Vastgesteld 5 juli 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 10 juni 2022 over voorhang Besluit basisregistratie personen (BRP) in verband met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (Kamerstuk 35 772, nr. 36).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 juni 2022 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, De Vos
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, D66, SP, GroenLinks en de BBB kennis hebben genomen van de AMvB tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP) ten behoeve van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA). De leden van voornoemde fracties hebben over het ontwerpbesluit verschillende vragen en opmerkingen. Ik dank de fracties voor hun bijdrage en ga graag in op de – hieronder gecursiveerde – vragen en opmerkingen. Hierbij is de indeling en volgorde van het verslag aangehouden. Achter de diverse vragen van de fracties is dikgedrukt het vraagnummer genoteerd zodat bij de beantwoording van vragen ook verwezen kan worden naar de beantwoording van andere vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Zij hebben het wetsvoorstel inzake de Wet BRP met betrekking tot adreskwaliteit gesteund. Dat wetsvoorstel c.q. die wet wordt in deze AMvB nader uitgewerkt. Graag willen zij over het ontwerpbesluit enkele vragen stellen. Allereerst merken zij op dat de juistheid van adresgegevens in de BRP om diverse redenen van groot belang is. Maar daarbij is het ook van groot belang om de privacy van mensen te waarborgen en om discriminatie te voorkomen. De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat het proces met betrekking tot de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit met alle zorgvuldigheid omgeven is. Zo is bij de ontwikkeling van profielen menselijke tussenkomst voorzien, worden er geen persoonsgegevens verwerkt voordat dit is besproken en wordt er geen gebruik gemaakt van kunstmatige intelligentie bij het genereren van signalen. De leden van de VVD-fractie krijgen hier graag een bevestiging van. (1) Onder deze AMvB komt een ministeriële regeling te hangen. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie deze regeling voor inwerkingtreding. (2)
Met de leden van de VVD-fractie hecht ik zeer aan een zorgvuldige inrichting van het proces van gegevensverwerking. Ik kan bevestigen dat bij LAA geen gebruik gemaakt wordt van kunstmatige intelligentie bij het genereren van onderzoeksignalen voor gemeenten. De risicoprofielen waarmee deze signalen worden gegenereerd worden opgesteld en aangepast door mensen.
De leden van de VVD-fractie constateren tevens terecht dat onder deze AMvB een ministeriële regeling komt te hangen, daarin worden genoemde risicoprofielen in detail vastgelegd. Ik zal deze regeling na vaststelling, maar voor inwerkingtreding aan uw Kamer doen toekomen ter informatie.
Krachtens artikel 28b, tweede lid, wordt bij ministeriële regeling per bestuursorgaan vastgelegd welke categorieën gegevens de Minister kan ontvangen in het kader van een terugmelding door het bestuursorgaan. Waarom wordt dit per bestuursorgaan vastgelegd? Waarom wordt dit niet in het algemeen vastgelegd? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering. (3)
Betreffend artikel beoogt transparantie te bieden over de te verwerken persoonsgegevens. Ik acht het wenselijk dat deze afbakening per bestuursorgaan wordt gemaakt, zodat inzichtelijk is welk bestuursorgaan welke informatie met de Minister deelt in het kader van LAA. Dit neemt niet weg dat daarmee tevens een limitatieve opsomming wordt gemaakt van de gegevens die de Minister mag verwerken. Er is geen bevoegdheid om andere gegevens te ontvangen van bestuursorganen, dan die zijn benoemd in de ministeriële regeling.
Bij de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit spelen «patronen», «signalen», «profielen» en «gegevens» een grote rol. De basis van het proces is een onderzoek naar patronen. Wanneer wordt er besloten een onderzoek naar «patronen» uit te voeren? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een nadere verduidelijking. (4)
Een onderzoek naar patronen ontstaat bij een hypothese over een maatschappelijk probleem of een ongewenste situatie met betrekking tot de adresregistratie. Vanuit gemeenten en deelnemende uitvoeringsorganisaties worden – op basis van eigen ervaringen in de praktijk – voorbeelden aangedragen waarin adresgegevens in de BRP niet juist waren. Als de voorbeelden op elkaar lijken, kan dat aanleiding zijn voor een onderzoek naar patronen. Dit betekent dat de stap wordt gezet van praktijkervaringen van mensen naar het onderzoek of bepaalde patronen ook op het niveau van data (in computersystemen) zichtbaar zijn. Een voorbeeld betreft het profiel Veelverhuizers. Gemeenten hebben in de projectfase van LAA aangegeven dat bij personen met een groot aantal adreswijzigingen in en relatief korte tijd, er twijfel is over de juistheid van adresgegevens. Uit het onderzoek naar patronen ontstond een risicoprofiel dat voldoende sterke signalen voor adresonderzoek opleverde. Dit profiel selecteert adressen waar een persoon staat ingeschreven die in de afgelopen twee jaar in ieder geval drie keer aangifte van een adreswijziging heeft gedaan.
