Gepubliceerd: 17 februari 2021
Indiener(s): Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA)
Onderwerpen: gezondheidsrisico's zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35732-3.html
ID: 35732-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Aanleiding voor dit wetsvoorstel

Op 23 januari 2021 werd in Europees Nederland een avondklok van kracht. De avondklok was ingesteld door gebruik te maken van de mogelijkheid die de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) naar het oordeel van de regering biedt, en die de Minister van Justitie en Veiligheid bevoegd maakt het vertoeven in de openlucht te beperken. De voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:1100) heeft op 16 februari 2021 geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte is geactiveerd en dat artikel 8, eerste en derde lid Wbbbg, daarom onmiddellijk buiten werking moeten worden gesteld. Diezelfde dag is de uitvoerbaarheid bij voorraad van dat vonnis geschorst door het Gerechtshof Den Haag. Op 19 februari 2021 dient het hoger beroep. Dat kan ertoe leiden dat de grondslag voor de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 (Stcrt. 2021, 4191) komt te vervallen. De regering vindt het vervallen van de avondklok met het oog op de bestrijding van de epidemie ongewenst. Dit wetsvoorstel voorziet daarom in een afzonderlijke wettelijke grondslag voor het instellen van een avondklok.

2. Ontwikkeling van de epidemie

Pijlers van de bestrijding van de epidemie

Nederland bevindt zich middenin een wereldwijde pandemie. De bestrijding van de covid-19-epidemie is gebaseerd op drie pijlers:

  • een acceptabele belasting van de zorg – ziekenhuizen moeten kwalitatief goede zorg kunnen leveren aan zowel covid-19-patiënten als aan patiënten binnen de reguliere zorg;

  • het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving;

  • het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus.

Het kabinet heeft zich al genoodzaakt gezien ingrijpende maatregelen te treffen vanwege de SARS-CoV-2-crisis. Daarmee kon tot nu toe overbelasting en het volledig vastlopen van het zorgsysteem, worden voorkomen. De ervaringen in bijvoorbeeld Italië (Bergamo) tijdens de eerste golf en Londen tijdens de tweede golf laten zien wat de consequenties van een degelijk scenario zijn voor de maatschappij, de publieke gezondheid en de zorgverlening. Wel heeft de epidemie duidelijke gevolgen voor het uitstellen van reguliere zorg en zorgt zij voor uitval van zorgpersoneel.

In de huidige kwetsbare epidemiologische situatie staan de pijlers onder ernstige druk. Daarbij speelt de combinatie van de hoge aantallen besmettingen, ziekenhuis- en IC-opnames en de steeds bredere circulatie van de zogenaamde Britse en andere varianten een belangrijke rol. In combinatie met onzekerheden die verband houden met het exponentieel verloop van de besmettingen in deze pandemie is sprake van een naderende derde golf.

OMT-adviezen

Op 15 januari 2021 heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeengeroepen om te adviseren over de situatie rondom de covid-19 epidemie. Naar aanleiding van deze 96e bijeenkomst heeft het OMT geadviseerd in twee delen. In het eerste deel gaat het OMT, voor zover hier van belang, in op de actuele epidemiologische situatie. In het op 20 januari 2021 uitgebrachte tweede deel adviseert het OMT over aanvullende maatregelen, waaronder een avondklok.

In het advies naar aanleiding van het 96e OMT signaleert het OMT dat we op dit moment in Nederland de facto te maken hebben met twee zich naast elkaar ontwikkelende coronavarianten. Een epidemie met de «oude» variant, waar het aantal infecties op 31 december 2020 langzaam daalde, en een epidemie met de Britse variant, waar het aantal infecties op dat moment toenam. De voorspelling is dat, ook al daalt het aantal infecties met de oude variant, door het grotere aandeel van de Britse variant, die bovendien besmettelijker is, de huidige afname in aantal infecties, ziekenhuisopnames en IC-opnames zal stagneren en daarna in maart 2021 zal omslaan in een nieuwe toename.

