Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2021
Op 30 juni jl. voerden uw Kamer en ik een debat over het wetsvoorstel doorstroomtoetsen po (Handelingen II 2020/21, nr. 95, debat over de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs). Ik heb dit wetsvoorstel ingediend om een einde te maken aan een kwetsbaar hybride toetsstelsel dat leidt tot incidenten in de normering van toetsadviezen en referentieniveaus. Daarnaast wil ik met dit wetsvoorstel een aantal praktische maar belangrijke knelpunten in het proces van de overgang van het po naar vo wegnemen ter bevordering van gelijke kansen voor iedere leerling. Zowel het verwerpen van dit wetsvoorstel als het aanvaarden van een aantal ingediende amendementen heeft vergaande negatieve consequenties en is in mijn ogen onverantwoord. Uw Kamer heeft mij de ruimte gegeven om in deze brief schriftelijk mijn reactie op de amendementen vanuit deze motivatie uiteen te zetten.
In deze brief beschrijf ik eerst nogmaals kort wat dit wetsvoorstel regelt, en het grote belang hiervan voor de toekomstbestendigheid van goede toetsing in het primair onderwijs. Daarna zet ik mijn oordelen over de vier ingediende amendementen uiteen. Ik doe dit op volgorde van indiening:
• het amendement van het lid Bisschop c.s. over geen verplichting om landelijk genormeerde LVS-toetsen te gebruiken (Kamerstuk 35 671, nr. 9);
• het amendement van het lid Paul over het schooladvies bij een hogere eindtoetsscore in beginsel steeds naar boven bijstellen (Kamerstuk 35 671, nr. 10);
• het amendement van de leden Kwint en Westerveld over het behouden van een centrale doorstroomtoets (Kamerstuk 35 671, nr. 11);
• het amendement van het lid Bisschop over het aanbieden van een calamiteitentoets door het CvTE (Kamerstuk 35 671, nr. 12).
Tot slot kom ik terug op het verzoek van het lid De Hoop om nader in te gaan op de doorstroommogelijkheden van leerlingen die voortgezet onderwijs volgen op Saba of Sint Eustatius, en die daarna hun onderwijs in Europees Nederland willen vervolgen.
Wat regelen we met dit wetsvoorstel?
De eindtoets is een belangrijk instrument om kansengelijkheid te bevorderen in de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Dit wetsvoorstel lost enkele knelpunten in het proces van schooladvisering op, en adresseert een aantal forse zorgen dat ik heb bij de kwaliteitsborging in het toetsstelsel.
Op dit moment hebben leerlingen met een bijgesteld schooladvies na de eindtoets (straks: doorstroomtoets) een zeven maal kleinere kans om onderwijs te volgen op de school en het niveau van hun voorkeur, omdat zij zich later aanmelden op het vo.1 Met dit wetsvoorstel regelen we één centraal aanmeldmoment in de laatste week van maart, waardoor iedereen een gelijke kans krijgt op instroom in de school en het niveau van haar of zijn voorkeur. De periode tussen het schooladvies en de doorstroomtoets wordt iets verkort, zodat de toets haar functie als objectief tweede gegeven beter vervult. Het centraal aanmeldmoment biedt voor vo-scholen voldoende tijd om hun formatie te realiseren.
Daarnaast zorgt dit wetsvoorstel voor een eenduidig kwaliteitskader van doorstroomtoetsen. We moeten komen tot één stelsel van erkenning en normering voor alle doorstroomtoetsen, waarin de expertise van Stichting Cito2 breed beschikbaar wordt en het CvTE de centrale rol van kwaliteitsbewaker vervult. Daarvoor is het noodzakelijk dat de Centrale Eindtoets komt te vervallen. Dit kan, omdat alle overige aanbieders laten zien dat zij eindtoetsen leveren die voldoen aan alle door de overheid gestelde kwaliteitseisen. Ook blijkt uit evaluatie van de Expertgroep Toetsen PO dat deze toetsen voldoende vergelijkbaar zijn.3
In het nieuwe stelsel draagt het CvTE de taak van kwaliteitsbewaker voor alle toetsen en zal Stichting Cito de volgende taken uitvoeren:
1. Stichting Cito adviseert het CvTE over de toelating van doorstroomtoetsen en geeft een kwaliteitsoordeel over instrumenten binnen een leerlingvolgsysteem.
2. Stichting Cito adviseert het CvTE over de normering van de doorstroomtoetsen.
3. Voor aanbieders van doorstroomtoetsen en leerlingvolgsystemen blijft het daarnaast net als voorheen mogelijk om psychometrisch en onderwijskundig advies in te winnen bij Stichting Cito.