Hiernaast kunnen, bijvoorbeeld vanuit de Tweede Kamer, maatschappelijke problemen worden aandragen waarbij LAA mogelijk een bijdrage kan leveren aan de oplossing. Of zo’n bijdrage daadwerkelijk geleverd kan worden, wordt bekeken in het onderzoek naar patronen. Een voorbeeld is de mogelijke inzet van LAA op de woningmarkt (onder andere het tegengaan van onrechtmatige bewoning van sociale huurwoningen). Naar aanleiding van een rondetafelgesprek op 9 maart 2019 is door de Minister van BZK toegezegd te onderzoeken of en hoe LAA hierbij ingezet kan worden. Over de eerste uitkomsten is de Kamer op 6 november 20201 geïnformeerd. Op dit moment wordt vanuit LAA samen met gemeenten en woningcorporaties een onderzoek naar patronen voorbereid.
Artikel 28f gaat over de terugkoppeling van de gemeente aan de Minister. Moet er in alle gevallen een terugkoppeling naar de Minister plaatsvinden, ook als er geen adresonderzoek heeft plaatsgevonden? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering. (5)
Ja, ook als er geen onderzoek heeft plaatsgevonden zijn gemeenten verplicht dat te melden aan de Minister. Zo heeft de Minister op centraal niveau zicht op het effect van de profielen. Daarbij is het van belang te weten waardoor een signaal niet tot een wijziging in de BRP heeft geleid. Komt dat doordat uit het onderzoek bleek dat het adresgegeven toch juist was, of is het signaal überhaupt niet door gemeenten onderzocht? Overigens wordt in de werkwijze van LAA vooraf met gemeenten besproken hoeveel signalen onderzocht kunnen worden gegeven de beschikbare onderzoekscapaciteit. Zo wordt ervoor gezorgd dat gemeenten niet meer signalen ontvangen dan zij kunnen onderzoeken. Dit neemt niet weg dat gemeenten goede redenen kunnen hebben om een signaal niet verder te onderzoeken, bijvoorbeeld omdat er reeds contact met de betreffende burger is gelegd of omdat deze zich inmiddels al heeft gemeld om zijn gegevens te laten corrigeren.
Tijdens de behandeling van de wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit waren de leden van de D66-fractie erg kritisch. Als gevolg hiervan zijn een aantal amendementen en moties aangenomen waaronder het amendement van lid Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 35 772, nr. 33) over een verbod op discriminatoire selectie op grond van nationaliteit, geboorteplaats of daarvan afgeleide gegevens. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de genoemde voorhang en willen de Staatssecretaris nog een enkele vraag voorleggen. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de adviezen en de consultatie, en specifiek de inbreng van de stichting Platform bescherming Burgerrechten. Deze leden hebben nog enkele vragen over de bewaartermijn van persoonsgegevens bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze leden vragen of de Staatssecretaris nader kan toelichten waarom de persoonsgegevens, die niet worden geselecteerd door de gemeenten, twintig jaar worden bewaard door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Aangezien de burgers niet actief worden geïnformeerd over het onderzoek, vragen deze leden of de Staatssecretaris nader kan toelichten of de bewaartermijn niet ingekort kan worden? (6)
De genoemde bewaartermijn (20 jaar) zal worden opgenomen in de ministeriële regeling en geldt ook voor gegevensverwerking die uiteindelijk niet tot een onderzoek door de gemeente heeft geleid. Ook personen wier gegevens enkel zijn verwerkt, zonder dat een adresonderzoek heeft plaatsgevonden, hebben recht op inzage in de betreffende verwerking. Ik acht het daarbij wenselijk dat de burger ook in die situatie gedurende 20 jaar inzage geboden kan worden. Hierbij wordt aangesloten bij de termijn die reeds geldt voor de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan gebruikers van de registratie, zoals UWV en DUO. Hiervoor geldt dat informatie over deze verstrekking gedurende 20 jaar wordt bewaard, zodat de burger ook geruime tijd later kan opvragen aan wie zijn gegevens zijn verstrekt.
De leden van de fractie van de SP hebben het besluit met betrekking tot de basisregistratie personen gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden hebben hun ernstige twijfels bij de nut en noodzaak van het onderliggende wetsvoorstel en hebben deze geuit tijdens het debat over deze voorgestelde wijziging. De leden van de SP-fractie betreuren het dat het delen van data met verschillende overheidsinstanties op vele punten niet wettelijk wordt verankerd maar in onderliggende besluiten en maatregelen wordt vervat. Dat geldt met name voor besluiten over welke factoren aanleiding geven tot het opstellen van risicoselectieprofielen en welke informatie een dergelijk profiel mag bevatten, zoals onder de artikelen 28c en d. Kan er nadere toelichting worden gegeven welke informatie het hier betreft, wat de grenzen zijn en welke andere voorwaarden er per ministeriële regeling worden gesteld? (7) Waarom is ervoor gekozen om dit niet al wettelijk in te kaderen maar dit per ministeriële regeling te doen? (8)
Ik heb begrip voor de twijfels van de leden van de SP-fractie over het bovenliggende wetsvoorstel. Voor een uitgebreide reactie daarop verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer 25 maart jongstleden deed toekomen.2 Daarin ben ik onder andere ingegaan op het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel en op de waarborgen ter bescherming van de rechten en vrijheden van burgers. De leden van de SP-fractie vragen naar de informatie (persoonsgegevens) die bij het gebruik van een risicoprofiel wordt verwerkt. Het gaat daarbij in de eerste plaats om persoonsgegevens die in de BRP zelf staan; zoals naam, adres en BSN. Daarnaast worden gegevens uit externe bronnen verwerkt, zoals de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit gebeurt om adressen met een andere gebruiksfunctie dan wonen uit de selectie voor gemeenten te weren. Adressen die op voorhand niet in aanmerking komen voor een huisbezoek worden door de Minister niet aan de gemeente gemeld. In de ministeriële regeling wordt limitatief opgesomd welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden, daarbuiten is geen gegevensverwerking toegestaan. De belangrijkste voorwaarde is dat de verwerking van het gegeven noodzakelijk moet zijn voor het functioneren van het risicoprofiel. Daarbij geldt dat alle risicoprofielen tot doel moeten hebben om onjuiste adresgegevens te signaleren.
Bij ministeriële regeling wordt aldus een integraal overzicht gegeven van de gegevensverwerking die de Minister verricht om signalen voor adresonderzoek te genereren. Daarmee wordt transparantie geboden. Tegelijkertijd biedt het instrument van de ministeriële regeling, in tegenstelling tot een wet, de noodzakelijke flexibiliteit voor de uitvoering van LAA. In de werkwijze van LAA worden alle profielen en informatiebronnen door de Minister periodiek getoetst op de meerwaarde voor het adresonderzoek. Profielen die niet langer meerwaarde hebben – bijvoorbeeld omdat zij in afnemende mate leiden tot een correctie van adresgegevens – worden niet meer gebruikt. Door de profielen in een ministeriële regeling op te nemen kunnen profielen die geen meerwaarde meer hebben op kortere termijn uit de regelgeving worden verwijderd, waardoor de Minister van BZK niet meer bevoegd is om dit profiel toe te passen. Een ministeriële regeling kent immers niet alleen een korter proces tot vaststelling, ook zijn er meer vaste verandermomenten gedurende het jaar. Deze flexibiliteit is ook essentieel in de onderzoeksfase naar patronen zodat tijdig onderzoek gedaan kan worden naar veranderende maatschappelijke fenomenen omtrent adresregistratie en, indien het onderzoek succesvol is gebleken, de uitkomsten van dit onderzoek op korte termijn vertaald kunnen worden naar een profiel.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zal ik deze ministeriële regeling na vaststelling, maar voor inwerkingtreding aan uw Kamer doen toekomen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar wat gebeurt er met de terugkoppeling vanuit gemeenten indien blijkt dat er vaker niet dan wel een juist vermoeden van onjuiste adresgegevens blijken te zijn. Welke evaluatiewaarborgen zijn er? (9)
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 worden alle profielen en informatiebronnen door de Minister periodiek getoetst op de meerwaarde voor het adresonderzoek. Doordat gemeenten resultaten van adresonderzoeken terugkoppelen, hebben gemeenten, Minister en signaalleveranciers doorlopend zicht op de effectiviteit van een risicoprofiel. Hierbij is van belang dat het proces van profielontwikkeling waarborgen biedt. De inzet van een nieuw profiel gebeurt stapsgewijs, eerst op kleine schaal (voor een beperkt aantal gemeenten) waarbij steeds – voor opschaling – een evaluatie plaatsvindt. Pas nadat uit adresonderzoek en evaluatie met betrokken gemeenten en bestuursorganen blijkt dat deze signalen in hoge mate leiden tot een correctie van adresgegevens in de BRP, wordt het profiel ook voor de andere gemeenten toegepast. In de projectfase was een trefkans van 50 procent of hoger richtinggevend in de beoordeling of een profiel al dan niet werd voortgezet. Voorzien is dat deze werkwijze wordt overgenomen door de Minister van BZK.
Genoemde leden vragen verder naar de terugkoppeling naar mensen die onderwerp zijn geweest van adresonderzoek. Indien het adres blijkt te kloppen kan het ook van meerwaarde zijn dat mensen geïnformeerd worden; zo hebben zij immers meer inzicht in hoe de overheid met hun gegevens om is gegaan. Waarom wordt hier niet voor gekozen? (10)
Gelet op de overgenomen motie (Kamerstuk 35 772, nr. 28) (Dekker-Abdulaziz en Ceder) ben ik momenteel met de VNG in gesprek om de uitvoerbaarheid van het actief informeren van burgers over een LAA-signaal te onderzoeken. Hieronder vallen ook personen wier gegevens zijn onderzocht in het kader van LAA, maar waar er geen correctie van die gegevens heeft plaatsgevonden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer, vóór de inwerkingtreding van de wet, informeren.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. Allereerst vragen de leden van de fractie van GroenLinks de Staatssecretaris helder uiteen te zetten op welke wijze zij de kritiek vanuit de Kamer bij de wetsbehandeling concreet heeft meegenomen bij de opstelling van het voorliggende besluit. (11)
Tijdens de wetsbehandeling zijn vanuit uw Kamer verschillende vragen gesteld en moties en amendementen ingediend. Daarbij hechtte uw Kamer met name aan: (a) een onderbouwing van nut en noodzaak, (b) wezenlijke menselijke tussenkomst, (c) maatregelen om discriminatoire selectie van burgers te voorkomen, (d) transparantie over de verwerking van persoonsgegevens en (e) onafhankelijke toetsing en evaluatie. Voor de nadere onderbouwing van nut en noodzaak en de maatregelen om discriminatoire selectie te voorkomen, verwijs ik naar mijn brief van 25 maart jongstleden.3 Voor wat betreft deze AMvB geldt dat daarin, ter uitvoering van het gewijzigd amendement van het lid Dekker-Abdulaziz c.s.,4 een procedure voor menselijke tussenkomst is voorgeschreven. De AMvB bepaalt hiertoe dat een onderzoek naar patronen pas wordt gestart nadat daarover overleg is gepleegd met gemeenten en signaalleveranciers en waarbij de Minister van BZK inzicht geeft in de gegevens die daarvoor worden verwerkt. Er worden aldus geen persoonsgegevens verwerkt (geanalyseerd) voordat dit is besproken met de betrokken partijen (gemeenten en signaalleveranciers). Verder draagt deze AMvB bij aan het bieden van transparantie over de verwerking van persoonsgegevens. Zo bevat de AMvB een limitatieve opsomming van de categorieën persoonsgegevens die, in de vorm van een signaal, door de Minister van BZK aan een gemeente worden verstrekt. Zoals te doen gebruikelijk is deze AMvB reeds getoetst door de Autoriteit Persoonsgegevens en zal ook de Raad van State advies uitbrengen. Daarmee is ook voorafgaande onafhankelijke toetsing geborgd. Tot slot zal, zoals toegezegd in het debat met uw Kamer over de Wet BRP LAA, voor de inwerkingtreding van de wet een onafhankelijke evaluatie van het project-LAA worden uitgevoerd, wordt één jaar na inwerkingtreding een invoeringstoets uitgevoerd en wordt de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.
Daarnaast vernemen de aan het woord zijnde leden graag of zij voornemens is de ministeriële regeling die onder het besluit komt te hangen voor inwerkingtreding aan de Kamer voor te leggen. Zo ja, op welke termijn verwacht het kabinet dit te doen? (12)
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zal ik deze ministeriële regeling na vaststelling, maar voor inwerkingtreding aan uw Kamer doen toekomen. Het moment van inwerkingtreding van deze regeling valt samen met de inwerkingtreding van de bovenliggende AMvB en het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld door de Eerste Kamer.
De Staatssecretaris schrijft in de toelichting op het besluit: «Deze wijze van selectie heeft de voorkeur boven een willekeurige, steekproefsgewijze, selectie van adressen. Dit is ook in het belang van de privacy van de burger, die niet willekeurig en daardoor mogelijk onnodig een huisbezoek krijgt in het kader van een onderzoek naar de juistheid van diens adresregistratie in de BRP.» Wat betekent dit concreet, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Betekent dit dat ook een andere wijze van selectie – die niet de voorkeur heeft – zoals een willekeurige, steekproefsgewijze selectie juridisch nog steeds tot de mogelijkheden behoort? (13)
Deze AMvB en bovenliggend wetsvoorstel bieden een regeling voor risicogerichte selectie, die – als het gaat om centrale ondersteuning van gemeenten bij het adresonderzoek – de voorkeur heeft boven volledig willekeurige selectie. Dit neemt niet weg dat gemeenten zelf, als verantwoordelijke voor de BRP-gegevens van eigen inwoners, bevoegd blijven om – naast de LAA-onderzoeken – ook op andere wijze (bijvoorbeeld steekproefsgewijs) onderzoek te blijven doen. Het is aan gemeenten zelf om hierin een afweging te maken.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de voorhang en de gedane voorstellen tot wijzigingen welke betrekking hebben op de BRP, welke in verband staan met de LAA, en acht het positief dat er wordt ingezet op een goede verwerking van adresgegevens. Daarnaast acht het lid van de fractie BBB het ook positief dat er werk in is gestoken om gedurende de analyses van gegevens de transparantie te behouden. Meermaals wordt in het besluit verwezen naar profielen. Het is het lid van de fractie BBB nog niet helemaal duidelijk geworden wat zo’n profiel nu precies inhoudt en op basis van wat voor gegevens deze profielen tot stand kunnen komen. Hetzelfde geldt voor de onderliggende patronen die tot een profiel moeten resulteren. Kan het kabinet meer verduidelijking geven over wat voor informatie en categorieën ten grondslag kunnen liggen voor een profiel, evenals de patronen die tot een profiel dienen te resulteren? (14)
In de projectfase van LAA is ervaring opgedaan met het ontwikkelen en gebruiken van profielen. In het antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de totstandkoming van een risicoprofiel vanuit een onderzoek naar patronen. Hieruit ontstaat een profiel met een of meerdere selectiefactoren waarmee adresgegevens van een persoon worden geselecteerd. Selectiefactoren zijn kenmerken, zoals: het totaal aantal inschrijvingen op een adres of het aantal verhuisbewegingen per jaar op een adres. Deze factoren leiden in onderlinge samenhang tot gerede twijfel over de juistheid van deze adresgegevens. Een profiel bestaat uit algoritmen; rekenregels of selectiefactoren waarmee adressen uit de database (BRP) worden gefilterd. Er wordt geen zelflerend algoritme toegepast, de algoritmes die worden gebruikt zijn eenvoudige, transparante beslisbomen (rule based) met een beperkt aantal selectiefactoren en drempelwaarden. In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.5 Een voorbeeld is het profiel Leegstand. Dit ging in de projectfase van LAA om adressen waar gedurende ten minste één jaar geen personen staan ingeschreven, maar waar in het verleden wel minstens één bewoner stond ingeschreven. Het vermoeden is dat het adres wel degelijk bewoond wordt, maar dat de personen niet staan ingeschreven. In dit profiel wordt naast gegevens uit de BRP ook informatie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) gebruikt, waarbij wordt gekeken naar de woonfunctie van het adres.
Dit lid deelt daarnaast de zorgen van Stichting Platform Bescherming Burgerrechten, die in het kader van de consultatie zorgen hebben geuit over het schijnbare gebrek aan rechtsbescherming van de burger in dit proces. Kan de Staatssecretaris meer inzicht geven in de rechten van de burger als hun gegevens verwerkt worden voor de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit? (15)
Op grond van de AVG en de Wet BRP heeft de burger recht op inzage in de gegevensverwerking (artikel 15 AVG) en om niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit (artikel 22 AVG). Bij LAA vindt geen geautomatiseerde besluitvorming plaats. Hiernaast heeft de burger bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Hij heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht het recht om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen een beslissing over de BRP-inschrijving (de ambtshalve correctie van adresgegevens door de gemeente). Ook heeft hij recht op inzage in het onderzoekdossier bij de gemeente.
Tevens heeft het lid van de BBB-fractie een vraag over de bewaartermijn van 20 jaar. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er voor deze termijn gekozen is en niet een kortere? Is de termijn van 20 jaar wel proportioneel? (16)
Voor een onderbouwing van de keuze voor een bewaartermijn van 20 jaar, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.