Ontvangen 15 juli 2021
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 21 mei 2021 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Strategische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Japan, anderzijds (hierna: de Overeenkomst). Met belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de voorlichting over het gesloten verdrag vorm wordt gegeven en voor welke Nederlandse sectoren dit verdrag in het bijzonder relevant is.
De overeenkomst voorziet in versterkte samenwerking tussen de EU en Japan op een breed scala aan beleidsterreinen. Voor Nederland zijn in het bijzonder de sectoren landbouw, energie, milieu en klimaatverandering relevant. Daarnaast is voor Nederland van belang dat de EU de samenwerking met Japan versterkt op het gebied van multilateralisme, cyberveiligheid en de bestrijding van massavernietigingswapens. Alle relevante huidige informatie over het verdrag is te vinden op de website van EDEO.1 Tevens kan op de website van de Europese Commissie informatie worden gevonden over de Economische Partnerschapsovereenkomst (EPA) tussen de EU en Japan, die parallel aan deze Overeenkomst werd uitonderhandeld en op 1 februari 2019 in werking is getreden.
Op 6 mei 2021 was de Overeenkomst geratificeerd door 16 EU-lidstaten. Ook het Japanse en Europees Parlement hebben de Overeenkomst geratificeerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom het zo lang heeft geduurd voordat Nederland dit verdrag aan de Staten-Generaal heeft voorgelegd. Deze leden vragen de regering tevens een overzicht te geven van de voortgang van ratificatie in de landen die het verdrag nog niet hebben geratificeerd en daarbij aan te geven naar welk moment gestreefd wordt om het verdrag volledig in werking te laten treden.
De Overeenkomst is op 17 juli 2018 tot stand gekomen en zal in werking treden als het door alle partijen (Japan, de EU en haar lidstaten) is geratificeerd; ondertussen hebben 18 EU-lidstaten en Japan de Overeenkomst geratificeerd. De 9 EU-lidstaten die nog niet hebben geratificeerd zijn België, Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland en Zweden. Ieder land heeft zijn eigen nationale procedures ten behoeve van ratificatie van de Overeenkomst; inwerkingtreding is afhankelijk van deze individuele ratificaties en nationale procedures. Een (streef)datum voor volledige inwerkingtreding kan derhalve nog niet worden gegeven. Wel wordt het verdrag, voor zover het EU-competenties betreft, sinds 1 februari 2019 voorlopig toegepast tussen de EU en Japan.
De regering streeft ernaar elk verdrag zo spoedig mogelijk na de totstandkoming aan het parlement voor te leggen. Daarbij hecht de regering aan een zorgvuldige voorbereiding van de goedkeuringsstukken, alvorens deze aan de Raad van State worden toegestuurd en vervolgens worden voorgelegd aan het parlement.
De regering geeft aan dat een meerwaarde van het verdrag is dat zowel de EU als Japan ten aanzien van de sectorale samenwerking informatie, standpunten en best practices kunnen uitwisselen op het gebied van onder andere vervoer, industrie en energie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre dat dan al is gebeurd en op welke manier deze uitwisseling van informatie, standpunten en best practices vorm is gegeven.
Uitwisseling van informatie, standpunten en best practices vindt primair plaats via de onder de Overeenkomst opgerichte overlegorganen, met name via het gemengd comité (artikel 42). Aan het gemengd comité nemen vertegenwoordigers van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en Europese Commissie deel alsook vertegenwoordigers van de Japanse overheid, in het bijzonder van het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot nog toe hebben twee formele en één informele bijeenkomst (per videoverbinding) plaatsgevonden. De Covid-pandemie bemoeilijkte de samenkomst van het comité. Naast het gemengd comité kunnen op deelonderwerpen thematische overlegorganen worden opgericht. Tot nog toe is dat nog niet gebeurd. In de eerste bijeenkomsten sprak het gemengd comité vooral over de onderwerpen die prioriteit hebben in de relatie van de EU met Japan, zoals multilateralisme, klimaat, mensenrechten, connectiviteit en cyber.
Daarnaast vormt de voortgang van de uitvoering van de afspraken uit het verdrag ook geregeld onderwerp van gesprek in high-level bijeenkomsten tussen de EU en Japan, zoals de EU-Japan top van 27 mei jl. In de slotverklaring van deze bijeenkomst die beide partijen overeenkwamen wordt ook verwezen naar de Overeenkomst. De in de annex bij de slotverklaring geïdentificeerde gebieden waarop de EU en Japan de samenwerking wensen te intensiveren, sluiten aan bij de reeds gemaakte afspraken in de Overeenkomst.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke resultaten er reeds zijn gerealiseerd sinds de voorlopige inwerkingtreding in 2019. Deze leden vragen de regering daarbij specifiek aan te geven welke Nederlandse sectoren profiteren, maar ook op welke manier dit verdrag al heeft bijgedragen aan het de-escaleren van spanningen in de regio en op welke manier de EU en Japan hebben samengewerkt, bijvoorbeeld richting dreigingen uit Noord-Korea of toenemend assertief gedrag van China.
Sinds de voorlopige inwerkingtreding hebben de EU en Japan de samenwerking op beleidsniveau geïntensiveerd over de gehele breedte van de Overeenkomst. De Overeenkomst reflecteert de wens van beide partijen om de strategische samenwerking te verdiepen. Dat is niet alleen voordelig voor Europese en Japanse burgers en bedrijven maar ook voor de internationale gemeenschap omdat de EU en Japan zich gezamenlijk nadrukkelijker inzetten op het gebied van onder andere klimaatverandering, multilateralisme en vrijhandel. De Overeenkomst bood ook de basis voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven zoals het EU-Japan Connectivity Partnership en de EU Japan Green Alliance. Ook daar hebben Nederlandse burgers en bedrijven belang bij.
Verder biedt de overeenkomst handvatten om de samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid te intensiveren. Het toenemend assertieve gedrag van China en de dreigingen vanuit Noord-Korea vormen regelmatig onderwerp van gesprek tussen de EU en Japan, zo ook tijdens de EU-Japan top van 27 mei jl. Daar onderstreepten de partijen hun streven naar denuclearisering van het Koreaans schiereiland, in lijn met relevante VN-resoluties. Ook benadrukten de partijen zich te zullen blijven inzetten tegen oplopende spanningen in de Zuid-Chinese zee, onder andere door het belang te benadrukken van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS).
Samenwerking op het gebied van milieu en klimaatverandering (artikelen 23 en 24)
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre een duurzaamheidsclausule onderdeel uitmaakt van het verdrag en of het behalen van het Parijsakkoord als een gemeenschappelijke opgave voor zowel de EU als Japan wordt geformuleerd. Tevens vragen deze leden in hoeverre de Japanse walvisvaart wordt benoemd in het verdrag, en of dit ook geldt voor de vangst van tonijn en haaienvinnen.
Artikel 23 en 24 van de Overeenkomst zien op de samenwerking tussen de EU en Japan op het gebied van milieu en klimaat. Daarin spreken de Partijen af standpunten, informatie en best practices ten aanzien van beleidsvorming op deze onderwerpen uit te wisselen. Bevordering van duurzame ontwikkeling vormt een belangrijke pijler van deze artikelen. Ook spreken de Partijen concreet af samen te werken om de doelstellingen van het Akkoord van Parijs te verwezenlijken en de multilaterale rechtskaders daartoe te versterken.
Artikel 28 van de Overeenkomst ziet op de samenwerking tussen de Partijen op het gebied van visserij, gericht op de instandhouding op de lange termijn, doeltreffend beheer en het duurzaam gebruik van visbestanden. Uitgebreidere afspraken over het behoud en duurzaam gebruik van visbestanden en het naleven van internationale afspraken op dit vlak hebben de EU en Japan gemaakt in artikel 16.8 van de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan.
Nederland is voorstander van de bescherming van walvissen en betreurt het Japanse besluit om de commerciële walvisjacht te hervatten en zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC). De EU staat de handel in walvisproducten niet toe, conform de afspraken onder de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten (CITES). De Economische Partnerschapsovereenkomst van de EU en Japan bevestigt tevens het belang van biologische diversiteit in overeenstemming met de overeenkomsten waarbij Partijen zijn aangesloten, zoals CITES.
Justitiële samenwerking (artikelen 32 tot en met 39)
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er tussen de EU en Japan twee belangrijke knelpunten zijn in de relatie ondanks het sluiten van dit verdrag. De eerste gaat over het naleven door Japan van internationale afspraken over kindontvoeringen. Het komt voor dat kinderen van een Europese en Japanse ouder naar Japan worden ontvoerd, waarna de Europese ouder geen contact meer met het kind krijgt. Het Europees Parlement heeft op 9 juli 2020 een resolutie aangenomen waarin het dit probleem adresseert. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wanneer dit zorgpunt is geadresseerd bij de Japanners en hoeveel gevallen er sinds de voorlopige inwerkingtreding van het verdrag bekend zijn van kindontvoering. Een tweede struikelblok in de relatie betreft het feit dat in Japan de doodstraf nog steeds wordt uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen ook aangaande dit punt wanneer dit geadresseerd is bij de Japanners en verzoeken de regering hierover nadrukkelijk notitie te maken wanneer de kans zich voordoet, aangezien bij het sluiten van partnerschapsrelaties door de EU de Europese waarden als een absoluut uitgangspunt gehanteerd dienen te worden en telkens dienen te worden geadresseerd.
