Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat suïcide jaarlijks veel mensenlevens kost, terwijl er effectieve interventies bestaan en dat artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorschrijft dat de wet het recht van eenieder op leven beschermt en dat het daarom wenselijk is de Wet publieke gezondheid te wijzigen teneinde zowel de rijksoverheid als de gemeenten blijvend op te dragen integraal beleid voor suïcidepreventie op te stellen en uit te voeren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede onderdeel ac door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
een handeling waarmee opzettelijk een eind wordt gemaakt aan het eigen leven, niet zijnde een zelfdoding waarbij sprake was van hulp bij zelfdoding in overeenstemming met de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding;
alle acties gericht op het voorkomen van suïcides en suïcidepogingen.
B
Na artikel 5a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt iedere vier jaar beleid vast op het gebied van suïcidepreventie en draagt zorg voor de uitvoering hiervan.
2. Het beleid, bedoeld in het eerste lid, betreft in ieder geval het in samenhang vaststellen van:
a. een landelijke agenda suïcidepreventie, met daarin een integrale aanpak van preventieve maatregelen, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de praktijk, vertaald naar doelstellingen en acties;
b. een communicatiestrategie suïcidepreventie om gedachten aan suïcide bespreekbaar te maken en suïcidepreventie algemene bekendheid te geven, en
c. een onderzoeksprogramma suïcidepreventie voor het ontwikkelen van kennis op het gebied van suïcide en suïcidepreventie.
3. Het beleid, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld in samenspraak met vertegenwoordigers van de wetenschap en de praktijk.
4. Het beleid, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen daarvan, wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, ieder voor zover dit beleid betrekking heeft op aangelegenheden die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.
5. Onze Minister zendt het beleid, bedoeld in het eerste lid, na vaststelling zo spoedig mogelijk aan de Staten-Generaal.
6. De vaststelling van het beleid, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats ten hoogste drie maanden voor de vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid.
Onze Minister draagt er zorg voor dat personen op ieder moment van de dag kosteloos en anoniem een telefonisch of elektronisch gesprek kunnen voeren over hun eigen gedachten, voorbereidingshandelingen of pogingen met betrekking tot suïcide, of die van iemand in hun omgeving, teneinde onafhankelijk advies te krijgen over suïcidepreventie en suïcide te voorkomen.
C
Artikel 13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met d tot b tot en met e, wordt voor onderdeel b (nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. wat het gemeentelijke beleid is op het gebied van suïcidepreventie;
2. In onderdeel b (nieuw) wordt «genoemde taken» vervangen door «genoemde taken en het beleid, bedoeld in onderdeel a».
1. De eerste vaststelling van het beleid, bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, vindt zo spoedig mogelijk plaats na inwerkingtreding van deze wet.
2. Indien de eerste vaststelling van het beleid, bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, plaatsvindt ten hoogste twee jaar voor de eerstvolgende vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, blijft dit beleid van kracht tot drie maanden voor de daaropvolgende vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid.
3. Indien de eerste vaststelling van het beleid, bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, plaatsvindt meer dan twee jaar voor de eerstvolgende vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, blijft dit beleid van kracht tot drie maanden voor de eerstvolgende vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid.
4. De gemeenteraad stelt binnen één jaar na de eerste vaststelling van het beleid, bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, het beleid vast, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder a, van de Wet publieke gezondheid.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,