500 | 437 | ‒ 63 | 303 |
- Immaterieel | 5.200 | 9.376 | 4.176 | 4.767 |
Overige lasten | 1.500 | 1.464 | ‒ 36 | 2.000 |
waarvan dotaties voorzieningen | 1.500 | 1.464 | ‒ 36 | 2.000 |
waarvan bijzondere lasten | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 321.976 | 346.770 | 24.794 | 336.075 |
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening | 100 | 2.789 | 2.689 | 935 |
Agentschapsdeel Vpb-lasten | 100 | 84 | ‒ 16 | 50 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 2.705 | 2.705 | 885 |
Toelichting
DUO heeft een positief resultaat van € 2,7 miljoen gerealiseerd. Het positieve resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.
Baten
Omzet moederdepartement
Omzet moederdepartement (x € 1 miljoen) | 280,9 | |
---|---|---|
waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten | 280,9 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging | 36,1 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering | 96,5 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten | 16,2 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister | 31,2 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten | 10,3 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken | 22,9 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten | 50,3 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs | 11,8 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Shared Service Organisatie Noord | 5,6 |
De omzet moederdepartement is € 37,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord (SSO-Noord) voor € 5,6 miljoen, verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel waren van de omzet in de rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2020 van € 5,5 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening welke per saldo € 6,0 miljoen belopen, zoals de uitvoering van diverse zogenoemde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering eindtoets primair onderwijs, uitvoering tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak COVID-19, uitvoering coulanceregeling studenten, uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs). Tevens is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren ten hoogte van € 3,5 miljoen. Verder is € 1,6 miljoen ingezet ter dekking van de kosten voor Categorie Management en € 2,6 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is incidenteel nog eens € 13,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de implementatie en uitvoering van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 30,8 miljoen doorgeschoven naar 2021, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. Daarnaast zal, als gevolg van de coronacrisis, een groot gedeelte van de voor 2020 geplande activiteiten pas in 2021 tot afronding komen. De genoemde extra omzet van € 37,8 miljoen wordt voor € 5,6 miljoen gedekt vanuit middelen die het Ministerie van OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen apparaatsbegroting hebben opgevoerd, € 5,5 miljoen gedekt vanuit de Voorjaarsnota 2020 en de overige € 26,7 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van OCW.
Omzet overige departementen
Onder de omzet overige departementen (€ 63,7 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 33,1 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,9 miljoen), allen voor het Ministerie van SZW. En activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 1,9 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,4 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van J&V. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 19,4 miljoen). De afnemers zijn het Ministerie van J&V (€ 6,5 miljoen), het Ministerie van EZK (€ 2,9 miljoen), het Ministerie van I&W (€ 1,3 miljoen), het Ministerie van BZK (€ 6,1 miljoen), het Ministerie van VWS (€ 2,3 miljoen) en het Ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen).
Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,7 miljoen) en overige werkzaamheden voor overige ministeries (€ 0,3 miljoen).
De omzet overige ministeries daalt met € 8,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het betreft met name de werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak (€ 4,0 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (€ 1,6 miljoen) welke een daling laten zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Dit onder meer als gevolg van vertraging binnen de veranderopdracht Inburgering. Daarnaast is de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord met € 3,7 miljoen gedaald ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Hier staat een stijging van € 0,2 miljoen tegenover voor de uitgevoerde print- en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en eveneens een stijging van € 0,2 miljoen aan overige werkzaamheden voor overige ministeries.
Omzet derden
De omzet derden (€ 5,0 miljoen) betreft de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 1,9 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,8 miljoen), leges voor Verklaring Afgelegd Examen (€ 0,3 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,3 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit beleidsmaatregelen van het Ministerie van OCW en bedrijfsvoering DUO (€ 0,8 miljoen). De lagere realisatie ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 1,4 miljoen. De lagere realisatie heeft grotendeels betrekking op de afbouw van de werkzaamheden voor het Participatiefonds en de afname van de examenbijdrage van kandidaten voor de staatsexamens als gevolg van de coronacrisis.
Vrijval voorziening
Er heeft in 2020 geen vrijval voorziening plaatsgevonden.
Bijzondere baten
Bijzondere baten 2020 zijn nagenoeg nihil.
Lasten
De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 21,2 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 9,5 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, telefonische dienstverlening, uitvoering van persoonsgericht innen en de loonontwikkeling in 2020. Een deel personele inzet 2020 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laten een stijging zien van € 11,7 miljoen samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 4,1 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen met name in het ICT-landschap.
Rentelasten
De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name «zelfontwikkelde software».
Dotaties voorzieningen
De dotatie van € 1,5 miljoen (2019: € 2,0 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2020 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.
Omschrijving | 2020 | 2019 | |
---|---|---|---|
Activa | |||
Vaste activa | 108.463 | 79.589 | |
Materiële vaste activa | 26.073 | 25.355 | |
waarvan grond en gebouwen | 0 | 0 | |
waarvan installaties en inventarissen | 26.073 | 25.355 | |
waarvan overige materiële vaste activa | 0 | 0 | |
Immateriële vaste activa | 82.390 | 54.234 | |
Vlottende Activa | 52.680 | 37.092 | |
Voorraden en onderhanden projecten | 659 | 380 | |
Debiteuren | 3.176 | 5.895 | |
Overige vorderingen en overlopende activa | 16.900 | 16.190 | |
Liquide middelen | 31.945 | 14.627 | |
Totaal activa | 161.143 | 116.681 | |
Passiva | |||
Eigen Vermogen | 4.403 | 1.698 | |
Exploitatiereserve | 1.698 | 813 | |
Onverdeeld resultaat | 2.705 | 885 | |
Voorzieningen | 2.376 | 3.124 | |
Langlopende schulden | 52.019 | 34.706 | |
Leningen bij het Ministerie van Financiën | 52.019 | 34.706 | |
Kortlopende schulden | 102.345 | 77.153 | |
Crediteuren | 15.662 | 11.633 | |
Belastingen en premies sociale lasten | 0 | 0 | |
Kortlopend deel leningen bijhet Ministerie van Financiën | 10.688 | 6.480 | |
Overige schulden en overlopende passiva | 75.995 | 59.040 | |
Totaal passiva | 161.143 | 116.681 |
Toelichting
Activa
Materiële vaste activa
De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2020 met € 0,7 miljoen toegenomen. Het investeringsniveau was in 2020 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar.
Immateriële vaste activa
Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte softwarelicenties, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software opgenomen. De boekwaarde is toegenomen met € 28,2 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 29,4 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 1,1 miljoen) en Software en Licenties (€ 5,6 miljoen). Daarnaast is op de totale immateriële vaste activa € 7,9 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft achtenvijftig projecten met een totale waarde van € 18,4 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet is eveneens tegen werkelijke kosten en voor de interne inzet is de handleiding overheidstarieven als basis gehanteerd. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de drie en tien jaar), welke in lijn ligt met de economische levensduur van de ontwikkelde applicaties.
Voorraden
Onder deze post zijn de voorraden papier en kantoorartikelen en dergelijke opgenomen.
Debiteuren
De stand debiteuren is met € 2,7 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,3 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen, te weten; Ministerie van OCW (€ 0,1 miljoen), Ministerie van BZK (€ 0,7 miljoen), Ministerie van J&V (€ 0,3 miljoen), Ministerie van EZK (€ 0,2 miljoen).
Overige vorderingen en overlopende activa
Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2020 vooruit zijn betaald (€ 16,4 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,1 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van SZW € 0,4 miljoen.
Liquide middelen
De stand liquide middelen is in 2020 met € 17,3 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 30,2 miljoen, de gepleegde investeringen van € 34,5 miljoen waar een lening van € 28,0 miljoen tegenover staat. Daarnaast is er € 6,4 miljoen afgelost op de lopende leningen. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.
Passiva
Eigen vermogen
Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2020 € 4,4 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 17,1 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO-Noord.
Voorzieningen
De voorzieningen bestaan uit voorziening voor wachtgeld € 0,6 miljoen en overige € 1,8 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,2 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2020. Aan de voorziening is € 1,5 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen en herijking van bestaande regelingen.
Voorzieningen
31-12-2019 | Onttrekkingen | Dotaties | Vrijval | 31-12-2020 | |
---|---|---|---|---|---|
Wachtgeld | 887 | ‒ 390 | 95 | ‒ | 592 |
Overige | 2.237 | ‒ 1.818 | 1.365 | ‒ | 1.784 |
Totaal voorzieningen | 3.124 | ‒ 2.208 | 1.460 | ‒ | 2.376 |
Leningen bij het Ministerie van Financiën
DUO heeft in 2020 wederom gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft leningen ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap. Van deze leningen is € 10,7 miljoen opgenomen onder het kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën, zijnde het aflossingsgedeelte 2021.
Nummer | Hoofdsom | Looptijd (in hele jaren) | Rente % | Datum ingang | Datum afloop | Aantal aflostermijnen | Openstaande leensom |
---|---|---|---|---|---|---|---|
3540 | 2.000.000 | 6 | 0,00% | 18-12-2020 | 18-12-2026 | 24 | 2.000.000 |
3539 | 5.000.000 | 4 | 0,00% | 18-12-2020 | 18-12-2024 | 16 | 5.000.000 |
3538 | 21.000.000 | 8 | 0,00% | 18-12-2020 | 18-12-2028 | 32 | 21.000.000 |
3361 | 8.310.000 | 4 | 0,00% | 30-12-2019 | 2-1-2024 | 16 | 6.232.500 |
3360 | 13.700.000 | 10 | 0,01% | 30-12-2019 | 31-12-2029 | 40 | 12.330.000 |
3167 | 16.800.000 | 10 | 0,57% | 5-11-2018 | 6-11-2028 | 40 | 13.440.000 |
2951 | 6.760.000 | 5 | 0,00% | 15-12-2017 | 15-12-2022 | 20 | 2.704.000 |
Totaal | 73.570.000 | 62.706.500 |
Crediteuren
De crediteuren ultimo 2020 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,3 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van BZK.
Overige schulden en overlopende passiva
De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 76,0 miljoen bevat voor € 54,0 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2020 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar, mede als gevolg van de coronacrisis, nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2021 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 30,8 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) werkzaamheden waaronder het project «Doorontwikkelen BRON», € 14,7 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 8,5 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan reservering individueel keuzebudget en verlofrechten ultimo 2020 van het personeel in loondienst (€ 14,2 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 6,8 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de in het verleden ontvangen investering specifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die in het verleden de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,0 miljoen waarvan € 0,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen
De niet uit de balans blijkende verplichtingen bedragen eind 2020 circa € 160,4 miljoen (2019: € 168,0 miljoen). Het betreft vooral contracten voor automatisering (€ 19,0 miljoen), huisvesting (€ 130,6 miljoen) en € 10,8 miljoen in het kader van het Overheidsdatacenter (ODC), waarvan een deel is afgedekt middels langlopende verplichtingen richting de afnemers. De looptijden van de verplichtingen variëren van 1 tot 20 jaar. DUO heeft geen langlopende leasecontracten uitstaan per balansdatum.
Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en vastgestelde begroting | ||
---|---|---|---|---|
1. | Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen | 14.194 | 14.626 | 432 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) | 322.076 | 382.993 | 60.917 | |
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) | ‒ 303.376 | ‒ 352.743 | ‒ 49.367 | |
2. | Totaal operationele kasstroom | 18.700 | 30.250 | 11.550 |
Totaal investeringen (-/-) | ‒ 39.500 | ‒ 34.693 | 4.807 | |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | ‒ | 241 | 241 | |
3. | Totaal investeringskasstroom | ‒ 39.500 | ‒ 34.452 | 5.048 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | ‒ | ‒ | 0 | |
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) | ‒ | ‒ | 0 | |
Aflossingen op leningen (-/-) | ‒ 6.100 | ‒ 6.480 | ‒ 380 | |
Beroep op leenfaciliteit (+) | 27.500 | 28.000 | 500 | |
4. | Totaal financieringskasstroom | 21.400 | 21.520 | 120 |
5. | Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. | 14.794 | 31.944 | 17.150 |
Toelichting
De positieve operationele kasstroom (€ 30,3 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 294,9 miljoen), overige departementen (€ 42,5 miljoen) en Derden (€ 45,6 miljoen). Hier staan uitgaven tegenover aan crediteuren en personeel (€ 352,7 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. Voor deze investeringen is gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.
Doelmatigheid
Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. DUO streeft er naar haar dienstverlening continu te verbeteren. De klanttevredenheid van het digitale kanaal is één van de al bestaande indicatoren die dit zichtbaar maken. DUO bevindt zich in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap gebaseerd op ad hoc financiering, naar een wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud, modernisering en vervanging structureel gefinancierd worden via Life Cycle Management (LCM). Met de invoering van deze LCM-systematiek gaat DUO van grote eenmalige projectinvesteringen naar structurele investeringen die over langere tijd afgeschreven worden. Dit is zichtbaar gemaakt door de post «vervangingskosten», zijnde de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen en de post «immateriële vaste activa» welke de omvang van het ICT-landschap weerspiegelt.
DUO wil doelmatig zijn in het gebruik van ICT-systemen, door te sturen op een stabilisering en uiteindelijke daling van de omvang van haar ICT-landschap. Dit wil DUO bereiken door «slim» te moderniseren/ vervangen en daarmee te komen tot een onder architectuur ontwikkeld modern, simpel en kleiner ICT-landschap. Ook wil DUO sturen op de stabilisering van de kosten van onderhoud. Onder onderhoud wordt verstaan datgene wat nodig is voor instandhouding van de geautomatiseerde uitvoeringsprocessen. DUO wil dit gaan bereiken door (verouderde) systemen tijdig te moderniseren dan wel vervangen. Daarnaast heeft DUO een indicator opgenomen voor het aantonen van doelmatigheid bij overhead.
Omschrijving Generiek Deel | Realisatie | Vastgestelde begroting | |||
---|---|---|---|---|---|
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | |
Generiek Deel | |||||
Omzet per productgroep (pxq) | |||||
Omzet Bekostiging Instellingen | 36,0 | 39,0 | 35,0 | 36,1 | 34,7 |
Omzet Studiefinanciering | 91,0 | 108,0 | 92,0 | 96,5 | 95,5 |
Omzet Examendiensten1 | 23,0 | 25,0 | 24,0 | 16,2 | 13,2 |
Omzet Basisregister | 28,0 | 30,0 | 35,0 | 31,2 | 24,1 |
Omzet Informatiediensten | 6,0 | 6,0 | 7,0 | 10,3 | 6,0 |
Totaal basiscontract excl. LCM | 184,0 | 207,0 | 193,0 | 190,3 | 173,5 |
Vervangingskosten | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 14,9 | 14,0 |
Kosten met betrekking tot onderhoud en beheer | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 30,9 | 29,4 |
Immateriële vaste activa (x1 mln.) | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 46,1 | 64,5 |
Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%) | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 23% | 20% |
FTE | |||||
FTE-ARAR | 2.014,0 | 2.217,0 | 2.331,0 | 2.459,1 | 2.614,0 |
FTE-Extern | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 397,4 | 252,0 |
Tarieven/uur | |||||
ICT gerelateerd | 104,0 | 112,0 | 114,0 | 115,0 | 114,0 |
Overige uren | 74,0 | 76,5 | 77,5 | 78,5 | 77,5 |
Saldo van baten en lasten (%) | 98,0 | 100,0 | 100,0 | 100,8 | 100,0 |
Kwaliteitsindicatoren2 | |||||
Klantcontact digitaal | 6 | 6 | 7 | 7,3 | 6,5 |
Klantcontact traditioneel | 7 | 7 | 8 | 7,4 | 7,0 |
Toelichting
Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. Streven voor de komende jaren is een verbeterde dienstverlening zichtbaar in de klanttevredenheid bij optimale inzet van middelen. De realisatie 2020 ligt € 16,8 miljoen hoger dan begroot. Dit met name als gevolg van loon- en prijsontwikkeling, extra inzet op telefonische bereikbaarheid en meerkosten als gevolg van de coronacrisis waardoor het werkplekconcept moest worden aangepast.
Vervangingskosten: De effecten van Life Cycle Management zijn inzichtelijk gemaakt door de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen (vervangingskosten) van de immateriële vaste activa (IMVA) op te nemen.
Immateriële vaste activa en kosten met betrekking tot onderhoud en beheer: De omvang van het ICT-landschap wordt weerspiegeld in de balanspost immateriële vaste activa. Hierin is alle zelf ontwikkelde software opgenomen. Deze post zal de eerste jaren een stijging laten zien en vanaf 2027, los van nieuwe taken, een vlakke lijn waarbij de autonome groei van het systeemlandschap is ondervangen en deze post zal stabiliseren rond de € 161,0 miljoen exclusief uitbreidingsinvesteringen als gevolg van nieuw beleid of afwaardering van bestaande systemen. Ook moet deze post worden gezien in relatie tot de indicator kosten met betrekking tot onderhoud en beheer. Door het tijdig en slim vervangen van het systeemlandschap streeft DUO (daar waar, volgens onderzoek Gartner 2018, normaliter sprake is van een autonome groei van circa zes procent) naar een gelijkblijvend onderhoud en beheer.
Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%): De indicator drukt de overhead uit als percentage van de totale kosten.
FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2019. Er is vormgegeven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken. Er heeft in 2020 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van extern automatiseringspersoneel.
Projecttarief per uur: Het projecttarief (ICT gerelateerd) is € 115,00 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.
Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 78,50 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.
Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2020 van € 2,7 miljoen bedraagt 0,8% van de baten.
Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.
Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2020 heeft deze indicator een score van 7,3 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.
Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2020 heeft deze indicator, ondanks de coronacrisis, een score van 7,4 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 8 op een schaal van 0 tot 10.
Het Nationaal Archief (NA) beheert de archieven van de Rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.
De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.
Nationaal Archief en Regionale Historische Centra
Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC). De RHC zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Dit jaarverslag handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC zijn onderdeel van artikel 14 (Cultuur) van de begroting van het Ministerie van OCW.
Impact coronavirus
Door de uitbraak van het coronavirus en de ontstane coronacrisis is het financieel resultaat van het Nationaal Archief 2020 sterk positief beïnvloed. Veel werkzaamheden zijn uitgesteld, vertraagd of anders ingevuld. Het Nationaal Archief doet er alles aan om binnen de omstandigheden de inzage van archieven en het bezoek aan tentoonstellingen en evenementen zo goed mogelijk te organiseren. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM gevolgd voor onze medewerkers en bezoekers. De coronacrisis heeft verder tot gevolg dat er minder archieven zijn geworven, gedigitaliseerd en gerestaureerd. Daarnaast zijn er vertragingen in de doorontwikkeling op toegangsketens en projecten zoals Handschriftherkenning en Internationale Erfgoedsamenwerking. Naar verwachting zal de uitbraak van het coronavirus ook in 2021 aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Omschrijving | (1) Vastgestelde begroting | (2) Realisatie | (3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting | (4) Realisatie t-1 |
---|---|---|---|---|
Baten | ||||
Omzet | 41.959 | 46.243 | 4.284 | 41.235 |
waarvan omzet moederdepartement | 40.819 | 45.016 | 4.197 | 40.017 |
waarvan omzet overige departementen | 400 | 505 | 105 | 400 |
waarvan omzet derden | 740 | 722 | ‒ 18 | 818 |
Rentebaten | ‒ | |||
Vrijval voorzieningen | 27 | 72 | 45 | 20 |
Mutatie projectgelden | 3.167 | ‒ | ‒ 3.167 | 2.070 |
Bijzondere baten | ||||
Totaal baten | 45.153 | 46.315 | 1.162 | 43.325 |
Lasten | ||||
Apparaatskosten | 43.027 | 42.395 | ‒ 632 | 41.391 |
- Personele kosten | 19.347 | 19.845 | 498 | 19.158 |
waarvan eigen personeel | 16.873 | 17.209 | 336 | 15.721 |
waarvan inhuur externen | 1.421 | 2.102 | 681 | 2.461 |
waarvan overige personele kosten | 1.053 | 534 | ‒ 519 | 976 |
- Materiële kosten | 23.680 | 22.550 | ‒ 1.130 | 22.233 |
waarvan apparaat ICT | 1.100 | 1.255 | 155 | 676 |
waarvan bijdrage aan SSO’s | 6.361 | 6.126 | ‒ 235 | 4.819 |
waarvan overige materiële kosten | 16.219 | 15.169 | ‒ 1.050 | 16.738 |
Afschrijvingskosten | 2.119 | 1.775 | ‒ 344 | 1.672 |
- Materieel | 2.119 | 1.775 | ‒ 344 | 1.672 |
waarvan apparaat ICT | 77 | 105 | 28 | 97 |
waarvan overige materiële afschrijvingskosten | 0 | 0 | ‒ | 0 |
- Immaterieel | 0 | 0 | ‒ | 0 |
Overige lasten | ‒ | ‒ | ‒ | ‒ |
waarvan dotaties voorzieningen | ‒ | 4 | 4 | 54 |
waarvan bijzondere lasten | ||||
Rentelasten | 7 | 5 | ‒ 2 | 7 |
Totaal lasten | 45.153 | 44.179 | ‒ 974 | 43.124 |
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening | 0 | 2.136 | 2.136 | 201 |
Agentschapsdeel Vpb-lasten | 0 | 0 | 0 | |
Saldo van baten en lasten | 0 | 2.136 | 2.136 | 201 |
Toelichting
Baten
Omzet moederdepartement
Omzet moederdepartement (x € 1 miljoen) | 45,0 | |
---|---|---|
waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten | 42,8 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief | 8,5 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief | 9,6 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Publiek | 9,5 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering | 8,9 | |
waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies | 6,3 |
De omzet van het moederdepartement over 2020 bedraagt € 45,0 miljoen. Hiervan is € 42,8 miljoen gerelateerd aan producten/diensten van het NA. Door de coronacrisis zijn minder producten/diensten geleverd, waardoor er € 2,2 miljoen verschil is ontstaan. In de omzet is € 1,6 miljoen voor projectwerkzaamheden opgenomen.
De stijging ten opzichte van de begroting komt onder andere door de loon- en prijsbijstellingen van 2020 van totaal € 1,1 miljoen en additionele bijdragen van het Ministerie van OCW voor digitale taken (€ 1,9 miljoen), voor hogere kosten van de ICT-werkplek (€ 0,3 miljoen), voor arbeidsparticipanten (€ 0,5 miljoen) en voor de tentoonstelling opstand en vrijheid (€ 0,2 miljoen).
De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2020 betreft vooral de programma’s Handschriftherkenning, Internationale Erfgoedsamenwerking, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI). Het Nationaal Archief presenteert de doorbetalingen van gelden van het Ministerie van OCW aan het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) en de RHC niet in de eigen omzet omdat het Nationaal Archief hierbij alleen een kassiersfunctie vervult.
Omzet overige departementen
De bijdrage van de provincie Zuid-Holland (€ 0,4 miljoen) is voor het beheer van de archieven Zuid-Holland. De omzet bestaat verder uit € 0,1 miljoen aan de projectmiddelen van de balans voor het project RDDI.
Omzet derden
De omzet derden is lager dan voorgaand jaar door een lagere opbrengst voor de dienstverlening en verkoop van producten als gevolg van de coronacrisis. Ook bestaat de omzet voor € 0,1 miljoen uit middelen naar de balans voor extern gefinancierde projecten.
Rentebaten
In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.
Vrijval voorzieningen
De vrijval van de voorziening betreft het resterende van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Er is een voorziening gevormd voor de afvloeiing van een medewerker.
Mutatie projectgelden
In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden vanaf 2020 niet meer apart gepresenteerd, maar gerubriceerd onder de omzet.
Lasten
Apparaatskosten
De apparaatskosten bedragen € 42,4 miljoen en liggen circa € 0,6 miljoen onder de begroting. Enerzijds zijn de kosten voor eigen personeel hoger door cao-loonstijgingen. Anderzijds zijn de materiële kosten fors lager dan begroot door de coronacrisis. De bijdrage aan SSO’s is lager dan begroot vanwege lagere kosten voor schoonmaak en beveiliging.
Afschrijvingskosten
Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2020 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.
De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,8 miljoen en is € 0,3 miljoen lager dan begroot vanwege lagere ICT-investeringen.
Omschrijving | Balans 2020 | Balans 2019 |
---|---|---|
Activa | ||
Vaste activa | 9.680 | 11.028 |
Materiële vaste activa | 9.680 | 11.028 |
waarvan grond en gebouwen | 718 | 820 |
waarvan installaties en inventarissen | 8.937 | 10.176 |
waarvan projecten in uitvoering | 0 | 0 |
waarvan overige materiële vaste activa | 25 | 32 |
Immateriële vaste activa | 0 | 0 |
Vlottende activa | 31.626 | 30.772 |
Voorraden en onderhanden projecten | 58 | 36 |
Debiteuren | 182 | 185 |
Overige vorderingen en overlopende activa | 904 | 1.757 |
Liquide middelen | 30.482 | 28.794 |
Totaal activa | 41.306 | 41.800 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | 4.176 | 2.135 |
Exploitatiereserve | 2.040 | 1.934 |
Onverdeeld resultaat | 2.136 | 201 |
Voorzieningen | 64 | 161 |
Langlopende schulden | 7.077 | 15.027 |
Leningen bij het Ministerie van Financiën | 565 | 725 |
Investeringsbijdrage | 6.512 | 7.545 |
Projectgelden | 0 | 6.757 |
Kortlopende schulden | 29.989 | 24.477 |
Investeringsbijdrage | 0 | 969 |
Projectgelden | 0 | 4.274 |
Crediteuren | 950 | 1.944 |
Belastingen en premies sociale lasten | 29 | 58 |
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën | 160 | 160 |
Overige schulden en overlopende passiva | 28.850 | 17.072 |
Totaal passiva | 41.306 | 41.800 |
Toelichting
Activa
Vaste Activa
De post Installaties en Inventarissen daalt met € 1,2 miljoen door de afschrijvingen.
Vlottende Activa
De vlottende activa stijgen doordat de liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve bedrijfsresultaat. Daarentegen zijn de overige vorderingen en overlopende activa gedaald, zoals hieronder wordt toegelicht:
Omschrijving | 2020 | 2019 | |
---|---|---|---|
Vorderingen op het moederdepartement | 76 | ‒ | |
Vorderingen op overige departementen | 15 | 145 | |
Vorderingen op overige debiteuren | 91 | 40 | |
Stand per 31 december | 182 | 185 |
Omschrijving | 2020 | 2019 | |
---|---|---|---|
Nog te ontvangen van moederdepartement | ‒ | ‒ | |
Nog te ontvangen op overige departementen | ‒ | 89 | |
Nog te ontvangen van overige organisaties | 904 | 1.668 | |
Stand per 31 december | 904 | 1.757 |
De daling van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 0,8 miljoen komt doordat het eerste kwartaal van de subsidie aan het CBG niet is vooruit betaald en er is ook geen vooruitbetaling geweest aan ICTU voor applicatieontwikkeling en beheer.
Liquide middelen
De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve resultaat. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC (€ 15,8 miljoen) volledig in liquide middelen wordt aangehouden.
Passiva
Eigen Vermogen
Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2020 € 4,2 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:
2020 | 2019 | 2018 | |
---|---|---|---|
Eigen Vermogen | |||
Saldo per 1 januari | 2.135 | 1.934 | 2.504 |
Onverdeeld resultaat | 2.136 | 201 | ‒ 70 |
Overige directe mutaties | ‒ | ‒ | ‒ |
Directe vermogensmutatie | |||
Bijdrage door moederdepartement | 0 | 0 | 0 |
Overige directe mutaties | ‒ 95 | 0 | ‒ 500 |
Saldo per 31 december | 4.176 | 2.135 | 1.934 |
De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2020 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2021. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,2 miljoen. Omdat er € 4,2 miljoen aan eigen vermogen is heeft het NA een surplus van € 2,0 miljoen.
Voorzieningen
De voorzieningen zijn gedaald. Dit is het saldo van dotaties, onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de reorganisatievoorziening.
Wachtgeld | Reorganisatie | Totaal | ||
---|---|---|---|---|
Stand 1 januari 2020 | 89 | 72 | 161 | |
Dotatie | 4 | 0 | 4 | |
Onttrekking | 29 | 0 | 29 | |
Vrijval | 0 | 72 | 72 | |
Stand 31 december 2020 | 64 | 0 | 64 |
Langlopende schulden
De langlopende schulden nemen af door de reguliere aflossing van twee leningen die zijn afgesloten bij het Ministerie van Financiën. Op de leningen bij het Ministerie van Financiën van oorspronkelijk € 1,6 miljoen wordt binnen een jaar € 0,16 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.
Onder de langlopende schulden is verder € 6,5 miljoen aan investeringsbijdrage opgenomen. Deze post is niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief een lening zal aanvragen bij het Ministerie van Financiën.
Kortlopende schulden
De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:
Omschrijving | 2020 | 2019 | |
---|---|---|---|
Schulden op het moederdepartement | 14 | 0 | |
Schulden op overige departementen | 258 | 523 | |
Schulden op overige crediteuren | 678 | 1.421 | |
Stand per 31 december | 950 | 1.944 |
Omschrijving | 2020 | 2019 | |
---|---|---|---|
Nog te betalen aan moederdepartement | 26.804 | 14.668 | |
Nog te betalen aan overige departementen | 231 | 242 | |
Nog te betalen aan overige organisaties | 1.815 | 2.162 | |
Stand per 31 december | 28.850 | 17.072 |
De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting (€ 15,8 miljoen). Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar. Daarnaast staan in 2020 onder de nog te betalen bedragen aan het moederdepartement, overige departementen en overige organisaties de investeringsbijdrage (€ 1,1 miljoen) en projectgelden (€ 10,2 miljoen) die een kortlopend karakter hebben. Van deze vooruit ontvangen gelden is een deel niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief in 2021 € 4,3 miljoen aan het moederdepartement zal terug betalen. Het overige deel van de projectgelden (€ 5,9 miljoen) worden ingezet in 2021, waarvan € 1,8 miljoen ter dekking van het tekort op middelen voor digitale taken. De investeringsbijdrage van € 1,1 miljoen wordt ingezet ter dekking van de afschrijvingskosten in 2021.
(1) Vastgestelde begroting | (2) Realisatie | (3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting | ||
---|---|---|---|---|
1. | Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen | 20.708 | 28.794 | 8.086 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) | 42.664 | 45.057 | 2.393 | |
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) | ‒ 43.034 | ‒ 42.686 | 348 | |
2. | Totaal operationele kasstroom | ‒ 370 | 2.371 | 2.741 |
Totaal investeringen (-/-) | 0 | ‒ 428 | ‒ 428 | |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 0 | 0 | |
3. | Totaal investeringskasstroom | 0 | ‒ 428 | ‒ 428 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | 0 | ‒ 95 | ‒ 95 | |
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 | |
Aflossingen op leningen (-/-) | ‒ 160 | ‒ 160 | 0 | |
Beroep op leenfaciliteit (+) | 0 | 0 | 0 | |
4. | Totaal financieringskasstroom | ‒ 160 | ‒ 255 | ‒ 95 |
5. | Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. | 20.178 | 30.482 | 10.304 |
Toelichting
In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.
De liquide middelen van het NA zijn in 2020 met circa € 1,7 miljoen toegenomen. De toename is voor een belangrijk deel veroorzaakt door lagere uitgaven vanwege de coronacrisis. Daardoor is de operationele kasstroom € 2,4 miljoen hoger dan begroot. De investeringskasstroom is lager ten opzichte van de begroting als gevolg van minder ICT investeringen op projecten. De gedane investeringen betreffen met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en scanners voor de digitalisering van archieven.
De financieringskasstroom is negatief vanwege de jaarlijkse € 0,2 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte en verbouwingen in het pand van het NA.
Omschrijving generiek deel | Realisatie | Vastgestelde begroting | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | ||
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep | ||||||
de (gem) prijs per meter fysiek archief (capaciteit) | zie toelichting | 15 | 15 | 18 | 14 | |
de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief | zie toelichting | 1163 | 1.231 | 1.514 | 1.290 | |
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel | ||||||
primaire taken - activiteiten | 55 | 53 | 53 | 61 | 55 | |
programma's en projecten 2e en 3e geldstromen | 54 | ‒ | ‒ | ‒ | ‒ | |
Aantal fte | ||||||
formatie op lumpsum en projecten | 194,83 | 198,29 | 207,71 | 197,82 | 200-210 | |
formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Saldo baten en lasten | 235.434 | ‒ 70.332 | 201.162 | 2.135.837 | 0 | |
Ontwikkeling aantallen bezoekers | ||||||
bezoekers - tentoonstelling | 17.482 | 19.078 | 18.398 | 5.486 | 20.000 | |
onderwijs | 12.655 | 7.539 | 8.922 | 2.427 | 13.000 | |
studiezaal - bezoekers | 14.940 | 15.433 | 17.121 | 6.690 | 12.000 | |
studiezaal - raadplegingen archiefstukken | 114.349 | 104.570 | 134.071 | 83.480 | 100.000 | |
Website Nationaal Archief | 1.350.798 | 1.721.451 | 1.601.889 | 1.921.441 | 1.500.000 | |
Cijfer bezoeker tevredenheid | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 8 | |
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk | *** | *** | *** | *** | ||
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie | ||||||
fysieke dienstverlening; geopend: | ||||||
informatiecentrum en studiezaal | di t/m vr | di t/m vr | di t/m vr | di t/m vr | di t/m vr | |
tentoonstelling | di t/m zo | di t/m zo | di t/m zo | di t/m zo | di t/m zo | |
ontvangst schoolgroepen | ma t/m vr | ma t/m vr | ma t/m vr | |||
Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening) | ||||||
beschikbaarheid (%) | nvt | nvt | nvt | nvt | ||
helpdesk openingstijden op werkdagen | 8:30–17:00 | 8:30–17:00 | 8:30–17:00 | 8:30–17:00 | 8:30–17:00 |
Toelichting
Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel per 2018 werd het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per productgroep in de begroting 2020 zijn gebaseerd op het kostprijsmodel 2018. Daarin werd nog geen rekening gehouden met de investeringen in het nieuwe depot Emmen. Deze investeringen in het gebouw en archiefinrichting hebben inmiddels geleid tot een hogere meterprijs. De destijds verwachte verdubbeling van de digitale archiefcapaciteit heeft niet plaatsgevonden door achterblijvende instroom van digitale archieven. Hierdoor zijn geen schaalvoordelen behaald en is de prijs per terabyte daarom hoger dan begroot. Het effect van de coronacrisis is terug te zien in het gedaalde aantal fysieke bezoekers; daarentegen is te zien dat het aantal website bezoekers is gestegen.
Activa | 31-12-2020 | 31-12-2019 | Passiva | 31-12-2020 | 31-12-2019 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Intra-comptabele posten | ||||||||||
1 | Uitgaven ten laste van de begroting | 44.461.507 | 43.075.426 | 2 | Ontvangsten ten gunste van de begroting | 1.519.486 | 1.397.628 | |||
3 | Liquide middelen | 270 | 270 | |||||||
4 | Rekening-courant RHB1 | 4a | Rekening-courant RHB | 42.941.161 | 41.673.736 | |||||
5 | Rekening-courant RHB Begrotingsreserve | 65.383 | 55.093 | 5a | Begrotingsreserves | 65.383 | 55.093 | |||
6 | Vorderingen buiten begrotingsverband | 43 | 281 | 7 | Schulden buiten begrotingsverband | 1.173 | 4.613 | |||
8 | Kas-transverschillen | |||||||||
Subtotaal intra-compatabel | 44.527.203 | 43.131.070 | Subtotaal intra-comptabel | 44.527.203 | 43.131.070 | |||||
Extra-comptabele posten | ||||||||||
9 | Openstaande rechten | 221.567 | 216.424 | 9a | Tegenrekening openstaande rechten | 221.567 | 216.424 | |||
10 | Vorderingen | 33.254.509 | 31.597.175 | 10a | Tegenrekening vorderingen | 33.254.509 | 31.597.175 | |||
11a | Tegenrekening schulden | 0 | 0 | 11 | Schulden | 0 | 0 | |||
12 | Voorschotten | 6.866.126 | 6.017.262 | 12a | Tegenrekening voorschotten | 6.866.126 | 6.017.262 | |||
13a | Tegenrekening garantieverplichtingen | 3.242.437 | 3.226.766 | 13 | Garantieverplichtingen | 3.242.437 | 3.226.766 | |||
14a | Tegenrekening andere verplichtingen | 33.365.488 | 30.550.918 | 14 | Andere verplichtingen | 33.365.488 | 30.550.918 | |||
15 | Deelnemingen | 15a | Tegenrekening deelnemingen | |||||||
Subtotaal extra-comptabel | 76.950.127 | 71.608.545 | Subtotaal extra-comptabel | 76.950.127 | 71.608.545 | |||||
Totaal | 121.477.330 | 114.739.615 | Totaal | 121.477.330 | 114.739.615 |
Toelichting
1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2020
De uitgaven over 2020 zijn uitgekomen op € 44.461.507.118,95 en de ontvangsten op € 1.519.485.866,10. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 44.461.515.000,00 en de ontvangsten op € 1.519.484.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2020 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.
3. Liquide middelen
De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | ||
---|---|---|---|
Totaal liquide middelen | 270 | 270 |
Dit betreft twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank.
4. Rekening-courant RHB
Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.
5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve
Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën, wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.
Naam begrotingsreserve | Saldo 1-1-2020 | Toevoegingen 2020 | Onttrekkingen 2020 | Saldo 31-12-2020 | Verwijzing naar begrotingsartikel |
---|---|---|---|---|---|
Museaal aankoopfonds | 43.221 | 10.315 | 1.430 | 52.106 | 14 |
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen | 11.872 | 1.405 | 13.277 | 95 | |
Totaal | 55.093 | 11.720 | 1.430 | 65.383 |
Begrotingsreserve museaal aankoopfonds
In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intracomptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.
In 2020 is er voor 2 aankopen een bijdrage geleverd. Een bijdrage in de aankoop van Bloemstilleven met een keizerskroon in een stenen nis van Jacob Woutersz en een bijdrage voor de aankoop van de wandtapijten ter nagedachtenis aan de Slag bij Solebay 1672 door het Scheepvaartmuseum Amsterdam.
Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.
Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intracomptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.
6. Vorderingen buiten begrotingsverband
Openstaand per 31-12-2020 | ||
---|---|---|
Te verrekenen personeel en voormalig personeel | 22 | |
Dienst Uitvoering Onderwijs | 21 | |
Totaal | 43 |
7. Schulden buiten begrotingsverband
Openstaand per 31-12-2020 | ||
---|---|---|
Overig | 1.173 | |
Totaal | 1.173 |
Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU-projecten (€ 0,5 miljoen), legaten (€ 0,05 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,1 miljoen).