Het OMT vindt de epidemiologische situatie kwetsbaar en de langetermijnvoorspellingen met doorrekening van de recent geïntroduceerde Britse en Zuid-Afrikaanse varianten ronduit zorgelijk. De verspreiding van de Britse variant is niet onder controle en kan op termijn (vanaf april 2021) vanwege toegenomen aantallen aan patiënten zorgen voor een verder toegenomen overbelasting op de zorg, zowel intramuraal als in verpleeghuizen en extramuraal, aldus het OMT.

Het OMT schrijft aan het slot van zijn 96e advies dat «de huidige ontwikkelingen betreffende de variantvirussen en de blijvend kwetsbare situatie in Nederland, met meer dan 100.000 besmettelijke personen maakt dat deze SARS-CoV-2-crisis nog niet voorbij is en dat krachtige bestrijding van de COVID-19-pandemie de komende maanden nog volop onze aandacht zal vergen.»

Aansluitend bij de drie pijlers van de aanpak van de covid-19-crisis maakt dat aanvullend optreden noodzakelijk is. Het OMT concludeert dat het van belang is om nu maatregelen te nemen om zo snel mogelijk zo laag mogelijk te komen wat betreft de verspreiding van het virus. Dat is van belang om de verspreiding van de nieuwe varianten onder controle te krijgen, totdat we een gunstig seizoenseffect kunnen verwachten op de verspreiding, en een positief effect van groepsimmuniteit door doorgemaakte infecties en door vaccinatie verwachten.

Het advies van het OMT van 19 januari 2021 is onverminderd actueel. Daarin heeft het OMT gewaarschuwd voor het scenario dat deze golf van de nieuwe Britse variant bovenop en als uitbreiding van de huidige tweede golf komt, terwijl de boog wat betreft de zorg toen al bijna maximaal gespannen stond. Die situatie moet naar het oordeel van het OMT worden voorkomen. Het devies is zo snel mogelijk zo laag mogelijk te komen. De opbrengst van een enkel geval nu voorkomen ten opzichte van tientallen later bestrijden is groot. Er was (en is) dus sprake van een acute buitengewone situatie waarin onverwijld handelen geboden is. Om die reden adviseerde het OMT nadrukkelijk tot het op kortst mogelijke termijn invoeren van een avondklok.

Het OMT beoordeelt in zijn 99e advies van 8 februari 2021 de epidemiologische situatie nog steeds als kwetsbaar, met grote onzekerheden wat betreft de prognose voor de komende maanden vanwege de opkomst van de Britse variant. Ten tijde van het 99e OMT-advies was het geschatte reproductiegetal voor de Britse variant circa 40% hoger dan de oude variant, de schatting van het reproductiegetal R voor de Britse variant op 22 januari 2021 komt uit op 1,13 (1,06–1,20); voor de klassieke variant bedroeg de R op 22 januari 2021 0,80 (0,75–0,85). Omdat de prevalentie van besmettingen in de bevolking nog steeds hoog is, namelijk naar schatting 103.861 personen op 28 januari, vertaalt een reproductiegetal van rond de 1 besmetting per geval zich in een groot absoluut aantal nieuwe infecties per dag. Naar schatting zijn van alle besmettingen met een eerste ziektedag rond 31 januari de helft veroorzaakt door de Britse variant. Wat betreft de prognose: met een R-waarde van rond de 1 zijn de schattingen op langere termijn zeer gevoelig voor kleine veranderingen die de R-waarde of net boven of net onder de 1 drukken, met exponentiele groei of verdere afname van het aantal COVID-19-gevallen tot gevolg.

Het totale huidige pakket van maatregelen (geholpen door de opbouw van immuniteit door doorgemaakte infecties en door vaccinaties) wordt essentieel geacht om de hoogte van een derde golf door de nieuwe variantvirussen te kunnen controleren en voor een belangrijk deel te kunnen mitigeren, waarbij een goede opvolging van het huidige maatregelenpakket essentieel is. Het OMT stelt dat het gemiddeld aantal contacten dat mensen de laatste week van januari hadden, is afgenomen ten opzichte van de periode voor de invoering van de avondklok en bezoekregeling. Dit wordt ondersteund door mobiliteitsgegevens waaruit een afname van vijftig tot vijfenzeventig procent blijkt gedurende de avondklokuren. Dit terwijl uit gedragsonderzoek en mobiliteitsgegevens blijkt dat de naleving van de maatregelen sterk afnam voor het ingaan van de tweede lockdown eind 2020.

Tevens stelt het OMT dat een vergelijking van de actuele getallen met de voorspelling op grond van de modellering van IC-opnames toont dat, binnen alle onzekerheden, de ontwikkeling van de aantallen opgenomen IC- en ziekenhuispatiënten de prognose volgde die een effect van de avondklok en bezoekbeperking poneert, beter dan bij een prognose waarin deze maatregelen geen effect zouden hebben. In dat laatste geval zou nu snel sprake zijn van een stijging van het aantal IC- en ziekenhuisopnames, daar waar dit aantal volgens het actuele beeld nu juist nog iets afneemt of stabiliseert.

Op grond van de uitkomsten van de modellering is de reductie teruggerekend die bewerkstelligd wordt door de avondklok en bezoekregeling en deze reductie blijkt op ongeveer 10% uit te komen. Dit percentage is consistent met het uit de literatuur eerder gerapporteerde percentage van 8–13%. Dezelfde modellering toont dat het loslaten van de huidige maatregelen, inbegrepen de avondklok en bezoekersregeling, het risico in zich draagt van een snelle stijging van het aantal nieuwe covid-19-gevallen. Het OMT adviseert op grond van voornoemde argumenten om het huidige maatregelenpakket, inbegrepen de avondklok en bezoekbeperking, onveranderd te verlengen.

Uit het 100e advies van het OMT, dat op 17 februari 2021 openbaar wordt, blijkt dat de adviezen onverminderd actueel zijn. De meest recente schatting van het reproductiegetal Rt, zoals berekend op basis van de meldingen van positieve gevallen, is voor 28 januari 2021 op basis van Osirismeldingen: 0,94 (0,91–0,97). Van 14 tot 28 januari 2021 is het geschatte reproductiegetal voor de Britse variant 37% hoger dan die van de klassieke variant. De schatting van het reproductiegetal voor de Britse variant op 28 januari 2021 komt uit op 1,13 (1,06–1,19), terwijl het Rt van het klassieke virus op 0,82 (0,77–0,87) ligt. Dat is het reproductiegetal als resultaat van alle maatregelen. Zonder de strenge maatregelen zou het reproductie getal dus veel hoger zijn en zou de verspreiding van het virus veel sneller plaatsvinden. Omdat de prevalentie van besmettingen in de bevolking nog steeds hoog is, vertaalt een reproductiegetal van ongeveer 1 besmetting per geval zich in een groot absoluut aantal nieuwe infecties per dag. Naar schatting de helft van alle besmettingen met een eerste ziektedag rond 31 januari 2021 is veroorzaakt door de Britse variant.

Samenvattend is er een vertraging te zien in de afname van het aantal infecties bij een Rt dat net onder de 1 is. De avondklok en het beperken van het bezoek thuis tot één persoon per dag lijken bij te dragen aan het stabiel houden van het aantal infecties. De prognoses kennen een grote mate van onzekerheid, o.a. door de opkomst van de nieuwe varianten. Het blijft van belang de Rt zo laag mogelijk te krijgen om de hoogte van de derde golf zo laag mogelijk te houden. Wat betreft de inschatting van het effect van de avondklok en de aangepaste bezoekregel valt weinig toe te voegen aan hetgeen eerder door het OMT werd vastgesteld; het effect is nog steeds consistent met een circa 10% reductie van de Rt.

De regering deelt die analyse en maakt deze tot de hare.

3. De hoofdlijnen van dit wetsvoorstel

Voorgesteld wordt om – in lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State – een bevoegdheid te creëren in hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg), dat is ingevoegd bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). Nu ter verzekering van het bestaan van een wettelijke basis voor een avondklok is gekozen voor een gewone wet, blijft op deze wijze de samenhang tussen de maatregelen voor de infectieziektebestrijding en de daarmee gepaard gaande verplichtingen en bevoegdheden gewaarborgd.

Net als onder de Wbbbg wordt het mogelijk om bij ministeriële regeling het vertoeven in de openlucht te beperken. Op grond van artikel 58b, eerste lid, Wpg gebeurt dit slechts ter bestrijding van de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2, of een directe dreiging daarvan. De totstandbrenging van een op het voorgestelde artikel 58j, eerste lid, onder f, Wpg gestoelde regeling geschiedt op dezelfde wijze als bij tijdelijke ministeriële regelingen op basis van de Twm (artikel 58c Wpg). Dit betekent dat ook een dergelijke ministeriële regeling wordt vastgesteld door de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister of Staatssecretaris die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Ook een dergelijke regeling wordt vervolgens nagehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Er is sprake van een week uitgestelde inwerkingtreding, behalve indien sprake is van een zeer dringende omstandigheid waarin ter beperking van gevaar direct moet worden gehandeld. De Tweede Kamer krijgt net als nu het geval is bij de op de Twm gebaseerde regelingen zeggenschap over de inwerkingtreding (bij de reguliere procedure) of de voortduring (bij de spoedprocedure). Indien naar het oordeel van de Ministers de regeling of een onderdeel daarvan niet langer noodzakelijk is voor het de bestrijding van de (dreiging van de) epidemie, wordt die regeling daartoe zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken (artikel 58c, zesde lid, Wpg).

De burgemeester kan ontheffing verlenen van de krachtens het voorgestelde artikel 58j, eerste lid, onder f, gestelde regels, indien dat in die regels is bepaald. Dit is momenteel niet het geval en dat blijft momenteel zo. In de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19, die blijft gelden, staan immers de nodige uitzonderingen met de bijbehorende formulieren, waardoor dit niet nodig is. Om voor de toekomst evenwel een wettelijke basis te bieden, als zulke ontheffingen wenselijk mochten blijken te zijn om maatwerk te kunnen bieden, wordt die basis nu wel voorgesteld. Ten behoeve van de slagvaardigheid in een individueel, bijzonder geval is de burgemeester, indien hij de ontheffingsmogelijkheid krijgt, niet verplicht om de gemeentelijke gezondheidsdienst om advies te vragen. De wet staat aan het vragen van dat advies overigens niet in de weg. Het bestaande afwegingskader van artikel 58e, vierde lid, Wpg, geldt onverkort.

Voor de handhaving geldt ook het regime uit de Wpg, zoals die bij de Twm is gewijzigd. Dit wil praktisch gezien zeggen dat, afhankelijk van de plaats, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de burgemeester een last onder dwangsom kunnen opleggen. Strafrechtelijke handhaving geschiedt op dezelfde wijze en met dezelfde strafmaxima als nu bij op de Twm gebaseerde ministeriële regelingen het geval is (dus met maximaal zeven dagen hechtenis of een geldboete van de eerste categorie).

De Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 wordt «omgehangen». Dit met uitzondering van artikel 6 van die regeling, dat het Besluit van 25 november 1953, houdende regelen ter uitvoering van artikel 13, vierde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Stb. 1953, 555) buiten werking stelt. Dat artikel is immers eigen aan het systeem van het staatsnoodrecht en daarvoor biedt deze wet bovendien geen basis. Het omhangen gebeurt doordat de wetgever die regeling aanmerkt als een geldende regeling als bedoeld in het voorgestelde artikel 1. De op het moment van inwerkingtreding in die regeling vervatte regels, inclusief de formulieren in de bijlagen, blijven dus ongewijzigd gelden. Bovendien regelt de wetgever zo dat de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 die is vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid, wordt geacht tot stand te zijn gebracht overeenkomstig de besluitvormingsprocedure die geldt voor een ministeriële regeling op grond van de Twm.

Gelet op het spoedeisende karakter treedt deze wet in werking op het tijdstip van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Vanwege de vereiste spoed wordt bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten. Om die reden zal in elk geval ook worden afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van drie maanden.

4. Reikwijdte en duur van de avondklok

Het wetsvoorstel leidt tot voortzetting van de avondklok met dezelfde reikwijdte en duur, dus in het hele land tussen 21.00 en 04.30 uur, zoals deze is vormgegeven in de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze vormgeving berust op een brede afweging, gelet op de analyses van het OMT en de steun die in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is uitgesproken voor de maatregel zowel over het voornemen voor instelling van de avondklok en over de verlenging van deze maatregel.

Een minder stringente vorm van de avondklok is in de huidige epidemiologische situatie niet mogelijk. In deze situatie is een avondklok voor een beperkt gebied geen optie: de maatregel moet in het hele land gelden om effectief te kunnen zijn. Een avondklok alleen in de weekenden, vanuit de gedachte dat dan de meeste sociale contacten plaatsvinden, zal naar verwachting een te beperkt effect hebben op de besmettingsgraad, dus voor die vorm is niet gekozen.

Een niet afdwingbare vorm van de avondklok, als dringend advies, biedt geen soelaas, omdat het hoge nalevingsgedrag samenhangt met de handhaafbaarheid van de maatregel.

Bij de keuze voor de tijdstippen is bij de eerste invoering van de avondklok is het advies van de gedragsunit van het RIVM betrokken. Een avondklok grijpt in op sociale contacten bij alle leeftijdsgroepen. De gedragsunit vraagt onder meer aandacht voor het effect van de avondklok op jongeren en kinderen in kwetsbare situaties. De keuze voor een tijdstip vanaf 21.00 uur houdt hier rekening mee. Het OMT wijst er ook op dat kinderen en jongeren onder de 18 jaar met een tijdstip tussen 20 en 21 uur in de regel nog in de gelegenheid blijven om buiten te sporten.

De avondklok begint om 21.00 uur. Dat maakt de impact op het dagelijks leven groter dan als bijvoorbeeld zou zijn gekozen voor een begintijd van 22.00 uur. Dat is een bewuste keuze, omdat het de bedoeling is dat het gedrag verder wordt aangepast en dat de sociale contacten in de avonduren niet meer plaatsvinden. Deze overweging ligt ook ten grondslag aan de keuze om de eindtijd niet te dicht bij 24.00 uur te leggen.

Om dezelfde redenen is er voor een beperkte lijst van uitzonderingen gekozen. De regeling is bewust simpel gehouden en uit de praktijk blijkt dat dit goed uitvoerbaar en handhaafbaar is.

5. Gevolgen voor grondrechten en mensenrechten

Inleiding

Een avondklok beperkt de bewegingsvrijheid, zoals beschermd door artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en meer algemeen de persoonlijke levenssfeer vanwege diezelfde beperking van de bewegingsvrijheid (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Indirect kan een avondklok ook beperkingen met zich brengen voor de mogelijkheid om andere grondrechten uit te oefenen, de vrijheid van vergadering en betoging of de vrijheid om een levens- of geloofsovertuiging te belijden (voor personen die dat na 21.00 uur buitenshuis willen doen).

Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Een avondklok vormt een beperking van de persoonlijke levenssfeer, nu daardoor de vrijheid van burgers om te gaan en te staan waar zij willen, wordt ingeperkt. Voor de toets aan artikel 2 Vierde Protocol EVRM, artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM is van belang dat sprake is van een legitiem doel, of dat doel kan worden bereikt met de maatregel, of de maatregel berust op een wettelijke grondslag en of deze aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Het kabinet is van mening dat, gelet op het voorgaande, het doel van de avondklok legitiem is. Een avondklok is, zeker gecombineerd met flankerende maatregelen, een effectieve manier om het aantal besmettingen en daarmee overbelasting van de zorg en de maatschappelijke gevolgen, beperkt te houden. Het wetsvoorstel voorziet in de wettelijke basis die invulling geeft aan de eis in artikel 10 Grondwet dat alleen bij of krachtens wet in formele zin het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer mag worden beperkt.

Het kabinet ziet geen mogelijkheid om met een minder stringente maatregel – een andere vorm van een avondklok of anderszins – het doel te bereiken. Een alternatieve maatregel voor de avondklok zou zijn een inperking van het recht om mensen te bezoeken of ontvangen gedurende de dag. Dit acht het kabinet een grotere inperking van de grondrechten en mensenrechten dan de instelling van de avondklok. Mogelijkheden voor een minder stringente avondklok acht het kabinet niet aanwezig. De afwegingen die hierbij spelen, zijn hierboven toegelicht.

Het kabinet is ook van mening dat de avondklok in redelijke verhouding staat tot het doel. Hoewel de avondklok onmiskenbaar een grote impact kan hebben op het dagelijks leven, gaat het om een afgebakende periode en gelden de nodige uitzonderingen voor dringende redenen. Zeker nu het OMT grote zorgen uit over de opkomst van meer besmettelijke varianten van het virus terwijl de druk op de zorg al zeer hoog is, zijn extra maatregelen noodzakelijk. Het kabinet acht de inperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dan ook gerechtvaardigd.

Vrijheid van vergadering, betoging en belijden van godsdienst en levensovertuiging

Een avondklok raakt ook aan de vrijheid van vergadering en betoging (artikel 9 Grondwet) en artikel 10 EVRM) en het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging (artikel 6 Grondwet en artikel 9 EVRM).

In normale omstandigheden wordt de demonstratievrijheid gereguleerd door de Wet openbare manifestaties (Wom). Dit wetsvoorstel voorziet in een bijzondere regeling en heeft daarom voorrang op de Wom. Dat betekent dat demonstraties (en de overige manifestaties die worden gereguleerd door de Wom: openbare vergaderingen en het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging in het openbaar) niet meer zijn toegestaan tijdens de uren van de avondklok. Deze beperking dient wel in overeenstemming te zijn met de Grondwet. Het kabinet acht dit het geval, nu de inperking van het recht om te demonstreren (of een andere manifestatie te houden die wordt gereguleerd door de Wom) voldoet aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid, zoals hierboven uiteengezet ten aanzien van het recht op bewegingsvrijheid. Het blijft mogelijk om gedurende de dag en avond tot 21.00 uur te demonstreren.

Vergaderingen van algemene vertegenwoordigende organen zijn geen openbare vergaderingen in de zin van de Wom. Deze kunnen dus doorgang vinden, hetgeen recht doet aan het functioneren van de democratische processen.

Artikel 6 Grondwet beschermt naast openbare manifestaties van godsdienst of levensovertuiging ook het recht om samen te komen voor de belijdenis van de godsdienst of levensovertuiging. Een redelijke uitleg van de regeling van de avondklok leidt tot de conclusie dat het instellen daarvan niet binnen de reikwijdte van het grondrecht op belijdenis van godsdienst- of levensovertuiging valt. De maatregel is op geen enkele wijze gericht op het beperken van deze belijdenisvrijheid als zodanig. Niettemin, een regeling zoals die van de avondklok kan de uitoefening van die vrijheid wel raken. Algemeen aanvaard is dat zulks juridisch aanvaardbaar is, mits de betreffende regeling leidt tot redelijke toepassing. Van belang daarbij is dat het recht op godsdienst- of levensovertuiging weliswaar kan worden geraakt, maar dat dit recht nog steeds in ruime mate reële betekenis heeft, nu het nog mogelijk is om voor 21.00 uur ’s avonds samen te komen tot het belijden van godsdienst en levensovertuiging, alsmede om via een videoverbinding samen te komen. Aan de in deze juridische toets besloten proportionaliteitstoets is derhalve ook voldaan.

6. Regeldruk en financiële gevolgen

Uit dit wetsvoorstel vloeien op zichzelf geen gevolgen voort op het gebied van regeldruk. Het heeft op zichzelf evenmin financiële gevolgen.

7. Consultatie en advies

Over dit wetsvoorstel heeft geen consultatie plaatsgevonden vanwege het spoedeisende karakter.

ARTIKELSGEWIJS DEEL

De bepalingen zijn toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel. De bewoordingen van artikel 58j, eerste lid, onder f – vertoeven in de openlucht – betekenen wat zij in artikel 8, eerste lid, Wbbbg betekenen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus