Gepubliceerd: 4 juni 2021
Indiener(s): Martin Bosma (PVV)
Onderwerpen: bestuur gemeenten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35772-5.html
ID: 35772-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 4 juni 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Inhoud van het wetsvoorstel

4

3.

Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

6

4.

Gevolgen voor de burger en de overheid

8

5.

Uitvoering, toezicht en handhaving

8

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen. Zij hechten aan de juistheid van de gegevens in de BRP. Dat is van groot belang. Zij staan achter het doel, te weten het verbeteren van de adreskwaliteit in de BRP om zo fraude met overheidsvoorzieningen te voorkomen. Graag willen zij de regering een aantal vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen. Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.

Deze leden onderschrijven dat juistheid en volledigheid van de (adres-)gegevens in de BRP voor zowel de overheid als de burger van groot belang is voor de uitvoer van wettelijke regelingen en de effectiviteit van overheidsbeleid. Wel vinden zij het daarbij van belang dat steeds de betekenisvolle menselijke tussenkomst is gewaarborgd en het beginsel van minimale gegevensverwerking in acht wordt genomen. Tevens moet worden voorkomen dat gegevens zonder goede reden aan elkaar gekoppeld worden. Deze leden vragen om een reflectie op onderhavig voorstel indachtig deze uitgangspunten, en daarbij een toelichting hoe deze adequaat zijn geborgd, in tegenstelling tot bij eerdere systemen zoals SyRI. Hoe wordt steeds de privacy van burgers voldoende gerespecteerd?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen (BRP). Deze leden onderschrijven de stelling van de regering dat juistheid en volledigheid van de (adres)gegevens in de basisregistratie personen zowel voor de overheid als voor de burger van groot belang is (memorie van toelichting, blz. 1). De regering stelt dat het identificeren en herstellen van incorrecte gegevens kan bijdragen aan de oplossing van sociale problematiek, doordat de burger (weer) in het vizier van de overheid komt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeveel (procent van de) gevallen herstel van onjuiste gegevens een dergelijk effect heeft gehad. In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie ook naar de eerste ervaringen met het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties, dat in januari van start is gegaan.

De leden van de SP-fractie hebben de wijziging van de Wet basisregistratie personen gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP erkennen het belang van een goede basisregistratie, bijvoorbeeld om problemen met de toekenning van de huurtoeslag of andere uitkeringen te voorkomen. De koppeling van meerdere overheidsdatabestanden dient echter altijd zorgvuldig en met de juiste waarborgen te gebeuren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend voorstel. Zij begrijpen de wens om de kwaliteit van adresgegevens in de BRP te verbeteren. Tegelijkertijd hebben zij vragen over de doelmatigheid en proportionaliteit van voorliggend voorstel alsmede de bescherming van burgers tegen onjuist gebruik van persoonsgegevens. Derhalve hebben zij behoefte aan het stellen van de volgende vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat voorliggend wetsvoorstel kan bijdragen aan de oplossing van sociale problematiek, doordat de burger (weer) in het vizier van de overheid komt. Genoemde leden vragen of er niet meer doelmatige manieren dan de invoering van een centrale voorziening zijn om dit doel te bereiken. Voorts vragen zij naar de verwachte impact van voorliggend voorstel op het oplossen van sociale problematiek. Welke impact heeft de projectfase in dat licht reeds gehad en hoe is dit kwantificeerbaar?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat stichting ICTU momenteel als verwerker voor de colleges optreedt. Kan de regering aangeven welke bevoegdheden deze stichting momenteel heeft. Genoemde leden constateren dat bijvoorbeeld ook het Inlichtingenbureau fungeert als informatieknooppunt tussen gemeenten. Kan de regering een overzicht geven van de stichtingen die gemeenten ondersteunen bij de verzameling en verwerking van gegevens?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een adresonderzoek door een college naar aanleiding van een signaal van het ICTU in de helft van de gevallen tot een correctie van adresgegevens in de BRP leidde. Kan de regering aangeven of bij ieder signaal een adresonderzoek plaatsvond, of dat hier een selectie door gemeenten in plaatsvond? Zo ja, welk deel van de signalen werd opgevolgd door een adresonderzoek? Kan de regering aangeven in hoeveel gevallen het daadwerkelijk adres gerelateerde fraude betrof, en in hoeveel gevallen juist een correctie waar geen sprake was van adres gerelateerde fraude. Kan de regering voorts aangeven hoe gemeenten die niet deelnamen aan het project hebben geopereerd op het gebied van adresonderzoek en correcties van adresgegevens in de BRP? Zijn er aantoonbare verschillen in aantallen correcties tussen gemeenten die wel en niet meededen aan het project?