Didier Reynders, de Europese Commissaris voor Justitie, heeft het zorgpunt van kindontvoeringen op 20 april 2020 aangekaart in een brief aan Masako Mori, de toenmalig Japanse Minister van Justitie. Tijdens de EU-Japan mensenrechtendialoog van 16 juni jl. heeft de EU-zijde dit zorgpunt opnieuw opgebracht. De EU is momenteel in contact met Japan om een expertworkshop over kindontvoeringen te organiseren. De The Hague Convention Division van het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft desgevraagd aangegeven dat er in de periode 1 april 2020 tot 31 maart 2021 sprake was van 59 kindontvoeringszaken die onder het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen vallen.
Japan heeft op 26 december 2019 voor het laatst de doodstraf uitgevoerd. In reactie daarop heeft de EU, mede namens de lidstaten, een statement uitgevaardigd waarin het zich principieel uitspreekt tegen het toepassen van de doodstraf en Japan oproept om een moratorium op de doodstraf aan te nemen. De EU heeft zich tijdens de recente mensenrechtendialoog van 16 juni jl. opnieuw tegen de doodstraf uitgesproken, maar kreeg van Japanse zijde te horen dat hun positie ongewijzigd is.
Slotbepalingen (artikelen 43 tot en met 51)
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe dit verdrag zich verhoudt tot het handelsverdrag tussen de EU en Japan (JEFTA). In het genoemde handelsverdrag is er geen sprake van geschillenbeslechting, omdat daarover geen overeenkomst bereikt was. Officieel wordt er nog steeds onderhandeld tussen de EU en Japan over geschillenbeslechting tussen investeerders en staten. Er zijn onderhandelingen gaande over een afzonderlijke investeringsbeschermingsovereenkomst (Investment Protection Agreement, IPA). Desondanks is er nog geen overeenstemming over deze kwestie, aangezien de EU voorstander is van het Investment Court System (ICS), zoals ook het geval is bij de handelsakkoorden met Canada, Vietnam en Singapore, terwijl Japan voorstander is van arbitrage (Investor State Dispute Settlement, ISDS). De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe het ervoor staat met deze onderhandelingen en wat het resultaat was van de laatste onderhandelingsronde. Tevens vragen deze leden aan de regering om aan te geven hoe Japan staat ten opzichte van de voorstellen van de EU voor de oprichting van een multilateraal hof voor geschillenbeslechting.
De Overeenkomst is een breed verdrag dat als doelstelling heeft om bilaterale samenwerking tussen de EU en Japan te versterken op tal van beleidsterreinen. De Economische Partnerschaps-overeenkomst (EPA) tussen de EU en Japan is een separaat handelsakkoord dat tarieven en andere handelsbarrières wegneemt en het overkoepelende doel heeft om handel tussen de EU en Japan te bevorderen. Zoals de leden van CDA-fractie aangeven, kon er geen overeenstemming worden bereikt tussen de EU en Japan over investeerder-staatgeschillenbeslechting, waardoor hierover geen afspraken in de EPA zijn opgenomen. De EU is voorstander van het oprichten van een stelsel van investeringsgerechten (Investment Court System, ICS) terwijl Japan wil vasthouden aan investeerder-staatarbitrage (Investor State Dispute Settlement, ISDS). De Europese Commissie en Japan onderhandelen officieel nog door over een investeringsbeschermingsovereenkomst (IPA) en dit onderwerp, maar het is recentelijk niet meer aan de orde gekomen tijdens de onderhandelingen. Er vinden parallel discussies plaats over dit onderwerp in de Commissie voor internationaal handelsrecht van de Verenigde Naties (UNCITRAL) Werkgroep III, waarin de EU op multilateraal niveau hervormingen van ISDS en het invoeren van een multilateraal ICS (het zogenaamde Multilateral Investment Court, of MIC) voorstaat. Uit deze discussies blijkt dat Japan nog altijd geen voorstander is van deze voorstellen.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de regering wanneer dit verdrag geëvalueerd wordt en op welke manier dit kan worden herzien of worden aangepast.
De Overeenkomst kan worden herzien op basis van overeenstemming tussen de verdragspartijen. Het gemengd comité ziet toe op de uitvoering van dit verdrag en dient in die hoedanigheid als evaluerend orgaan. Er is geen specifieke «evaluatie-clausule» opgenomen in het verdrag. Conform artikel 42 van de Overeenkomst streeft het gemengd comité ook naar geschilbeslechting ten aanzien van de toepassing en uitvoering van de Overeenkomst, mocht dat nodig zijn. Het gemengd comité heeft tevens de mogelijkheid de onderlinge samenwerking uit te breiden tot verdere terreinen die niet in de Overeenkomst zijn vermeld, op voorwaarde dat zij in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag