Kamerstuk 35825-14

Amendement van het lid Van der Staaij over het horen van minderjarigen vanaf 12 jaar door de rechter bij de wijziging van de vermelding van het geslacht van een ouder of voogd

Dossier: Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte

Gepubliceerd: 25 april 2022
Indiener(s): Kees van der Staaij (SGP)
Onderwerpen: bestuur gemeenten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35825-14.html
ID: 35825-14

Nr. 14 AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER STAAIJ

Ontvangen 25 april 2022

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel C, onder 5, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «drie leden» vervangen door «vier leden».

2. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5a. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand vaststelt dat de betrokken persoon, die een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid doet, ouder of voogd is van een minderjarige van twaalf jaar of ouder, vraagt hij of bij deze minderjarige de wens bestaat om over de wijziging van de vermelding van het geslacht gehoord te worden. De minderjarige kan binnen zes weken na de kennisgeving aangeven of hij gehoord wenst te worden. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van wijziging van de vermelding van het geslacht op, tenzij blijkt dat de minderjarige van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Heeft de minderjarige de wens om over de wijziging gehoord te worden, dan zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand het verzoek tot wijziging van de vermelding van het geslacht door naar de rechtbank. De rechtbank onderzoekt of het belang van het kind zich tegen de toewijzing van dit verzoek verzet. Artikel 28aa, vierde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing, evenals artikel 809, eerste lid, eerste zin, en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Toelichting

De wetgever is op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet alleen verplicht de belangen van het kind te wegen, maar ook om deze een eerste overweging te laten zijn bij besluiten die het kind aangaan. Ondergetekende kan zich daarom niet verenigen met de stelling van de regering dat voor een weging van het belang van het kind geen plaats is indien de ouders voornemens zijn hun eigen geslachtsregistratie te wijzigen. Volgens de professionele Kwaliteitsstandaard psychische transgenderzorg kan het omgaan met de nieuwe identiteit van ouders tot verwarring en loyaliteitsproblemen bij kinderen leiden. Ondergetekende is daarom van mening dat het kind bij dergelijke ingrijpende gebeurtenissen het recht heeft om gehoord te worden en zijn mening te kunnen geven. Het IVRK kent aan dat recht veel gewicht toe (art. 12). Dit amendement stelt daarom voor dat in situaties waarin minderjarige kinderen betrokken zijn, na de kennisgeving van het verzoek tot wijziging van de geslachtsregistratie van de volwassene eerst gedurende zes weken aan de minderjarige(n) van twaalf jaar of ouder gelegenheid wordt geboden zijn mening kenbaar te maken. Die termijn valt binnen de in het wetsvoorstel genoemde termijn voor bevestiging van het verzoek ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar zal controleren of de minderjarige al dan niet van het hoorrecht gebruik heeft willen maken. Indien dat het geval is, zal het verzoek tot wijziging van de geslachtsregistratie worden doorgezonden aan de rechtbank binnen wier rechtsgebied de akte van geboorte van de ouder of voogd is of moet worden geschreven als bedoeld in artikel 263 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De regeling van dit amendement sluit ook aan bij de brede strekking van het hoorrecht voor minderjarigen van twaalf jaar en ouder als bedoeld in artikel 809 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en kan als een specifieke uitwerking ervan beschouwd worden.

Van der Staaij