Het lid van de fractie van BIJ1 heeft met verbazing kennis genomen van het voorstel Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen. Het lid wijst het voorstel af. Wat betreft de fractie van BIJ1 zijn de aangekaarte zorgen vanuit de Raad van State over de menselijke maat, de mogelijkheid tot buitenproportioneel gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de cultuur van structureel en systematisch wantrouwen waar dit voorstel op voortborduurt voldoende redenen om af te zien van dit voorstel. De zojuist geschetste zorgen en misstanden zullen hieronder worden toegelicht.

Het lid van de fractie van BIJ1 wijst als overkoepelend bezwaar richting het voorstel naar het feit dat deze voortborduurt op een systeem van alsmaar groeiend systematisch wantrouwen vanuit de overheid richting haar burgers. De bestrijding van fraude wordt ook in dit voorstel nadrukkelijk centraal gezet als concreet doel. De fractie van BIJ1 wijst de regering ook nu graag op eerder gemaakte opmerkingen in dit document over de grootschalige gevolgen die deze gedachtegang en de systematische implementatie daarvan hebben gehad op tienduizenden burgers. Ook wijst het lid van de fractie van BIJ1 op andere voorbeelden op lokaal niveau, zoals de gewenste implementatie van het systeem SyRi, waarbij duidelijk werd dat de overheid zowel landelijk als lokaal op dit moment de kennis noch het morele kompas in huis heeft om bij de omgang met (bijzondere) persoonsgegevens mensenrechten en menselijke maat in acht te nemen en te normeren.

BIJ1 vraagt concreet vooral om verregaande reflectie vanuit de regering en de overheid in het algemeen als het gaat om de drang om, zelfs na recente tragedies op grote schaal en het vooralsnog schrijnende gebrek aan systematische verbeterpunten aan de hand van deze gebeurtenissen, het gebruik van (bijzondere) persoonsgegevens uit te breiden in de (digitale) klopjacht naar fraudeurs. Het lid van de fractie van BIJ1 is concreet, zoals al uitgebreid beschreven in dit verslag, van mening dat de overheid zich niet capabel heeft bewezen dit verzoek op een rechtvaardige manier te kunnen honoreren, evenals dat zij niet heeft laten zien te hebben geleerd van eerder gemaakte fouten en (het gebrek aan) de concrete afhandeling hiervan. De fractie van BIJ1 is dus van mening dat dit voorstel geen doorgang mag vinden.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

Al enige tijd is er het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA), zo merken de leden van de VVD-fractie op. Die werkwijze wordt nu wettelijk verankerd. Op basis van een signaal van de Minister van BZK «kan» het college van burgemeester en Wethouders besluiten een adresonderzoek in te stellen. Welk gevolg aan een signaal wordt gegeven, is dus aan het college, zo is de verantwoordelijkheidsverdeling. Hoeveel vrijheid heeft een college nu om al of niet onderzoek te doen? De Minister (Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, RvIG) geeft toch niet voor niets een signaal. In hoeverre worden er daarover in het Gebruikersoverleg BRP-afspraken gemaakt? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De huidige Wet BRP voorziet al in een terugmeldplicht van een bestuursorgaan aan het college van B en W. Daar komt nu de mogelijkheid bij om een melding bij de Minister van BZK te doen. Wanneer moet er een melding aan het college worden gedaan en wanneer een melding aan de Minister, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Ook derden kunnen worden aangewezen om een terugmelding aan de Minister te doen. Maar deze «derden» worden niet verplicht om terug te melden. De leden van de VVD-fractie krijgen graag een nadere motivering daarvan. Waarom zouden deze «derden» anders bij ministeriële regeling aangewezen moeten worden? Wat is daar dan de zin van? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De Minister maakt gebruik van profielen om adressen uit de verstrekkingenvoorziening te selecteren. Bij ministeriële regeling zullen de profielen worden vastgesteld. Op basis waarvan worden de profielen vastgesteld? Op basis waarvan wordt bepaald of het nodig is om profielen te wijzigen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Door toepassing van algoritmen worden adressen geselecteerd die voldoen aan bepaalde kenmerken, met als doel om signalen aan de colleges van B en W door te geven. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op het gebruik van algoritmen in dezen. Wat is in dezen de relatie tussen profielen en algoritmen en om welke kenmerken gaat het?

De leden van de D66-fractie constateren dat de gemeenten, de Minister van BZK en bestuursorganen in 2014 zijn gestart met de LAA met als gezamenlijk doel om incorrecte adresgegevens in de BRP te identificeren en te corrigeren. De opzet waarbij terugmeldingen van bestuursorganen op een centraal punt ontvangen en geanalyseerd worden, heeft het onderzoek naar de juistheid van adresgegevens in de BRP bevorderd en is volgens de regering aldus effectief gebleken. De werkwijze wordt daarom in onderhavig wetsvoorstel structureel in de wet vastgelegd. Kan de regering toelichten hoe zij die effectiviteit weegt ten opzichte van de hoeveelheid aan gegevens die hierdoor zijn verwerkt? Hoeveel meldingen zijn er door de jaren heen via de LAA gedaan en hoeveel gevallen van onjuiste adresgegevens in de BRP zijn daarmee aan het licht zijn gebracht? Welke (financiële) impact heeft de LAA gehad op het tegengaan van oneigenlijk gebruik van overheidsvoorzieningen? En welke alternatieven zijn er voor handen? Graag een reflectie op de proportionaliteit en subsidiariteit.

De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts om een toelichting op de juridische deugdelijkheid van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) zónder een wettelijke basis als de voorliggende. In hoeverre was deze geborgd, en waarom is nu toch gekozen voor een wettelijke verankering van de aanpak? Met het wetsvoorstel komt een einde aan de situatie waarbij colleges op basis van vrijwilligheid aan LAA deelnemen. Heeft de regering signalen ontvangen van colleges of gemeenteraden die daar ongelukkig mee zijn?

De leden van de D66-fractie lezen dat naast bestuursorganen ook andere instanties, in de hoedanigheid van een «derde die werkzaamheden verricht met een gewichtig maatschappelijk belang», een terugmelding kunnen doen aan de Minister. Deze leden vragen om een toelichting aan welke derden zij hierbij concreet moeten denken? Kan het hier gaan om private partijen, en zo ja, welke? Hoe is geborgd dat terugmeldingen van dergelijke derden niet leiden tot het onjuist aanmerken van een burger als iemand die mogelijk onjuiste adresgegevens heeft verstrekt?

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in de brief van 8 november 2017 (TK 17 050, nr. 540) de Staatssecretaris aankondigde, dat de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) zich in de toekomst ook meer zou gaan richten op preventie: «De aanpak is nu nog met name repressief, door het achteraf opsporen van BRP-onjuistheden en de daarmee gepaarde adresgerelateerde fraude. De inzichten die zijn ontstaan zullen in de toekomst ook worden ingezet om misbruik van verkeerde woonadressen of vergissingen te helpen voorkomen. Wie zich registreert op een verkeerd adres zal sneller gesignaleerd worden, bij voorkeur direct bij registratie.» De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze dit aspect van de LAA in het voorliggende wetsvoorstel is vormgegeven.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe vaak fraude met publieke middelen naar schatting plaatsvindt op basis van adresgerelateerde fraude. Hoeveel geld gaat hiermee jaarlijks verloren en hoeveel geld wordt er jaarlijks ingezet om adresgerelateerde fraude te bestrijden?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de ondersteuning door de Minister bestaat uit het ontwikkelen en uitzetten van signalen naar colleges. Op basis van welke indicaties worden dergelijke signalen gedaan? Hoe ontstaat het vermoeden dat een persoon niet op het juiste adres staat ingeschreven?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de Minister de werkzaamheden van stichting ICTU overneemt. Zij vragen naar een nadere toelichting waarom hiertoe wordt overgegaan. Voorts vragen zij of een andere stichting of uitvoeringsorganisatie met deze taak gaat worden belast.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat het voorstel ook toeziet op briefadresgegevens. Zij vragen hoe controle op de juistheid van briefadresgegevens plaatsvindt en wat de exacte noodzaak is. Hoe is hierin oog voor de bijzondere omstandigheden van de doelgroep die genoodzaakt is gebruik te maken van een briefadres? Welke signalen zullen, specifiek waar het briefadressen betreft worden gebruikt? Hoe vaak vindt briefadres gerelateerde fraude plaats en waar mogen genoemde leden hier dan bij aan denken.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering stelt dat door een zorgvuldige selectie wordt voorkomen dat adressen, en daarmee burgers, onnodig in een adresonderzoek worden betrokken. Zij vragen de regering toe te lichten hoe dit wordt voorkomen en waarom deze wet nodig is om onnodige adresonderzoeken te voorkomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven welke instanties onder «derden» kunnen vallen, kan hier één of meerdere voorbeelden van worden gegeven. Voorts vragen zij waarom de regering de mogelijkheid openlaat om derden aan te wijzen die níet voornemens zijn gebruik te maken van de bevoegdheid. Tevens vragen zij of derden gebruik maken van risicoprofielen bij het opstellen en doorgeven van signalen aan de Minister.

De leden van de ChristenUnie lezen dat de Minister gebruik maakt van profielen om adressen te selecteren. Zij vragen of hiermee zogeheten risicoprofielen worden bedoeld. Op basis van welke gegevens worden adressen geselecteerd? Kan de regering inzicht geven in de selectiefactoren en drempelwaarden? Kan worden uitgesloten dat hierbij op basis van discriminatoire gegevens wordt geselecteerd? Zo ja, hoe wordt dat uitgesloten en hoe vindt toetsing op de profielen plaats?

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de opmerking van de Raad van State dat ook in deze wet dient te worden vastgelegd dat menselijke tussenkomst noodzakelijk is. Dit om helderheid te verschaffen richting burgers en gemeenten, zeker waar gemeenten te maken hebben met capaciteitsproblemen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven hoe burgers bezwaar kunnen maken tegen een besluit dat genomen is op basis van een melding van de Minister. Hoe kunnen burgers ook bezwaar maken tegen het feit dat een onderzoek tegen hen wordt ingesteld, bijvoorbeeld wanneer dit is gebeurd op basis van voornoemd profiel? Hoe wordt voorkomen dat gemeenten naar de Minister wijzen en vice versa?

Informatie uit de verstrekkingenvoorziening

De leden van de D66-fractie lezen dat de algoritmes waarmee de geautomatiseerde selectie van adressen in de projectfase plaatsvond, het karakter hebben van eenvoudige beslisbomen met een beperkt aantal selectiefactoren en drempelwaarden. Deze leden zijn niettemin waakzaam voor geautomatiseerde selectie op basis van profielen. Welke selectiefactoren en drempelwaarden zijn in de projectfase gebruikt, en welke is de regering voornemens te gaan gebruiken? Zijn er in het verleden selectiefactoren en drempelwaarden geschrapt, omdat deze leidden tot de onterechte selectie van grote groepen burgers? Voorts delen deze leden de vraag van de Raad van State hoe de vereiste betekenisvolle menselijke tussenkomst gewaarborgd is. Want Colleges van B&W worden in het voorstel verplicht te reageren op een signaal van de Minister, maar de vraag is of dit in de praktijk voldoende garantie biedt. Welke toetsing zal door mensen plaatsvinden? Is de kans aanwezig dat als reactie op een signaal bijvoorbeeld slechts een vinkje wordt gezet, waarna al onderzoek naar de juistheid van gegevens plaatsvindt? Kortom: is volgens de regering niet toch schending van de AVG mogelijk, vanwege standaardisering of vereenvoudiging van de reactie op signalen, of onbekendheid met de eis van betekenisvolle menselijke tussenkomst? In hoeverre gaat dit geëvalueerd worden? En kan de regering toelichten welke impact twijfel aan de juistheid van de adresgegevens voor burgers kan hebben? Voorts vragen deze leden of de basisgegevens onderdeel gaan uitmaken van een van de samenwerkingsverbanden onder de aanstaande Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden?

De leden van de D66-fractie constateren tot slot dat het wetsvoorstel de mogelijkheid creëert voor aangewezen bestuursorganen en derden ook andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gegevens aan de Minister van BZK te verstrekken. Aan welke gegevens moeten deze leden dan denken? En welke derden kunnen mogelijk bij de gegevens? Kan de regering ingaan op de proportionaliteit en subsidiariteit hiervan, indachtig het uitgangspunt van minimale gegevensverwerking?

3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State die erop wijst dat een betrokkene op grond van artikel 22, eerste lid van de AVG het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking (waaronder profilering) gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. Er dient met het oog daarop altijd sprake te zijn van betekenisvolle menselijke tussenkomst. Met de Raad van State hechten ook de leden van de CDA-fractie er grote waarde aan dat deze betekenisvolle menselijke tussenkomst gewaarborgd is. Indien het verantwoordelijke college altijd zonder meer of routinematig signalen opvolgt, is er volgens de Raad van State de facto sprake van volledig automatische besluitvorming en wordt niet voldaan aan de eis van betekenisvolle menselijke tussenkomst. De regering antwoordt dat artikel 22, eerste lid van de AVG onverkort geldt en verwijst voor de uitvoeringspraktijk naar de circulaire BRP Adresonderzoek, van 1 november 2018. De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen de regering neemt om te voorkomen dat er in de praktijk de facto toch sprake zal zijn van volledig automatische besluitvorming.

Het lid van de fractie van BIJ1 wijst op het feit dat de Raad van State in zijn adviesverslag zorgen uit over de waarborging van de menselijke maat binnen het voorstel. Er zijn concrete zorgen over het volledig kunnen uitsluiten van een automatische besluitvorming, waarin betekenisvolle menselijke tussenkomst dus niet gegarandeerd kan worden. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt de regering om te reflecteren op deze zorg en de potentiële gevaren die een dergelijk systeem met zich meebrengt. Ziet de regering ook dat, met recente voorbeelden van op grote schaal door de overheid gecreëerd leed in de hand, dat enige twijfel over de mogelijkheid tot implementatie van de menselijke maat voldoende moet zijn om een dergelijk voorstel in te trekken vanwege te grote risico’s rondom de (veilige) uitvoerbaarheid?

De fractie van BIJ1 wijst als concreet voorbeeld graag naar het tevens door de Raad van State aangekaarte gebrek aan personele capaciteit. De reële angst bestaat dat er een routinematige opvolging van aangeboden signalen ontstaat, waardoor er «de facto» sprake is van een dergelijke automatische besluitvorming en er dus niet kan worden voldaan aan betekenisvolle menselijke tussenkomst. Het lid vraagt de regering te reflecteren op die gedeelde zorg, en vraagt of de regering wil ingaan op de stelling dat een grootschalig project met verwerking van- en toegang tot bijzondere gegevens in combinatie met een gebrekkige menselijke capaciteit gevaarlijk is voor zowel de nauwkeurige uitvoering van een dergelijk systeem, als voor de (digitale) veiligheid van burgers. Is de regering het met ons eens dat dit concrete risico niet genomen mag worden?

Bijzondere categorieën van persoonsgegevens

De leden van de SP-fractie lazen in de opmerkingen van de Raad van State dat in eerste instantie er niet gekozen is voor alleen een uitzondering voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens met betrekking tot gezondheid. Genoemde leden vinden het goed dat dit is aangepast maar vragen wel naar de redenen waarom dit in eerste instantie niet is gebeurd. Zij vinden het zorgwekkend dat pas na advies van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens enkele aanpassingen zijn gedaan en deze intentie er in eerste instantie blijkbaar niet was. Kan hier nader op in worden gegaan? Kan er nogmaals verzekerd worden dat andere bijzondere persoonsgegevens niet gebruikt of verwerkt worden?

In het adviesrapport van de Raad van State wordt, zo merkt het lid van de fractie BIJ1 op, nadrukkelijk gewezen op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals bijvoorbeeld ras, godsdienst en/of gezondheid. In de voorgestelde ondersteunende taak van de Minister wordt deze bevoegd om dergelijke gegevens te verwerken. Een praktijk die verboden is, tenzij er een wettelijke uitzonderingsgrond van toepassing is. De Raad van State schrijft dat zij van mening is dat de verwerkingsgrondslag in het voorstel moet worden beperkt. Het lid van de fractie van BIJ1 wijst nadrukkelijk naar dit advies en onderstreept deze. Het lid wijst de regering dan ook op de aangekaarte zorgen over deze verwerking van gegevens, in acht nemende dat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens in recente jaren meermaals voor grootschalige overtreding van mensenrechten en enorm menselijk leed heeft gezorgd. Begrijpt de regering het standpunt van de fractie van BIJ1, als wij pleiten dat grootschalige reflectiemomenten en een complete herziening van het gebruik van (bijzondere) persoonsgegevens vanuit de overheid of haar uitvoerende instanties, evenals verregaande garantiestellingen over de (digitale) veiligheid van burgers en bijbehorende privacy en mensenrechten, zeker met recente tragedies in het achterhoofd, op dit moment een veel grotere prioriteit geniet dan het uitbouwen van (digitaal) toezicht? Is de regering het met de fractie van BIJ1 eens dat de overheid op dit moment, zowel praktisch als ethisch, niet het mandaat zou mogen aangrijpen om dergelijke voorstellen te doen, nadat zij zeer recentelijk verantwoordelijk bleek voor een van de grootste schandalen als het gaat om de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens van onze tijd, met alle gevolgen van dien?

4. Gevolgen voor de burger en de overheid

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de extra uitvoeringslasten voor gemeenten als gevolg van de LAA-onderzoeken. Wat zijn die lasten? Deze leden begrijpen dat gemeenten nu een vergoeding van 70 euro per onderzoek krijgen. Wordt dat met dit wetsvoorstel voortgezet? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten voor beheer, exploitatie en doorontwikkeling pas in een later stadium duidelijk zullen worden. Deze leden vragen de regering, wat de raming van de kosten is op basis van de ervaringen met het project LAA.

De leden van de SP-fractie lezen dat er geen besluiten mogen worden genomen door het College op basis van de signalen vanuit de Minister. Er wordt door het College een vooronderzoek gestart, wat eventueel kan leiden tot een huisbezoek. Klopt het dat mensen niet op de hoogte worden gebracht van een vooronderzoek, en dat zij deze gegevens alleen krijgen als zij hier specifiek om vragen? Hoe kunnen zij hier echter weet van hebben, vragen de genoemde leden. Waarom is er niet voor gekozen om de betrokken mensen van een vooronderzoek op de hoogte te stellen?

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De meeste gemeenten nemen reeds deel aan het project LAA, zo lezen de ledn van de CDA-fractie. Hoeveel gemeenten nemen deel aan het project LAA en hoeveel gemeenten moeten dus nog worden aangesloten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat een adresonderzoek ingrijpend kan zijn voor de betrokkenen. Bijvoorbeeld omdat er zorgen kunnen ontstaan over het recht op toeslagen. De genoemde leden achten het dan ook van groot belang dat de gegevens juist verwerkt worden en mensen duidelijk worden geïnformeerd over het waarom van een adresonderzoek en de afhandeling. Hoe wordt dit gewaarborgd in dit voorstel? De leden van de SP-fractie vragen verder een nadere reactie op de zorgen van de 4 grootste Nederlandse gemeenten die aangeven dat een adresonderzoek langer in beslag zal nemen dan de gestelde termijnen in het voorstel. Waarom acht de regering de gestelde termijnen wel haalbaar?

De fungerend voorzitter van de commissie, Martin Bosma

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx