Ontvangen 2 februari 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Aan artikel I, onderdeel A, wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Het college van burgemeester en wethouders treft bij de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 2.37e, passende maatregelen die strekken tot bescherming van de rechten en vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de persoon van wie de gegevens betreffende het adres worden onderzocht, waarbij deze persoon ten minste het recht heeft op voorafgaande controle door menselijke tussenkomst.
Dit amendement regelt expliciet dat er een menselijke tussenkomst is bij de keuze van het college van burgemeester en wethouders om met een signaal van de Minister aan de slag te gaan, zoals ook de afdeling advisering van de Raad van State adviseerde te doen. Indiener is van mening dat de aanpassing van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel onvoldoende helderheid schept dat een menselijke tussenkomst van toepassing is. Daarom is in dit amendement een vergelijkbare regeling getroffen als in artikel 40, tweede lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Indiener hecht eraan te benadrukken dat de Algemene verordening gegevensbescherming vele vormen van gegevensbescherming en rechten van individuen regelt, maar dat dit in de praktijk vaak tot discussies leidt. Wanneer in de wet expliciet is opgenomen dat menselijke tussenkomst plaatsvindt wanneer een signaal wordt opgevolgd, is er sprake van meer toezicht op het signaal. De indiener acht dit wenselijk vanuit de ervaring dat via profilering adressen naar boven kunnen komen die in de werkelijkheid niet verdacht zijn of aan onderzoek onderhevig hoeven te zijn. Met standaard een menselijke tussenkomst is de kans groter dat signalen op basis van vooringenomen profilering er op voorhand uitgehaald worden.
Leijten