Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de op 7 juli 2020 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van de Franse Republiek, de regering van het Koninkrijk België, de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot wijziging en aanvulling van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België, de regering van de Franse Republiek en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot het treinverkeer tussen België en het Verenigd Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding met protocol, gedaan te Brussel op 15 december 1993 en de op 10 juli 2020 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot grenscontroles op het treinverkeer tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeven, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden;
Dat het voorts noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van de genoemde verdragen, mede door middel van wijziging van het Wetboek van Strafvordering;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. De op 7 juli 2020 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van de Franse Republiek, de regering van het Koninkrijk België, de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot wijziging en aanvulling van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België, de regering van de Franse Republiek en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot het treinverkeer tussen België en het Verenigd Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding met protocol, gedaan te Brussel op 15 december 1993, waarvan de Nederlandse, de Engelse en de Franse tekst zijn geplaatst in Tractatenblad 2020, 67, Tractatenblad 2020, 107 en Tractatenblad 2020, 128 wordt goedgekeurd voor het Europese deel van Nederland.
2. De op 10 juli 2020 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot grenscontroles op het treinverkeer tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk via de vaste kanaalverbinding, waarvan de Engelse tekst is geplaatst in Tractatenblad 2020, 69, en de vertaling in het Nederlands is geplaatst in Tractatenblad 2021, 62, wordt goedgekeurd voor het Europese deel van Nederland.
1. Een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat kan de aanhouding van een persoon die heeft plaatsgevonden aan boord van een internationale trein buiten Nederland, tijdens de verplaatsing van de trein over Nederlands grondgebied voortzetten.
2. De aangehouden persoon wordt zo spoedig mogelijk overgedragen aan Nederlandse opsporingsambtenaren, die bevoegd zijn alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de aangehouden persoon en ter voorkoming van zijn ontvluchting.
3. De aangehouden persoon wordt zo spoedig mogelijk teruggeleid naar het grondgebied van de ambtenaren die de aanhouding hebben verricht. In afwachting van een passende gelegenheid tot vertrek kan de aangehouden persoon in Nederland ten hoogste zes uur worden opgehouden. De tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgens wordt voor de berekening van deze termijn niet meegerekend.
Artikel 54, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:
5. Een bevoegdheid tot aanhouding in Nederland buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat voor zover een verdrag daarin voorziet onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen overeenkomstig artikel 53, tweede lid.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,