9. Openstaande rechten
Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO.
Openstaand per 31-12-2020 | ||
---|---|---|
Lesgelden | 221.567 | |
Totaal | 221.567 |
Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.
10. Vorderingen
De stand van de debiteuren per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | ||
---|---|---|---|
1 | Primair onderwijs | 5.297 | 8.927 |
3 | Voortgezet onderwijs | 2.952 | 962 |
4 | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 4.205 | 2.140 |
6 | Hoger beroepsonderwijs | 8.569 | 9.795 |
7 | Wetenschappelijk onderwijs | 17 | 17 |
8 | Internationaal beleid | 0 | 0 |
9 | Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | 3.263 | 5.051 |
11 | Studiefinanciering | 33.164.423 | 31.502.184 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 7.850 | 8.338 |
13 | Lesgelden | 0 | 0 |
14 | Cultuur | 57.067 | 58.831 |
15 | Media | 0 | 0 |
16 | Onderzoek en wetenschapsbeleid | 0 | 0 |
25 | Emancipatie | 52 | 52 |
95 | Apparaat Kerndepartement | 814 | 878 |
Lening Bonaire | 0 | ||
Totaal | 33.254.509 | 31.597.175 |
De overige openstaande vorderingen (€ 90,0 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.
De openstaande vorderingen van artikel 11 (Studiefinanciering) kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | |
---|---|---|
Niet-relevante langlopende vorderingen | 32.606.152 | 30.843.438 |
Leningen - hoofdsom | 25.482.349 | 23.467.964 |
Prestatiebeursleningen - hoofdsom | 7.123.803 | 7.375.474 |
Relevante langlopende vorderingen | 461.351 | 534.956 |
Leningen - rente | 409.321 | 478.519 |
Prestatiebeursleningen - rente | 7.802 | 14.063 |
Overig | 44.228 | 42.374 |
Relevante kortlopende vorderingen | 96.920 | 123.790 |
Totaal | 33.164.423 | 31.502.184 |
Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.
Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.
De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | |
---|---|---|
Openstaande bedragen per 01-01-2020 | 31.502.184 | 29.853.450 |
Mutatie bruto vorderingen | 4.665.896 | 4.720.025 |
Omgezet in gift | ‒ 1.856.294 | ‒ 2.052.408 |
Afgelost (ontvangen en verrekend) | ‒ 1.045.312 | ‒ 914.731 |
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding | ‒ 102.051 | ‒ 104.152 |
Totaal | 33.164.423 | 31.502.184 |
De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of woren ingesteld.
De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift en doordat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.
12. Voorschotten
De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt naar artikel gespecificeerd:
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | ||
---|---|---|---|
1 | Primair onderwijs | 1.349.073 | 1.315.503 |
3 | Voortgezet onderwijs | 223.418 | 140.071 |
4 | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 722.899 | 670.528 |
6 | Hoger beroepsonderwijs | 33.082 | 31.890 |
7 | Wetenschappelijk onderwijs | 42.598 | 42.543 |
8 | Internationaal beleid | 15.171 | 19.304 |
9 | Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | 108.805 | 144.696 |
11 | Studiefinanciering | 1.761.727 | 1.821.473 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 0 | 0 |
13 | Lesgelden | 0 | 0 |
14 | Cultuur | 2.404.112 | 1.577.540 |
15 | Media | 105.792 | 24.899 |
16 | Onderzoek en wetenschapsbeleid | 63.804 | 205.302 |
25 | Emancipatie | 32.196 | 23.486 |
95 | Apparaat Kerndepartement | 3.449 | 27 |
Totaal | 6.866.126 | 6.017.262 |
Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. De toename van het openstaande voorschot komt voor het grootste van artikel 14 Cultuur. De corona-steunpakketen in 2020 zijn voornamelijk als voorschot verstrekt.
De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:
Stand per 1-1-2020 | Verstrekt 2020 | Afgerekend 2020 | Stand per 31-12-2020 | |
---|---|---|---|---|
2003 | 1.340 | 1.340 | ||
2004 | 21 | 21 | ||
2005 | 3.473 | 3.473 | ||
2006 | 32.222 | 29.472 | 2.750 | |
2007 | 34.953 | 33.892 | 1.061 | |
2008 | 31.833 | 26.072 | 5.761 | |
2009 | 21.353 | 18.112 | 3.241 | |
2010 | 24.279 | 19.252 | 5.027 | |
2011 | 24.218 | 14.586 | 9.632 | |
2012 | 20.692 | 8.878 | 11.814 | |
2013 | 20.417 | 2.051 | 18.366 | |
2014 | 44.282 | 22.242 | 22.040 | |
2015 | 51.025 | 28.648 | 22.377 | |
2016 | 115.724 | 31.789 | 83.935 | |
2017 | 930.358 | 415.785 | 514.573 | |
2018 | 2.090.878 | 1.212.517 | 878.361 | |
2019 | 2.570.194 | 380.066 | 2.190.128 | |
2020 | 3.099.292 | 7.066 | 3.092.226 | |
Totaal | 6.017.262 | 3.099.292 | 2.250.428 | 6.866.126 |
13. Garantieverplichtingen
In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen. Het Rijk staat garant voor de rente en aflossingsverplichtingen richting de geldverschaffers. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het Ministerie van OCW ultimo 2020 loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2020 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:
Openstaand per 31-12-2020 | Openstaand per 31-12-2019 | |
---|---|---|
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen | 138.503 | 151.212 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo | 0 | 0 |
Garanties Cultuur | 646.751 | 761.502 |
Garantie Vervangingsfonds | 23.000 | 23.000 |
Garantie Participatiefonds | 7.000 | 7.000 |
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid | 21.319 | 22.350 |
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs | 238.936 | 244.209 |
Garanties Hoger beroepsonderwijs | 774.345 | 777.048 |
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 743.765 | 636.328 |
Garanties Voortgezet onderwijs | 519.576 | 479.263 |
Garanties Primair onderwijs | 129.242 | 124.854 |
Totaal | 3.242.437 | 3.226.766 |
Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 646,8 miljoen. Hiervan is € 572,4 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds. Hiervan heeft € 350,9 miljoen betrekking op de achterborgovereenkomst en € 70,9 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan cultuurinstellingen.
De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.
De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 21,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.
De uitstaande garanties bij wetenschappelijk onderwijs (€ 239,0 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 774,3 miljoen), het beroepsonderwijs en (€ 743,8 miljoen), het voortgezet onderwijs (€ 519,6 miljoen) en het primair onderwijs (€ 129,2 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekeningcourantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid; de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekeningcourantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft de maximale roodstandfaciliteit. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector.
Maximale krediet | Leningen | |
---|---|---|
Wetenschappelijk onderwijs | 136,4 | 102,5 |
Hoger onderwijs | 203,0 | 571,3 |
Beroepsonderwijs en volwasseneducatie | 182,6 | 561,1 |
Voortgezet onderwijs | 156,3 | 363,3 |
Primair onderwijs | 34,3 | 95 |
De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen is als volgt:
Stand 1 januari 2020 | 3.226.766 |
Bij: Aangegane verplichtingen 2020 | 721.599 |
Af: Afgelopen garantie 2020 | 705.928 |
Af: Verrichte betalingen 2020 | ‒ |
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2020 | ‒ |
Stand 31 december 2020 | 3.242.437 |
14. Andere verplichtingen
De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen is als volgt:
Stand 1 januari 2020 | 30.550.918 |
Bij: aangegaan 2020 | 47.276.077 |
---|---|
Af: Tot betaling gekomen in 2020 | 44.461.507 |
Stand 31 december 2020 | 33.365.488 |
De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2020 is hieronder opgenomen.
1 | Primair onderwijs | 7.037.918 |
---|---|---|
3 | Voortgezet onderwijs | 8.028.587 |
4 | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 4.409.811 |
6 | Hoger beroepsonderwijs | 3.642.405 |
7 | Wetenschappelijk onderwijs | 5.536.400 |
8 | Internationaal beleid | 16.914 |
9 | Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | 44.733 |
11 | Studiefinanciering | 0 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 0 |
13 | Lesgelden | 0 |
14 | Cultuur | 2.513.411 |
15 | Media | 1.023.647 |
16 | Onderzoek en wetenschapsbeleid | 1.092.479 |
25 | Emancipatie | 18.928 |
95 | Apparaat Kerndepartement | 255 |
Totaal | 33.365.488 |
Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen
Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels € 391,8 miljoen betaald dan wel verplicht. Het restant, zijnde € 67,7 miljoen, is nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting. Dit gaat om € 10,6 miljoen voor individuele scholingsrechten leraren po welke in 2021 verplicht en betaald zal worden. Daarnaast is er afgesproken dat er in 2021 € 4,0 miljoen en in 2022 € 4,6 miljoen beschikbaar komt voor Samen Opleiden. Het laatste deel gaat over € 48,5 miljoen welke eerder beschikbaar komt voor de aanpak van werkdruk in het po. Bij Voorjaarsnota 2020 is deze kasschuif reeds verwerkt, maar voor schooljaar 2021/2022 moet € 48,5 miljoen nog verplicht en betaald gaan worden.
Op 26 november 2014 is het bestuursakkoord Primair Onderwijs 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord is voor 2020 en verder een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2020 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2021 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2020 € 15,0 miljoen vastgelegd als juridische verplichting. De overige € 24,0 miljoen voor 2021 betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.
Vanuit de drie convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustasius (Caribisch Nederland) is er in totaal $ 64,7 miljoen (US dollars) beschikbaar. Hiervan is inmiddels $ 11,5 miljoen (US Dollars) betaald dan wel verplicht. Voor het restant, voor de jaren 2021 en verder, geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 53,2 miljoen (US Dollars). Dat bedrag is nog niet juridisch verplicht en betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.
Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.670,8 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2020 een bedrag van € 1.068,5 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 602,3 miljoen is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.
Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2020 een bedrag van in totaal € 2.430,2 miljoen (€ 1.510,9 miljoen voor het hbo en € 919,3 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2020 voor de jaren tot en met 2021 al een bedrag van € 821,9 miljoen (€ 511,0 miljoen hbo en € 310,9 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2022 tot en met 2024 van € 1.608,3 miljoen (€ 999,9 miljoen voor het hbo en € 608,4 miljoen voor het wo) is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.
Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2020 € 11,6 miljoen nog niet juridisch verplicht.
Op 30 november 2020 is het kabinet akkoord gegaan met het uitwerken van een tegemoetkomingsregeling in het kader van de erkenning van het leed dat transgenderpersonen hebben ondervonden als gevolg van de destijds geldende wettelijke voorschriften.
De specifieke invulling hiervan wordt bezien in het voorjaar 2021. Het gaat voor het ministerie van OCW in totaal om een bedrag van maximaal € 8,5 miljoen. Ultimo 2020 was dit bedrag niet juridisch verplicht en is derhalve niet in de saldibalans opgenomen.
De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.
Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2020 € 201.000.
Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2020 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.
Er zijn in 2020 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.
Er zijn in 2020 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.
Naam instelling | Naam topfunctionaris | Functie | Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing) | Datum einde dienstverband (indien van toepassing) | Dienstverband in fte (+ tussen haakjes omvang in 2019) | Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalender-mnd; > 12 kalender-mnd) | Beloning plus onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes bedrag in 2019) | Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes bedrag in 2019) | Totale bezoldiging in 2020 (+ tussen haakjes bedrag in 2019) | Individueel toepasselijk bezoldigings- maximum | Motivering en bedrag (indien overschrijding) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
CvTE1 | P.J.J. Hendrikse | Voorzitter | 0,2 (0,2) | n.v.t. | € 24.111 (€ 24.020) | € 24.111 (€ 24.020) | € 40.200 | ||||
CvTE | T.G.M. Bekker2 | Lid | n.v.t. | ||||||||
CvTE | A.M.L. Jansen2 | Lid | n.v.t. | ||||||||
CvTE | Y. van Zijl2 | Lid | n.v.t. | ||||||||
CvTE | A. Kaim-Lamers2 | Lid | n.v.t. | ||||||||
CvTE | D.J.M. Majoor2 | Plv lid naar lid | n.v.t. | ||||||||
CvTE | L.S.J.M. Henkens | Lid | 0,025 (0,025) | n.v.t. | € 2.789 (€ 2.024) | € 2.789 (€ 2.024) | € 5.025 | ||||
CvTE | M.A. Jansen2 | Plv lid | |||||||||
CvTE | H. Deugd2 | Plv lid naar Lid | |||||||||
CvTE | G.J. Zomer | Plv lid | 0,025 (0,025) | n.v.t. | € 1.753 (€ 729) | € 1.753 (€ 729) | € 5.025 | ||||
CvTE | Y.B. Walvisch-Stokvis2 | Plv lid | 30-9-2020 | ||||||||
CvTE | W.L.M. de Koning2 | Plv lid | 14-4-2020 | ||||||||
CvTE | B. Renne2 | Plv lid | 1-3-2020 | ||||||||
CvTE | M. Scheepers2 | Plv lid | 14-4-2020 |
Naam ZBO/RWT[hyperlink invoegen bij naam] | Begrote bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT | Gerealiseerde bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT | Begrote bijdrage overige departementen | Gerealiseerde bijdrage overige departementen | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|---|
ZBO's | Bedrag | Bedrag | Bedrag | Bedrag | Ja/Nee |
66.100 | 162.927 | Nee | |||
31.400 | 41.057 | Nee | |||
57.700 | 79.623 | Nee | |||
19.400 | 26.942 | Nee | |||
32.400 | 67.235 | Nee | |||
13.000 | 17.698 | Nee | |||
90 | 90 | Nee | |||
4.728 | 4.782 | Nee | |||
4.496 | 4.637 | Realisatiecijfers 2020 zijn juli 2021 beschikbaar. Cijfers hebben betrekking op de bijdrage van NL-zijde. | |||
97.564 | 103.849 | 2 | Nee | ||
975.679 | 948.696 | 24.007 | 42.522 | Nee | |
1.972 | 1.972 | 0 | 0 | Ja | |
Bijzonderheden | De behandeling van het wetsvoorstel modernisering loopt vertraging op door COVID-19. | ||||
2.730 | 2.730 | 0 | 0 | Ja | |
Bijzonderheden | De behandeling van het wetsvoorstel beëindiging wettelijke taak loopt vertraging op door COVID-19. | ||||
2.190 | 2.220 | Nee | |||
12.790 | 10.541 | 0 | 0 | Nee | |
736.205 | 804.708 | Nee | |||
148.702 | 149.229 | Nee | |||
89.525 | 94.764 | Nee | |||
61.156 | 61.156 | 0 | 0 | Nee | |
RWT's | |||||
Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen | 218.400 | 291.442 | Nee | ||
Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen | |||||
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs | Onbekend | 11.432.864 | Ja | ||
Bijzonderheden | Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019. | ||||
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs | Onbekend | 8.837.249 | Ja | ||
Bijzonderheden | Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019. | ||||
Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen | 3.704.378 | 3.704.027 | 0 | 0 | Nee |
Instellingsbesturen hogescholen | 3.334.151 | 3.420.261 | Nee | ||
Instellingsbesturen universiteiten | 4.484.294 | 4.679.879 | Nee | ||
Academische Ziekenhuizen | 688.228 | 706.319 | Nee | ||
30.295 | 31.860 | 0 | 0 | Nee | |
11087 | 11087 | 0 | 0 | Nee |
Toelichting
Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2020 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, wordt de Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.
Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.
Gezien de goede kwaliteit van de jaarverslagen van de zbo’s, met als voorbeeld het jaarverslag van het NWO, de verschillende Kamerbrieven die over de werkzaamheden van het NWO in het afgelopen jaar zijn verstuurd, de omvang van het jaarverslag van het Ministerie van OCW en het uitgangspunt van de CW, artikel 4.2, lid 2, in de Memorie van Toelichting (praktische regels ten aanzien van de verantwoording over een bepaald onderwerp), wordt met het oog op het beperken van de administratieve lasten of ondoelmatigheden vooralsnog verwezen naar het jaarverslag NWO 2019 (Jaarverslag NWO 2019).
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs) | 2016 | ||
Effectief taalonderwijs (NRO) | 2016 | ||
Effectief rekenonderwijs (NRO) | 2016 | ||
2016 | |||
2017 | |||
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017 Kamerstukken II 2017/18, 28760 nr. 69 | 2017 | ||
Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid Kamerstukken II 2017/18, 27 020 nr. 73 | 2017 | ||
2017 | |||
Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010-2014 Kamerstukken II 2017/18, 31293 nr. 373 | 2017 | ||
Evaluatie landelijke geschillen commissie Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 258 | 2017 | ||
2018 | |||
Evaluatie wet versterking medezeggenschap Kamerstukken II 2018/19, 33223 nr. 7 | 2018 | ||
2018 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
IBO Schatkistbankieren1 | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen | 2016 | ||
2016 | |||
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs | 2017 | ||
Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken | 2017 | ||
2017 | |||
Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 242 | 2017 | ||
Licht op schaduwonderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31 289 nr. 358 | 2017 | ||
Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo Kamerstukken II 2017/18, 34 775 nr. 115 | 2017 | ||
Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 ‒ 2016 | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
Quickscan leerlingendaling PO en VO - Schoolbesturen, gemeenten, provincies | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen | 2017 | ||
2017 | |||
Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school Kamerstukken II 2017/18 31497 nr. 242 | 2017 | ||
2017 | |||
Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 | 2018 | ||
Monitor leerlingenvervoer Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 | 2018 | ||
Toepassing en werking van de protocollen ernstige reken- en wiskunde problemen in het onderwijs (po, vo, mbo) Kamerstukken II 2019/20, 31293 en 31289 nr. 498 | 2019 | ||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Monitor Implementatie en besteding gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid | 2020 | ||
Gebruik externe ondersteuning door medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs | 2020 | ||
In- door- en uitstroom van schoolleiders in het primair onderwijs | 2020 | ||
Peilingsonderzoek taal en rekenen in het basisonderwijs 2018-2019 | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Toegang tot voorschoolse educatie voor peuters in de asielopvang | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs | 2020 | ||
Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs | 2020 | ||
Internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm en onderwijstijd in primair onderwijs | 2020 | ||
Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs | 2020 | ||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
2016 | |||
Evaluatie wet gratis schoolboeken Kamerstuk II 2016/17, 33088, nr. 5 | 2016 | ||
De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 341 | 2016 | ||
Voortgangsrapportage regelluwe scholen Kamerstukken II 2016/17, 29546, nr. 26 | 2016 | ||
Monitor Techniekpact Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 | 2016 | ||
Evaluatie kiezen voor techniek Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 | 2016 | ||
Monitor diagnostische tussentijdse toets Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 231 | 2016 | ||
Onderzoek groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2016/17, 31293, nr. 351 | 2016 | ||
2016 | |||
Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO | 2017 | ||
Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 407 | 2018 | ||
Evaluatie project flexibele en digitale examens vmbo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 395 | 2019 | ||
2019 | |||
2019 | |||
Evaluatie CvTE | 2019 | ||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Doorstroom Havo-VWO Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392 | |||
Eindrapport Toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel voortgezet onderwijs | 2020 | ||
Alternatief verdeelmodel voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs | 2020 | ||
2020 | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
2016 | |||
Digitale doorstroom atlas | Reguliere update | ||
Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving Kamertukken II 2017/18, 27923, nr. 282 | 2017 | ||
2017 | |||
Monitor onderwijshuisvesting Kamerstukken II 2017/18, 34775, nr. 115 | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
De inrichting van de onderbouw Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 344 | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs | 2017 | ||
2017 | |||
Groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 385 | 2018 | ||
2018 | |||
Examenmonitor Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 93 | 2018 | ||
2018 | |||
2019 | |||
Monitor sterk techniekonderwijs, nulmeting Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 108 | 2019 | ||
Schoolkostenmonitor 2018-2019 Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 450 | 2019 | ||
Toelatingscriteria vwo-scholen voor doorstromers vanaf het havo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392 | 2019 | ||
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 515 | 2020 | ||
Begeleiding startende leraren in het voortgezet onderwijs 2014-2019 | 2020 | ||
maatwerkdiploma VO Kamerstukken I 2019/20, 31289, nr 426 | 2020 | ||
monitoronderzoek regelluwe scholen Kamerstukken II 2020/21, 29546, nr. 33 | 2020 | ||
voor- en nadelen groepsgrootte Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 565 | 2020 | ||
Monitor Noodopvang en Kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie gedurende COVID-19 maatregelen (week 16-24) Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII nr. 212 | 2020 | ||
2020 | |||
Monitor pilot onderbouwklas pro-vmbo Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367 | 2020 | ||
Eigenaarschap in het passend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367 | 2020 | ||
Ventilatie op scholen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 555 | 2020 | ||
Periodieke peiling COVID-19 in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr.566 | 2020 | ||
Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs | 2020 | ||
Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31497, nr. 392 | 2020 | ||
Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII, nr. 210 | 2020 | ||
Monitor doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2019 Kamerstukken II 2019/20, 31332, nr. 103 | 2020 | ||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
2019 | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
2016 | |||
Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed) | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2017 | ||
2017 | |||
2018 | |||
2018 | |||
Stelselreview Benchmarking higher education system performance (OESO) | 2018 | ||
2018 | |||
2018 | |||
2018 | |||
Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs | 2019 | ||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
Derde cyclus hbo in het buitenland en samenwerking hbo en wo in onderzoek in Nederland | 2019 | ||
Signaleringswaarden voor mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen (IvhO) | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Evaluatie hbo-titulatuur, positionering hogescholen en lectoren | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
2019 | |||
2020 | |||
DIAkritisch – Evaluatie Duitsland Instituut Amsterdam 2016-2020 | 2020 | ||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
2017 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting | 2016 | ||
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting) | 2017 | ||
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting | 2017 | ||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025 | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs | 2016 | ||
Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 | 2017 | ||
Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 | 2017 | ||
2017 | |||
TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report | 2017 | ||
Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering Kamerstukken II 2016/2017,31293, nr. 358 | 2017 | ||
Personeel niet in loondienst Kamerstukken II 2017/18, 27923 nr. 281 | 2017 | ||
Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
Quickscan effecten WWZ Kamerstukken 2016/17, 27923, nr. 249 | 2017 | ||
Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 | 2017 | ||
Onderzoek naar kosten zij-instroom Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 | 2017 | ||
Anders organiseren van het onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 | 2017 | ||
Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 | 2017 | ||
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 | 2017 | ||
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 | 2018 | ||
Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 | 2018 | ||
2018 | |||
Arbeidsmarktbarometer 2017 ‒ 2018 Kamerstukken 2018/19, 27923, nr. 344 | 2018 | ||
2018 | |||
Onderzoeksrapport onderwijsassistenten Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 318 | 2018 | ||
Arbeidsmarkt Barometer po, vo en mbo 2018-2019 Kamerstukken 2019/20, 27923, nr. 388 | 2018 | ||
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 | 2019 | ||
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 | 2019 | ||
Loopbaanmonitor Onderwijs 2019 Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 | 2019 | ||
Professionalisering: Lerarenregister: nulmeting en monitoring wet op beroep leraar Kamerstukken II 2019/2020, 27923, nr. 387 | 2019 | ||
2019 | |||
Evaluatieonderzoek toelatingseisen pabo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387 | 2019 | ||
Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387 | 2019 | ||
Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387 | 2019 | ||
2020 | |||
2020 | |||
TALIS 2018 Results. Teachers and School leaders as valued Professionals (2020D29448) | 2020 | ||
IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, peildatum 1 oktober 2019 | 2020 | ||
De toekomstige arbeidsmarkt voor personeel in po, vo en mbo 2020-2030 | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Monitor regionale aanpak lerarentekort; eindrapport 2020. Kamerstukken II 2020/21, 27923 nr. 413 | 2020 | ||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
2020 | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
Motieven mbo-studenten om al dan niet door te stromen naar hbo | 2016 | ||
Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct | 2017 | ||
2017 | |||
2019 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
2017 | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2019 | |||
2016 |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
N.v.t. | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving - Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 274 | 2018 | ||
2019 | |||
Derde evaluatie wet op de vaste boekenprijs. Periode 2013-2018 | 2019 | ||
2019 | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
2020 | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020 | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
2017 | |||
Evaluatie van het Programma Ondernemerschap Cultuur 2013-2016 | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
2017 | |||
Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015) | 2017 | ||
2017 | |||
Sturen met betekenis | 2017 | ||
2018 | |||
Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg | 2018 | ||
Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker | 2018 | ||
2018 | |||
2018 | |||
2018 | |||
2019 | |||
Onderzoek richtlijn functie- en loongebouw presentatie-instellingen voor beeldende kunst | 2019 | ||
2019 | |||
(Meer) muziekonderwijs als doel en middel. Tussentijds onderzoek naar het stimuleringsprogramma muziekonderwijs Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 291 | 2019 | ||
Impactanalyse openbaarheid en toegankelijkheid jonger archief | 2019 | ||
Onderzoek stand van zaken digitale toegankelijkheid en gebruik Nederlands erfgoed | 2019 | ||
2019 | |||
Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2018-2019 Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 323 | 2019 | ||
Evaluatie pilot impuls filmeducatie - leren van de pilot en het meten van impact | 2020 | ||
Verkenning implic aanwijz werelderfgoed Nwe Holl Waterlinie | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
Mapping toegankelijkheid (irt tot VN verdrag en motie Asscher/Ellemeet | 2020 | ||
2020 | |||
Landelijk samenwerkingsverband publieksdata in de culturele sector | 2020 | ||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
N.v.t. | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
2017 | |||
Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 31434, nr. 8 | 2018 | ||
Evaluatie NIBG | 2020 | ||
2020 | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Must carry on - Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting | 2017 | ||
Verheffing of verstoring-effecten stimuleringsmaatregelen audiovisuele productie in Nederland Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 330 | 2019 | ||
2020 | |||
2020 | |||
3. | Overig onderzoek | ||
Commissariaat van de Media - Mediamonitor | Jaarlijks | ||
2016 | |||
2016 | |||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) | 2016 | ||
2016 | |||
2016 | |||
2016 | |||
Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet | 2017 | ||
Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen | 2017 | ||
2017 | |||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) | 2017 | ||
2017 | |||
2017 | |||
Onderzoek inkomstenopties 2017-2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO) | 2017 | ||
Onderzoeksjournalistiek in Nederland Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 | 2018 | ||
Op het tweede gezicht.. Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 ‒ 2017 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 | 2018 | ||
Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 | 2018 | ||
Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 | 2018 | ||
Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 | 2018 | ||
Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media | 2018 | ||
Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media | 2018 | ||
2018 | |||
2019 | |||
Evaluatie van de gemeentelijke bekostiging lokale publieke media-instellingen 2016-2018 Kamerstukken II 2019-2020, 35300-VIII, nr. 147 | 2019 | ||
2019 | |||
2020 | |||
Samenvattende studie mediawijsheid in Nederland | 2020 | ||
2020 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2020 | |||
2020 | |||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
2016 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Soort onderzoek | Titel/onderwerp | Jaar van afronding | |
---|---|---|---|
1. | Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
1a. | Beleidsdoorlichtingen | ||
Beleidsdoorlichting 2014-2018 | 2018 | ||
1b. | Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | 2016 | ||
Evaluatie regenboogsteden 2015-2017 | 2017 | ||
Procesevaluatie allianties | 2020 | ||
2. | Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid | ||
2a. | MKBA's | ||
N.v.t. | |||
2b. | Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid | ||
N.v.t. | |||
3. | Overig onderzoek | ||
Black box | 2016 | ||
2016 | |||
Bedrijvenmonitor 2016 | 2016 | ||
2016 | |||
Lekker vrij | 2016 | ||
Vrije plekke rvc's en rvb's | 2016 | ||
2016 | |||
Verdient een man meer? | 2016 | ||
Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU | 2016 | ||
2016 | |||
Genderscan aanpak huiselijk geweld | 2016 | ||
2016 | |||
2017 | |||
2017 | |||
Eerste treden op de arbeidsmarkt | 2017 | ||
2017 | |||
Bedrijvenmonitor 2017 | 2017 | ||
Voorstudie sectorale benchmark | 2018 | ||
2018 | |||
2018 | |||
Toelichting op female board index 2018 | 2018 | ||
Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen | 2018 | ||
2018 | |||
2018 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2019 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
2020 | |||
Onderzoek huiselijk geweld irt financiële afhankelijkheid | 2020 | ||
2020 | |||
2020 | |||
4. | Toetsbare beleidsplannen | ||
N.v.t. |
Programma- en apparaatskosten | ||
---|---|---|
1. | Interim-management | 463 |
2. | Organisatie- en Formatieadvies | 81 |
3. | Beleidsadvies | 460 |
4. | Communicatieadvisering | 647 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) | 1.651 | |
5. | Juridisch Advies | 27 |
6. | Advisering opdrachtgevers automatisering | 41.985 |
7. | Accountancy, financiën en administratieve organisatie | 48 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) | 42.060 | |
8. | Uitzendkrachten (formatie & piek) | 13.762 |
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) | 13.762 | |
Totaal uitgaven inhuur externen | 57.473 |
2020 | |
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief | 0 |
Toelichting
Het gerealiseerde percentage externe inhuur van het Ministerie van OCW in 2020 bedraagt in totaal 12,02% en de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,39%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 20,30%. In opdracht van het Ministerie van OCW zelf, maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze, veelal ICT-gerelateerde opdrachten, maakt DUO vanwege externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De ICT-gerelateerde inhuur laat door verambtelijking al enkele jaren een daling zien. Als deze trend zich in de komende jaren doorzet, kunnen de totale uitgaven voor externe inhuur van het Ministerie van OCW naar verwachting over enkele jaren binnen de 10%-norm komen te liggen.
Heel OCW | OCW excl. DUO | DUO | |
---|---|---|---|
Uitgaven ambtelijk personeel | 420.511 | 219.226 | 201.285 |
Uitgaven externe inhuur | 57.473 | 6.209 | 51.264 |
Waarvan beleidsgevoelige inhuur | 1.651 | 1.629 | 22 |
Totale personele uitgaven | 477.984 | 225.435 | 252.549 |
Percentage Externe inhuur 2020 | 12,02% | 2,75% | 20,30% |
Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2020 is gedaald ten opzichte van 2019 van 15,64% naar 12,02%. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO, anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van het Ministerie van OCW.
Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2015 t/m 2019. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is eind januari 2021 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage. Opgemerkt wordt dat in de gegevens in de Financiële Staat van het Onderwijs al sprake is van afrondingsverschillen waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.
De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2020 de gegevens over 2019 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2020 worden vóór 1 juli 2021 ingediend.
Gehanteerde definities voor de kengetallen conform de Financiële Staat van het Onderwijs 2019:
Rentabiliteit: de rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resultaat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). Onderwijsinstellingen kunnen een positief financieel resultaat realiseren, maar streven geen winst na omdat dit niet past bij hun publieke taak. Het streven is te sturen op een nulpositie voor de rentabiliteit. Als indicatie voor mogelijke financiële risico’s hanteert de Inspectie van het Onderwijs een driejarig resultaat onder nul procent, een tweejarig resultaat onder de 5 procent of eenmalig onder de 10 procent.
Solvabiliteit II: de solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kunnen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsrisico’s kijken wij naar de solvabiliteit2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva). Daarbij hanteren we een signaleringswaarde van 0,3.
Liquiditeit: de liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa die over het algemeen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden. Voor kleinere instellingen in met name het funderend onderwijs hanteren we daarvoor als signaleringswaarde 0,75. Voor grote instellingen is dat 0,5.
Huisvestingsratio: de huisvestingsratio maakt inzichtelijk in hoeverre de lasten voor huisvesting mogelijk te hoog zijn en zouden kunnen leiden tot continuïteitsrisico’s. Daartoe worden alle lasten die samenhangen met huisvesting gedeeld door de totale lasten ((huisvestingslasten + afschrijvingen gebouwen en terreinen + afschrijvingen op desinvesteringen gebouwen en terreinen)/(totaal lasten)). Voor het funderend onderwijs bedraagt de signaleringswaarde 0,10 en voor mbo en ho 0,15 .
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 78 | 82 | 75 | 69 | 65 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 14081 | 14300 | 14565 | 14721 | 15023 | |
1.3 | Financiële vaste activa | 759 | 702 | 736 | 752 | 739 | |
Totaal vaste activa | 14917 | 15085 | 15376 | 15542 | 15827 | ||
1.4 | Voorraden | 21 | 19 | 17 | 16 | 15 | |
1.5 | Vorderingen | 2319 | 2445 | 2340 | 2327 | 2413 | |
1.6 | Effecten | 108 | 96 | 96 | 94 | 92 | |
1.7 | Liquide middelen | 7592 | 7865 | 8234 | 8962 | 9539 | |
Totaal vlottende activa | 10040 | 10425 | 10687 | 11399 | 12059 | ||
Totaal Activa | 24957 | 25510 | 26063 | 26941 | 27886 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 12887 | 13126 | 13417 | 13806 | 14295 | |
2.2 | Voorzieningen | 2048 | 2202 | 2360 | 2584 | 2736 | |
2.3 | Langlopende schulden | 3010 | 3097 | 3182 | 3210 | 3187 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 7012 | 7084 | 7104 | 7341 | 7667 | |
Totaal Passiva | 24957 | 25510 | 26063 | 26941 | 27886 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 27822 | 28508 | 30959 | 32448 | 33859 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 584 | 576 | 589 | 638 | 614 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 1474 | 1535 | 1611 | 1641 | 1640 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 2184 | 2195 | 2266 | 2326 | 2425 | |
3.5 | Overige Baten | 1704 | 1729 | 1698 | 1768 | 1830 | |
Totaal baten | 33768 | 34543 | 37123 | 38820 | 40368 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 25067 | 25893 | 26729 | 27869 | 29013 | |
4.2 | Afschrijvingen | 1448 | 1504 | 1521 | 1563 | 1602 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 2309 | 2317 | 2296 | 2394 | 2437 | |
4.4 | Overige lasten | 4366 | 4479 | 6226 | 6500 | 6683 | |
Totaal lasten | 33190 | 34193 | 36771 | 38327 | 39735 | ||
Saldo baten en lasten | 578 | 350 | 352 | 494 | 633 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||
Financiële baten | 73 | 53 | 33 | 16 | 29 | ||
Financiële lasten | 121 | 130 | 115 | 120 | 116 | ||
5 | Financiële baten en lasten | ‒ 48 | ‒ 78 | ‒ 82 | ‒ 104 | ‒ 87 | |
Resultaat | 530 | 273 | 272 | 391 | 546 | ||
6 | Belastingen | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 3 | 3 | 5 | 7 | 4 | |
Resultaat na belastingen | 531 | 274 | 274 | 396 | 548 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 16 | 15 | 15 | 16 | 18 | |
Netto resultaat | 515 | 258 | 259 | 380 | 530 | ||
Buitengewone baten | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | ||
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 515 | 259 | 259 | 380 | 530 | ||
Kerngetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 1,57 | 0,79 | 0,73 | 1,01 | 1,35 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,60 | 0,60 | 0,61 | 0,61 | 0,61 | ||
Liquiditeit | 1,43 | 1,47 | 1,50 | 1,55 | 1,57 |
Figuur 4 Kengetallen landelijk totaal
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 1417 | 1464 | 1514 | 1583 | 1684 | |
Gebouwen, terreinen | 376 | 381 | 409 | 420 | 460 | ||
Inventaris en overige | 1041 | 1084 | 1105 | 1162 | 1224 | ||
1.3 | Financiële vaste activa | 269 | 252 | 242 | 235 | 210 | |
Totaal vaste activa | 1686 | 1716 | 1756 | 1819 | 1895 | ||
1.4 | Voorraden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.5 | Vorderingen | 765 | 760 | 761 | 812 | 850 | |
1.6 | Effecten | 30 | 26 | 29 | 31 | 34 | |
1.7 | Liquide middelen | 2316 | 2449 | 2566 | 2583 | 2751 | |
Totaal vlottende activa | 3111 | 3235 | 3356 | 3426 | 3636 | ||
Totaal Activa | 4797 | 4951 | 5113 | 5245 | 5530 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 2950 | 3017 | 3122 | 3124 | 3312 | |
2.2 | Voorzieningen | 562 | 632 | 678 | 727 | 780 | |
2.3 | Langlopende schulden | 102 | 103 | 113 | 121 | 128 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 1183 | 1200 | 1199 | 1273 | 1309 | |
Totaal Passiva | 4797 | 4951 | 5113 | 5245 | 5530 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 9041 | 9222 | 9483 | 10034 | 10587 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 297 | 294 | 294 | 325 | 312 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 7 | 11 | 9 | 9 | 11 | |
3.5 | Overige Baten | 379 | 372 | 379 | 391 | 414 | |
Totaal baten | 9725 | 9899 | 10166 | 10759 | 11324 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 7892 | 7982 | 8176 | 8798 | 9093 | |
4.2 | Afschrijvingen | 236 | 241 | 254 | 261 | 279 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 723 | 727 | 735 | 751 | 777 | |
4.4 | Overige lasten | 861 | 886 | 895 | 940 | 986 | |
4.5 | Doorbet. Schoolbesturen | 0 | 0 | 7 | 4 | 5 | |
Totaal lasten | 9712 | 9836 | 10067 | 10754 | 11140 | ||
Saldo baten en lasten | 13 | 63 | 99 | 5 | 184 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 27 | 17 | 13 | 6 | 11 | ||
Financiële lasten | 6 | 6 | 6 | 7 | 6 | ||
5 | Financiële baten en lasten | 21 | 12 | 8 | 0 | 5 | |
Resultaat | 34 | 74 | 106 | 5 | 190 | ||
6 | Belastingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | |
Resultaat na belastingen | 34 | 74 | 106 | 6 | 189 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 34 | 74 | 106 | 6 | 189 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 34 | 75 | 106 | 6 | 189 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 0,35 | 0,75 | 1,05 | 0,05 | 1,67 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,73 | 0,74 | 0,74 | 0,73 | 0,74 | ||
Liquiditeit | 2,63 | 2,70 | 2,80 | 2,69 | 2,78 | ||
Huisvestingsratio | 0,08 | 0,08 | 0,08 | 0,07 | 0,07 |
Figuur 5 Kengetallen primair onderwijs
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 2103 | 2126 | 2172 | 2207 | 2305 | |
Gebouwen, terreinen | 1260 | 1302 | 1384 | 1433 | 1467 | ||
Inventaris en overige | 843 | 824 | 788 | 774 | 838 | ||
1.3 | Financiële vaste activa | 215 | 231 | 263 | 269 | 269 | |
Totaal vaste activa | 2319 | 2358 | 2436 | 2477 | 2575 | ||
1.4 | Voorraden | 4 | 4 | 2 | 2 | 2 | |
1.5 | Vorderingen | 295 | 292 | 318 | 322 | 358 | |
1.6 | Effecten | 20 | 14 | 14 | 18 | 17 | |
1.7 | Liquide middelen | 1578 | 1580 | 1732 | 1962 | 2292 | |
Totaal vlottende activa | 1898 | 1890 | 2066 | 2304 | 2669 | ||
Totaal Activa | 4216 | 4248 | 4502 | 4781 | 5245 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 2002 | 2038 | 2116 | 2204 | 2408 | |
2.2 | Voorzieningen | 580 | 636 | 688 | 751 | 807 | |
2.3 | Langlopende schulden | 406 | 402 | 498 | 555 | 692 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 1228 | 1171 | 1200 | 1271 | 1339 | |
Totaal Passiva | 4216 | 4248 | 4502 | 4781 | 5245 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 7492 | 7748 | 7965 | 8182 | 8505 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 135 | 131 | 134 | 150 | 138 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 8 | 8 | 9 | 9 | 10 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 4 | 4 | 5 | 4 | 3 | |
3.5 | Overige Baten | 398 | 401 | 392 | 425 | 436 | |
Totaal baten | 8037 | 8293 | 8505 | 8770 | 9092 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 6313 | 6540 | 6720 | 6857 | 7040 | |
4.2 | Afschrijvingen | 275 | 281 | 277 | 298 | 291 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 503 | 521 | 507 | 546 | 552 | |
4.4 | Overige lasten | 891 | 924 | 924 | 961 | 1014 | |
4.5 | Doorbet. Schoolbesturen | 0 | 0 | 7 | 6 | 0 | |
Totaal lasten | 7981 | 8265 | 8435 | 8669 | 8898 | ||
Saldo baten en lasten | 56 | 28 | 70 | 101 | 194 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 17 | 11 | 7 | 6 | 7 | ||
Financiële lasten | 15 | 16 | 14 | 16 | 15 | ||
5 | Financiële baten en lasten | 2 | ‒ 5 | ‒ 7 | ‒ 10 | ‒ 8 | |
Resultaat | 58 | 23 | 64 | 91 | 185 | ||
6 | Belastingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Resultaat na belastingen | 58 | 23 | 64 | 91 | 185 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 58 | 23 | 64 | 91 | 185 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 57 | 23 | 64 | 91 | 185 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 0,72 | 0,28 | 0,75 | 1,04 | 2,04 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,61 | 0,63 | 0,62 | 0,62 | 0,61 | ||
Liquiditeit | 1,54 | 1,61 | 1,72 | 1,81 | 1,99 | ||
Huisvestingsratio | 0,07 | 0,08 | 0,07 | 0,08 | 0,07 |
Figuur 6 Kengetallen voortgezet onderwijs
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 1 | 2 | 2 | 2 | 3 | |
1.3 | Financiële vaste activa | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal vaste activa | 2 | 2 | 2 | 3 | 3 | ||
1.4 | Voorraden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.5 | Vorderingen | 7 | 6 | 9 | 12 | 12 | |
1.6 | Effecten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.7 | Liquide middelen | 105 | 127 | 139 | 149 | 142 | |
Totaal vlottende activa | 111 | 133 | 148 | 161 | 154 | ||
Totaal Activa | 113 | 135 | 151 | 164 | 157 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 76 | 101 | 112 | 118 | 115 | |
2.2 | Voorzieningen | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
2.3 | Langlopende schulden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 37 | 33 | 38 | 45 | 41 | |
Totaal Passiva | 113 | 135 | 151 | 164 | 157 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 154 | 152 | 793 | 839 | 857 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 6 | 7 | 7 | 7 | 7 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.5 | Overige Baten | 12 | 6 | 10 | 11 | 12 | |
Totaal baten | 172 | 165 | 810 | 857 | 876 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 76 | 81 | 87 | 93 | 93 | |
4.2 | Afschrijvingen | 0 | 0 | 1 | 1 | 1 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 2 | 2 | 2 | 2 | 3 | |
4.4 | Overige lasten | 47 | 57 | 33 | 34 | 43 | |
4.5 | Doorbet. Schoolbesturen | 0 | 0 | 677 | 721 | 740 | |
Totaal lasten | 125 | 140 | 800 | 851 | 880 | ||
Saldo baten en lasten | 48 | 25 | 10 | 6 | ‒ 3 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
5 | Financiële baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Resultaat | 48 | 26 | 10 | 6 | ‒ 3 | ||
6 | Belastingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Resultaat na belastingen | 48 | 26 | 10 | 6 | ‒ 3 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 48 | 26 | 10 | 6 | ‒ 3 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 48 | 26 | 10 | 6 | ‒ 3 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 1,29% | 0,75% | ‒ 0,37% | ||||
Solvabiliteit 2 | 0,68 | 0,76 | 0,74 | 0,73 | 0,74 | ||
Liquiditeit | 3,04 | 4,02 | 3,86 | 3,61 | 3,74 |
Figuur 7 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs po
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 3 | 3 | 4 | 6 | 7 | |
1.3 | Financiële vaste activa | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Totaal vaste activa | 4 | 4 | 5 | 8 | 8 | ||
1.4 | Voorraden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.5 | Vorderingen | 13 | 12 | 16 | 13 | 16 | |
1.6 | Effecten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1.7 | Liquide middelen | 101 | 124 | 142 | 162 | 164 | |
Totaal vlottende activa | 114 | 135 | 158 | 175 | 180 | ||
Totaal Activa | 118 | 140 | 164 | 182 | 187 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 82 | 105 | 127 | 142 | 144 | |
2.2 | Voorzieningen | 1 | 3 | 2 | 3 | 3 | |
2.3 | Langlopende schulden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 35 | 32 | 34 | 38 | 40 | |
Totaal Passiva | 118 | 140 | 164 | 182 | 187 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 129 | 141 | 1237 | 1298 | 1312 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 12 | 11 | 10 | 9 | 10 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 3 | 3 | 2 | 2 | 1 | |
3.5 | Overige Baten | 28 | 19 | 18 | 21 | 21 | |
Totaal baten | 172 | 174 | 1267 | 1330 | 1344 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 70 | 80 | 82 | 87 | 90 | |
4.2 | Afschrijvingen | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 4 | 4 | 4 | 5 | 5 | |
4.4 | Overige lasten | 63 | 66 | 47 | 47 | 46 | |
4.5 | Doorbet. Schoolbesturen | 0 | 0 | 1112 | 1177 | 1200 | |
Totaal lasten | 137 | 151 | 1246 | 1317 | 1342 | ||
Saldo baten en lasten | 35 | 23 | 21 | 13 | 2 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
5 | Financiële baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Resultaat | 35 | 23 | 21 | 13 | 2 | ||
6 | Belastingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Resultaat na belastingen | 35 | 23 | 21 | 13 | 2 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 35 | 23 | 21 | 13 | 2 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 35 | 23 | 21 | 13 | 2 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 1,69% | 0,98% | 0,16% | ||||
Solvabiliteit 2 | 0,71 | 0,77 | 0,79 | 0,79 | 0,78 | ||
Liquiditeit | 3,27 | 4,27 | 4,61 | 4,61 | 4,46 |
Figuur 8 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 6 | 13 | 12 | 11 | 10 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 3608 | 3619 | 3675 | 3655 | 3641 | |
Gebouwen, terreinen | 3040 | 3022 | 3064 | 3076 | 3056 | ||
Inventaris en overige | 568 | 597 | 611 | 579 | 585 | ||
1.3 | Financiële vaste activa | 59 | 61 | 62 | 66 | 79 | |
Totaal vaste activa | 3618 | 3636 | 3685 | 3667 | 3730 | ||
1.4 | Voorraden | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | |
1.5 | Vorderingen | 177 | 189 | 182 | 180 | 196 | |
1.6 | Effecten | 13 | 13 | 13 | 10 | 12 | |
1.7 | Liquide middelen | 948 | 1016 | 1005 | 1120 | 1095 | |
Totaal vlottende activa | 1141 | 1223 | 1203 | 1314 | 1306 | ||
Totaal Activa | 4814 | 4916 | 4953 | 5046 | 5037 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 2539 | 2616 | 2615 | 2712 | 2773 | |
2.2 | Voorzieningen | 256 | 282 | 314 | 345 | 361 | |
2.3 | Langlopende schulden | 1060 | 1082 | 1057 | 1004 | 919 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 960 | 935 | 966 | 985 | 984 | |
Totaal Passiva | 4814 | 4916 | 4953 | 5046 | 5037 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 4471 | 4591 | 4638 | 4813 | 4944 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 100 | 97 | 97 | 93 | 96 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 45 | 53 | 59 | 63 | 61 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 158 | 175 | 192 | 187 | 169 | |
3.5 | Overige Baten | 203 | 199 | 195 | 205 | 205 | |
Totaal baten | 4977 | 5115 | 5180 | 5361 | 5474 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 3464 | 3688 | 3824 | 3900 | 4036 | |
4.2 | Afschrijvingen | 307 | 298 | 310 | 312 | 320 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 339 | 351 | 353 | 348 | 361 | |
4.4 | Overige lasten | 638 | 652 | 650 | 667 | 669 | |
Totaal lasten | 4748 | 4988 | 5136 | 5228 | 5386 | ||
Saldo baten en lasten | 229 | 127 | 44 | 132 | 89 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||
Financiële baten | 5 | 3 | 2 | 2 | 2 | ||
Financiële lasten | 51 | 50 | 41 | 41 | 40 | ||
5 | Financiële baten en lasten | ‒ 46 | ‒ 47 | ‒ 39 | ‒ 39 | ‒ 38 | |
Resultaat | 184 | 81 | 7 | 95 | 52 | ||
6 | Belastingen | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | |
Resultaat na belastingen | 184 | 81 | 7 | 96 | 51 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 184 | 81 | 7 | 96 | 51 | ||
Buitengewone baten | 0 | ||||||
Buitengewone baten | 0 | ||||||
9 | Buitengewoon resultaat | 1 | 0 | 0 | 0 | ||
Totaal resultaat | 184 | 81 | 7 | 96 | 51 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 3,69 | 1,59 | 0,13 | 1,76 | 0,94 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,58 | 0,59 | 0,59 | 0,61 | 0,62 | ||
Liquiditeit | 1,19 | 1,31 | 1,24 | 1,33 | 1,33 | ||
Huisvestingsratio | 0,11 | 0,11 | 0,11 | 0,11 | 0,11 |
Figuur 9 Kengetallen middelbaar beroepsonderwijs
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 6 | 11 | 10 | 8 | 7 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 2447 | 2501 | 2501 | 2537 | 2612 | |
Gebouwen, terreinen | 2163 | 2166 | 2212 | 2234 | 2163 | ||
Inventaris en overige | 284 | 335 | 289 | 303 | 449 | ||
1.3 | Financiële vaste activa | 26 | 21 | 24 | 38 | 31 | |
Totaal vaste activa | 2480 | 2533 | 2535 | 2583 | 2650 | ||
1.4 | Voorraden | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | |
1.5 | Vorderingen | 316 | 315 | 152 | 153 | 177 | |
1.6 | Effecten | 3 | 2 | 1 | 0 | 0 | |
1.7 | Liquide middelen | 941 | 886 | 965 | 1128 | 1045 | |
Totaal vlottende activa | 1262 | 1205 | 1119 | 1283 | 1222 | ||
Totaal Activa | 3741 | 3737 | 3654 | 3866 | 3873 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 1729 | 1639 | 1623 | 1745 | 1754 | |
2.2 | Voorzieningen | 198 | 202 | 244 | 272 | 303 | |
2.3 | Langlopende schulden | 668 | 732 | 741 | 769 | 698 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 1147 | 1164 | 1047 | 1081 | 1119 | |
Totaal Passiva | 3741 | 3737 | 3654 | 3866 | 3873 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 2837 | 2852 | 2942 | 3160 | 3280 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 32 | 36 | 46 | 53 | 50 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 841 | 861 | 887 | 878 | 848 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 174 | 182 | 194 | 199 | 215 | |
3.5 | Overige Baten | 161 | 164 | 170 | 166 | 166 | |
Totaal baten | 4046 | 4095 | 4239 | 4456 | 4559 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 3002 | 3143 | 3229 | 3309 | 3498 | |
4.2 | Afschrijvingen | 226 | 240 | 240 | 246 | 238 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 238 | 233 | 232 | 231 | 243 | |
4.4 | Overige lasten | 531 | 544 | 523 | 533 | 554 | |
Totaal lasten | 3997 | 4160 | 4224 | 4318 | 4532 | ||
Saldo baten en lasten | 49 | ‒ 65 | 15 | 138 | 27 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 5 | 3 | 1 | 1 | 1 | ||
Financiële lasten | 29 | 29 | 27 | 26 | 24 | ||
5 | Financiële baten en lasten | ‒ 24 | ‒ 26 | ‒ 26 | ‒ 25 | ‒ 24 | |
Resultaat | 25 | ‒ 91 | ‒ 11 | 113 | 2 | ||
6 | Belastingen | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 | |
Resultaat na belastingen | 24 | ‒ 92 | ‒ 12 | 112 | 4 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Netto resultaat | 24 | ‒ 92 | ‒ 13 | 112 | 4 | ||
Buitengewone baten | 0 | ||||||
Buitengewone lasten | 0 | ||||||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Totaal resultaat | 24 | ‒ 92 | ‒ 13 | 112 | 4 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 0,60 | ‒ 2,20 | ‒ 0,30 | 2,50 | 0,10 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,52 | 0,49 | 0,51 | 0,52 | 0,53 | ||
Liquiditeit | 1,10 | 1,03 | 1,07 | 1,19 | 1,09 | ||
Huisvestingsratio | 0,10 | 0,11 | 0,10 | 0,10 | 0,10 |
Figuur 10 Kengetallen hoger beroepsonderwijs
Balans | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Activa | ||||||
1.1 | Immateriële vaste activa | 64 | 58 | 51 | 49 | 46 | |
1.2 | Materiële vaste activa | 4502 | 4584 | 4696 | 4730 | 4770 | |
Gebouwen, terreinen | 3614 | 3894 | 3915 | 3994 | 3972 | ||
Inventaris en overige | 888 | 690 | 782 | 735 | 798 | ||
1.3 | Financiële vaste activa | 188 | 136 | 144 | 143 | 149 | |
Totaal vaste activa | 4755 | 4778 | 4891 | 4921 | 4966 | ||
1.4 | Voorraden | 11 | 11 | 9 | 8 | 7 | |
1.5 | Vorderingen | 746 | 872 | 902 | 835 | 805 | |
1.6 | Effecten | 42 | 39 | 40 | 34 | 29 | |
1.7 | Liquide middelen | 1603 | 1683 | 1685 | 1860 | 2049 | |
Totaal vlottende activa | 2403 | 2605 | 2636 | 2737 | 2890 | ||
Totaal Activa | 7157 | 7383 | 7528 | 7658 | 7856 | ||
2 | Passiva | ||||||
2.1 | Eigen vermogen | 3510 | 3609 | 3702 | 3761 | 3790 | |
2.2 | Voorzieningen | 449 | 447 | 433 | 485 | 481 | |
2.3 | Langlopende schulden | 775 | 778 | 774 | 762 | 749 | |
2.4 | Kortlopende schulden | 2423 | 2549 | 2619 | 2650 | 2835 | |
Totaal Passiva | 7157 | 7383 | 7528 | 7658 | 7856 | ||
Staat van baten en lasten | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Baten | |||||||
3.1 | Rijksbijdragen | 3697 | 3802 | 3901 | 4121 | 4375 | |
3.2 | Overige overheidsbijdragen | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |
3.3 | College, cursus etc. gelden | 580 | 614 | 657 | 691 | 721 | |
3.4 | Baten werk in opdracht | 1838 | 1820 | 1865 | 1925 | 2026 | |
3.5 | Overige Baten | 523 | 566 | 534 | 550 | 578 | |
Totaal baten | 6639 | 6803 | 6957 | 7288 | 7701 | ||
Lasten | |||||||
4.1 | Personeelslasten | 4251 | 4381 | 4610 | 4825 | 5164 | |
4.2 | Afschrijvingen | 404 | 443 | 440 | 445 | 472 | |
4.3 | Huisvestingslasten | 501 | 479 | 463 | 511 | 495 | |
4.4 | Overige lasten | 1335 | 1351 | 1325 | 1373 | 1398 | |
4.5 | Verstr. Subsidies | 27 | 36 | 27 | |||
Totaal lasten | 6491 | 6654 | 6864 | 7190 | 7556 | ||
Saldo baten en lasten | 148 | 149 | 93 | 98 | 144 | ||
Gerealiseerde herwaardering | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Financiële baten | 18 | 17 | 9 | 0 | 7 | ||
Financiële lasten | 19 | 30 | 27 | 30 | 30 | ||
5 | Financiële baten en lasten | ‒ 2 | ‒ 12 | ‒ 19 | ‒ 30 | ‒ 23 | |
Resultaat | 147 | 137 | 74 | 67 | 121 | ||
6 | Belastingen | 0 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
7 | Resultaat deelnemingen | 2 | 2 | 5 | 5 | 1 | |
Resultaat na belastingen | 149 | 138 | 78 | 71 | 122 | ||
8 | Aandeel derden in resultaat | 16 | 15 | 14 | 15 | 18 | |
Netto resultaat | 133 | 123 | 64 | 56 | 104 | ||
Buitengewone baten | |||||||
Buitengewone lasten | |||||||
9 | Buitengewoon resultaat | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal resultaat | 133 | 123 | 64 | 56 | 104 | ||
Kengetallen | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
Rentabiliteit % | 2,20 | 2,01 | 1,06 | 0,92 | 1,57 | ||
Solvabiliteit 2 | 0,55 | 0,55 | 0,55 | 0,55 | 0,54 | ||
Liquiditeit | 0,99 | 1,02 | 1,01 | 1,03 | 1,02 | ||
Huisvestingsratio | 0,13 | 0,12 | 0,12 | 0,13 | 0,12 |
Figuur 11 Kengetallen wetenschappelijk onderwijs
Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van OCW treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW worden bekostigd. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.
Toezegging aan Tweede Kamer
Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.
Sector | ||||
---|---|---|---|---|
po | vo | mbo | ho | |
Aantal onrechtmatigheden | 15 | 7 | 1 | 2 |
Bedrag per sector € (x 1000) | 12.128 | 642 | 3.011 | 28.083 |
Totaal lasten per sector € (x 1000) | 12.019.545 | 10.239.866 | 5.385.795 | 11.758.639 |
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) | 0,10 | 0,01 | 0,06 | 0,24 |
Totaal aantal besturen | 1.012 | 357 | 61 | 52 |
Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring. Accountants kwantificeren niet altijd de bevinding. Dit kan ook bij de andere sectoren spelen.
Het totaal van de lasten betreft de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.
Toezegging aan Tweede Kamer
Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag van het Minsiterie van OCW. Dit is voor het eerst opgenomen in het jaarverslag 2018. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven. Daarnaast is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015-2019 in figuur 11 opgenomen.
In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:
1. de eerste geldstroom bestaat uit de rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;
2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);
3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.
2018 | 2019 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Instelling | Geldstromen | Bedrag x € 1.000.000 | % van totaal baten | Bedrag x € 1.000.000 | % van totaal baten | |
1e geldstroom | 362 | 55,7% | 374 | 55,0% | ||
Erasmus Universiteit Rotterdam | 2e geldstroom | 24 | 3,7% | 30 | 4,3% | |
3e geldstroom | 264 | 40,6% | 277 | 40,7% | ||
1e geldstroom | 295 | 66,3% | 311 | 65,7% | ||
Maastricht University | 2e geldstroom | 17 | 3,8% | 20 | 4,2% | |
3e geldstroom | 133 | 29,9% | 143 | 30,1% | ||
1e geldstroom | 62 | 92,1% | 67 | 93,0% | ||
Open Universiteit Nederland | 2e geldstroom | 0 | 0,4% | 0 | 0,3% | |
3e geldstroom | 5 | 7,5% | 5 | 6,6% | ||
1e geldstroom | 10 | 91,3% | 10 | 88,3% | ||
Protest. Theolog. Universiteit | 2e geldstroom | 0 | 0,1% | 0 | 0,4% | |
3e geldstroom | 1 | 8,6% | 1 | 11,2% | ||
1e geldstroom | 346 | 60,1% | 362 | 59,9% | ||
Radboud Univ Nijmegen | 2e geldstroom | 51 | 8,8% | 58 | 9,5% | |
3e geldstroom | 179 | 31,1% | 185 | 30,6% | ||
1e geldstroom | 467 | 69,6% | 492 | 70,6% | ||
Rijksuniversiteit Groningen | 2e geldstroom | 36 | 5,4% | 38 | 5,5% | |
3e geldstroom | 167 | 24,9% | 167 | 24,0% | ||
1e geldstroom | 161 | 71,2% | 171 | 72,1% | ||
Stg. Kath. Univ. Brabant | 2e geldstroom | 9 | 3,9% | 9 | 3,7% | |
3e geldstroom | 56 | 24,9% | 58 | 24,2% | ||
1e geldstroom | 6 | 82,1% | 7 | 78,2% | ||
Stg. Universit. v. Humanistiek | 2e geldstroom | ‒ | 0,0% | ‒ | 0,0% | |
3e geldstroom | 1 | 17,9% | 2 | 21,8% | ||
1e geldstroom | 2 | 37,8% | 2 | 34,6% | ||
T.U.K. | 2e geldstroom | ‒ | 0,0% | ‒ | 0,0% | |
3e geldstroom | 3 | 62,2% | 3 | 65,4% | ||
1e geldstroom | 247 | 65,4% | 270 | 65,9% | ||
Techn. Universiteit Eindhoven | 2e geldstroom | 19 | 5,1% | 23 | 5,5% | |
3e geldstroom | 112 | 29,5% | 118 | 28,7% | ||
1e geldstroom | 473 | 66,2% | 512 | 67,2% | ||
Technische Universiteit Delft | 2e geldstroom | 58 | 8,2% | 73 | 9,5% | |
3e geldstroom | 183 | 25,7% | 178 | 23,3% | ||
1e geldstroom | 1 | 58,9% | 1 | 45,7% | ||
Theol Universiteit Apeldoorn | 2e geldstroom | ‒ | 0,0% | 0 | 0,4% | |
3e geldstroom | 1 | 41,1% | 2 | 53,9% | ||
1e geldstroom | 427 | 65,4% | 447 | 65,1% | ||
Universiteit Leiden | 2e geldstroom | 52 | 7,9% | 58 | 8,4% | |
3e geldstroom | 174 | 26,7% | 182 | 26,5% | ||
1e geldstroom | 238 | 71,5% | 256 | 71,2% | ||
Universiteit Twente | 2e geldstroom | 28 | 8,5% | 29 | 8,0% | |
3e geldstroom | 67 | 20,1% | 75 | 20,8% | ||
1e geldstroom | 562 | 65,6% | 587 | 64,6% | ||
Universiteit Utrecht | 2e geldstroom | 66 | 7,7% | 72 | 7,9% | |
3e geldstroom | 228 | 26,7% | 250 | 27,5% | ||
1e geldstroom | 527 | 66,3% | 554 | 66,4% | ||
Universiteit van Amsterdam | 2e geldstroom | 40 | 5,1% | 45 | 5,4% | |
3e geldstroom | 228 | 28,6% | 235 | 28,2% | ||
1e geldstroom | 385 | 71,7% | 407 | 72,5% | ||
V U A | 2e geldstroom | 28 | 5,2% | 31 | 5,5% | |
3e geldstroom | 124 | 23,1% | 124 | 22,0% | ||
1e geldstroom | 242 | 66,8% | 265 | 69,0% | ||
W U | 2e geldstroom | 30 | 8,4% | 33 | 8,7% | |
3e geldstroom | 90 | 24,8% | 86 | 22,3% | ||
1e geldstroom | 4.812 | 66,0% | 5.095 | 66,2% | ||
TOTAAL | 2e geldstroom | 460 | 6,3% | 517 | 6,7% | |
3e geldstroom | 2.016 | 27,7% | 2.088 | 27,1% |
Figuur 12 Geldstromen in het wetenschappelijk onderwijs
De Operatie Inzicht in Kwaliteit kent als één van de focuspunten om de resultaatgerichtheid te verbeteren en daarmee ook een impuls te geven aan de kwaliteit van beleid en uitvoering. Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) biedt bij dit streven houvast.
In de CW 3.1 is opgenomen dat voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting moeten bevatten waarin wordt ingegaan op drie elementen:
1. de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd;
2. beleidsinstrumenten die worden ingezet;
3. financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren.
Vakministers zijn verantwoordelijk voor de naleving.
In de periode 1 juni tot eind december 2020 heeft in het kader van de Operatie Inzicht in Kwaliteit een pilot plaatsgevonden waarbij Kamerbrieven met significante (> € 20 mln) financiële gevolgen dienden te worden voorzien van een afzonderlijke bijlage waarin wordt ingegaan op de verplichte aspecten van CW3.1. Deze pilot is gestart naar aanleiding van een onderzoek van de rapporteurs voor de Operatie Inzicht in Kwaliteit. De rapporteurs hebben aanbevolen om de vindbaarheid van toelichtingen te vergroten, zodat de dialoog hierover met de Tweede Kamer kan worden verbeterd.
Naam voorstel | Focusonderwerp |
---|---|
Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen | |
Uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector | |
Primair Onderwijs; Brief regering; Eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen |
Toelichting
Bij het voorbereiden van beleid geldt regulier al de toepassing van het Integraal Afwegingskader (IAK) waarin de elementen van artikel 3.1 CW aan bod komen. De pilot artikel 3.1 CW heeft daar de expliciete vermelding van deze elementen in een bijlage aan toegevoegd. Daardoor is de toelichting beter vindbaar geworden. Het aantal cases bij het Ministerie van OCW was te weinig om te kunnen zeggen of de kwaliteit van de voorbereiding zelf is verbeterd door het gebruik van de bijlage. Bovendien heeft de hoge tijdsdruk waaronder brieven met betrekking tot de coronamaatregelen tot stand moesten komen een verstorend effect gehad op de vergelijking van de naleving van CW3.1 vóór en sinds de pilot.