De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 afzonderlijk bij wet vastgesteld en ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2020 wijzigingen aan te brengen in:
1. de departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;
De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht.
De Minister van Buitenlandse Zaken,S.A. Blok
Door middel van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de uitgaven op de begrotingsstaat 2020 van Buitenlandse Zaken (V) met EUR 168,1 miljoen te verlagen, de verplichtingen met EUR 288,0 miljoen te verlagen en de ontvangsten met EUR 20,1 miljoen te verlagen.
De belangrijkste mutaties worden hierna toegelicht per beleidsartikel.
De beleidsmatige mutaties en technische mutaties groter of gelijk aan de ondergrenzen in onderstaande staffel worden op het niveau van de financiële instrumenten (en eventueel artikelonderdeel) toegelicht.
Omvang begrotingsartikel (stand ontwerp-begroting) in € miljoen | Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen) | Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) |
---|---|---|
< 50 | 1 | 2 |
=> 50 en < 200 | 2 | 4 |
=> 200 < 1000 | 5 | 10 |
=> 1000 | 10 | 20 |
Toelichting
Verplichtingen
De afname is grotendeels te verklaren door een verlaging van het verplichtingenbudget van het mensenrechtenfonds. Deze verplichtingen zijn doorgaans kortlopend en vanwege de coronacrisis zijn de budgetten niet volledig uitgegeven.
Uitgaven
De verlaging van het uitgavenbudget komt voornamelijk door lagere uitgaven op mensenrechten, daar het vanwege de coronacrisis enkele ambassades niet is gelukt hun budgetten volledig te besteden. Een deel van het subsidiebudget voor de Carnegie Stichting is in 2020 niet uitgekeerd, maar wordt via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar het volgend jaar en in 2021 betaald.
Toelichting
Verplichtingen
Het verplichtingenbudget voor veiligheid en stabiliteit is in totaal afgenomen. Dit is te verklaren door een afname van de verplichtingen binnen het Stabiliteitsfonds. De verplichtingen binnen het Stabiliteitsfonds namen af vanwege een decommitering van een deel van de bijdrage aan het Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA). Daarnaast viel de realisatie van verplichtingen van NFRP-Shiraka lager uit.
Uitgaven
Geen toelichting
Toelichting
Verplichtingen
De verplichtingen voor de EU-afdrachten (artikelonderdeel 3.1) muteren mee met de uitgaven, zoals hieronder toegelicht. Daarnaast heeft een decommitering plaatsgevonden voor het EOF, als gevolg van een eerdere negatieve bijstelling van de uitgavenraming.
Uitgaven
De realisatie van de Europese afdrachten is aan de uitgavenkant (artikel 3.1) EUR 105,8 miljoen lager uitgekomen dan de raming bij de tweede suppletoire begroting.
De BNI-afdracht is EUR 113,5 miljoen lager doordat de uitgaven van de EU lager zijn uitgevallen dan waarmee bij de raming rekening werd gehouden. Dit komt deels doordat de betalingen uit de negende aanvullende EU-begroting (DAB9 2020) over de jaargrens heen zijn geschoven en het budgettaire effect daardoor niet in 2020 maar in 2021 neerslaat. De BTW-afdracht is nagenoeg uitgekomen op de raming, met een afwijking van EUR 0,5 miljoen. De realisatie op de invoerrechten is EUR 8 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd. Deze invoerrechten worden door Nederland in de kas ontvangen en na aftrek van administratieve kosten (de perceptiekostenvergoeding, artikel 3.10) wordt het overige deel aan de Europese begroting doorgegeven. De invoerrechten zijn bijgewerkt voor de laatste inzichten van het onderzoek van de taskforce Douane, wat nog doorloopt in 2021. Op basis van de tussenstand van de taskforce is de overgemaakte afdracht onder voorbehoud aan Traditionele Eigen Middelen over de invoer van zonnepanelen in december 2020 met EUR 25 miljoen verlaagd ten opzichte van de raming in de 2e suppletoire begroting tot in totaal netto EUR 634 miljoen.
Ontvangsten
De realisatie aan de inkomstenkant (artikel 3.10) komt 14,4 miljoen euro lager uit dan bij tweede suppletoire begroting geraamd, op een totale realisatie van EUR 787 miljoen.
Verplichtingen
Per saldo is het verplichtingenbudget gedaald. In principe volgen de verplichtingen de lagere uitgaven. Voor 2020 zijn de verplichtingen voor ICE (artikel 4.3) EUR 2,8 miljoen lager door een uitstel van een commitering voor het Nederlands Vlaams Huis DeBuren.
Uitgaven
De uitgaven voor consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden zijn EUR 5,8 miljoen lager uitgekomen dan de raming bij de tweede suppletoire begroting. Voor artikel 4.2 komt dit door COVID-19 en de uitgaven voor informatiesystemen vreemdelingen EUR 1 miljoen lager.
De lagere uitgaven voor Uitdragen Nederlandse waarden en belangen (artikel 4.4) komen onder meer doordat er door COVID-19 minder staatsbezoeken zijn geweest. Verder zijn de bestedingen van het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB-COVID) deels vertraagd.
Ontvangsten
De ontvangsten consulaire dienstverlening aan vreemdelingen (artikel 4.20) zijn veel lager uitgevallen door de reisbeperkingen. De opbrengsten van de consulaire dienstverlening Nederlanders (artikel 4.10) zijn gestegen doordat enkele opbrengsten nu op dit artikel geboekt zijn die in het verleden op artikel 4.20 geboekt werden. Per saldo lager zijn de totale opbrengsten veel lager uitgevallen.
Toelichting
Verplichtingen
Analoog aan de uitgaven zijn ook de verplichtingen gedaald. Voor de verantwoording van de verplichtingen voor apparaatsuitgaven geldt namelijk de bepaling uit de Comptabiliteitswet 2016 waarbij het jaar waarin de kasbetaling is gedaan, kan worden aangemerkt als het begrotingsjaar waarin de met de kasbetaling samenhangende verplichting is aangegaan of is ontstaan (art. 2.14, lid 3), de zogenaamde k=v methode (kas is gelijk aan verplichtingen methode). In de praktijk betekent dit dat de totale aangegane verplichtingen binnen dit artikel, voor één specifiek jaar overeenkomen met de totale kasuitgaven voor dit jaar.
Uitgaven
De uiteindelijke realisatie van het apparaatsbudget is lager uitgevallen dan bij de tweede suppletoire begroting 2020 geraamd. Deze afname heeft een aantal oorzaken op het terrein van de personele en materiële uitgaven en koerseffecten. Deze mutaties worden hieronder nader toegelicht.
7.1.13 Personeel
Per saldo is er slechts een kleine mutatie in de personele uitgaven ten opzichte van de tweede suppletoire begroting. De uitgaven worden integraal begroot en zijn voor de realisatie gespecificeerd. De gerealiseerde inhuurbudgetten zijn hoger dan begroot.
7.1.14 Materieel
De materiële uitgaven zijn per saldo afgenomen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting. Dit komt onder meer doordat bedrijfsvoeringsuitgaven niet tot besteding zijn gekomen vanwege COVID-19. Daarnaast is het grootste gedeelte van het budget voor de veiligheid van hoogrisico-posten nog niet tot besteding gekomen. Deze middelen worden doorgeschoven naar 2021 en 2022.
Ontvangsten
7.10 Diverse ontvangsten
De ontvangsten zijn lager uitgevallen dan bij tweede suppletoire begroting gemeld. Dit komt doordat de verkoop van vastgoed vertraging heeft opgelopen vanwege COVID-19. Het is de verwachting dat deze verkopen in 2021 wel doorgang zullen vinden.
7.11 Koersverschillen
Buitenlandse Zaken werkt met een vooraf vastgestelde wisselkoers ten opzichte van buitenlandse valuta (de corporate rate). Deze koers wordt samen met de presentatie van de begroting vastgesteld en kan onder voorwaarden worden bijgesteld. Omdat bij betalingen in buitenlandse valuta gedurende het jaar echter toch een verschil ontstaat als gevolg van de werkelijk geldende koers, ontstaat er een saldo. Dit saldo wordt verantwoord op het apparaatsartikel maar geldt voor de gehele BZ-begroting. In 2020 zorgt dit voor een mutatie van EUR 12,7 miljoen.