Het huidige toetsstelsel kent verschillende knelpunten, waarover ik in het debat uitvoerig met uw Kamer heb gesproken, en waarop ik hieronder uitvoeriger in ga. Met dit wetsvoorstel neem ik de oorzaken van die knelpunten weg. Dit wetsvoorstel lost kwetsbaarheden in het huidige stelsel op, en ziet op betrouwbare, vergelijkbare en kwalitatief goede toetsen. Ik hecht eraan u te melden dat continuering van de huidige situatie in mijn ogen onverantwoord is en de risico’s op onregelmatigheden onverkort groot blijven. In reactie op het amendement van de leden Kwint en Westerveld kom ik hier nader op terug.
Oordeel amendement van het lid Bisschop c.s. over geen verplichting om landelijk genormeerde LVS-toetsen te gebruiken (Kamerstuk 35 671, nr. 9)
Het amendement van het lid Bisschop c.s. Kamerstuk 35 671, nr. 9 wijzigt drie onderdelen van het wetsvoorstel. Allereerst schrapt het amendement de verplichting voor scholen in hun LVS in ieder geval erkende volginstrumenten op te nemen. Daarnaast schrapt het amendement de verplichting dat de erkende volginstrumenten de referentieniveaus in acht nemen waar het de leergebieden Nederlandse taal en rekenen en wiskunde betreft. Tot slot expliciteert hij dat scholen niet verplicht zijn om volginstrumenten verbonden aan het LVS bij kleuters af te nemen.
Het amendement beoogt scholen de ruimte te geven om andere instrumenten te gebruiken om leerlingen te volgen, dan erkende LVS-instrumenten. Ik wil echter benadrukken dat, naast de verplichting om gebruik te maken van een van de genormeerde LVS-instrumenten, de huidige wetgeving die ruimte ook al biedt. Dit volgt immers uit artikel 23 van de Grondwet. Daar doet het voorliggende wetsvoorstel niets aan af.
Ik vind het, net als de Inspectie, noodzakelijk en wenselijk dat scholen gedurende de onderwijsloopbaan van een leerling met een genormeerde toets kijken waar die leerling staat in zijn of haar ontwikkeling.4 Met toetsen, zeker in formatieve vorm, kunnen leraren hun onderwijs op de behoeften van de leerling afstemmen. Genormeerde toetsen in het LVS bevorderen bovendien de kansengelijkheid. Het voorkomt dat er pas bij de doorstroomtoets een beeld ontstaat van hoe de leerling het doet ten opzichte van anderen, en dat dit afwijkt van het beeld dat de school van deze leerling had. Daarmee bieden genormeerde toetsen verbonden aan een LVS aan leraren een maatstaf om hun professionele oordeel over de leerling te spiegelen. Wanneer ze geen gebruik maken van dit instrumentarium zou bij sommige leerlingen pas aan het eind van de basisschool worden geconstateerd dat ze in vergelijking met leeftijdsgenoten lacunes in hun ontwikkeling hebben of een achterstand hebben opgelopen.5 Door genormeerde toetsen hebben scholen bovendien zelf informatie over hun eigen onderwijsresultaten en kwaliteit, en kunnen zij hun eigen lerende cultuur vormgeven.
Ik wil daarnaast in herinnering brengen dat er, ook voor uw Kamer, veel belang is bij zicht op de onderwijsresultaten. Als voorbeeld noem ik de opgelopen achterstanden in coronatijd en hoe deze over de populatie verdeeld zijn. Voor peilingsonderzoeken, extra monitoring in bijvoorbeeld het Nationaal Programma Onderwijs en cohortonderzoeken zijn landelijk genormeerde toetsen nodig die op alle scholen worden afgenomen. Aanvaarding van het amendement van het lid Bisschop c.s. maakt dat we hier niet in kunnen voorzien.
In het amendement schrappen de indieners de verplichting dat een LVS in ieder geval toetsen bevat die gekoppeld zijn aan het referentiekader taal en rekenen. De referentieniveaus taal en rekenen hebben een centrale plaats in ons curriculum. Dat blijkt o.a. uit artikel 9, elfde lid van de WPO, en uit het feit dat de referentiekaders het oriëntatiepunt van de doorstroomtoetsen vormen. Toetsen moeten datgene volgen dat in het curriculum centraal staat om een valide meetinstrument te kunnen zijn. Volgens de wet betreft het curriculum in elk geval het referentiekader. Het is dus van belang om in de toetsen te kijken naar wat een leerling beheerst ten opzichte van het verwachte beheersingsniveau. Een toets die deze functie niet kan vervullen, boet ernstig aan waarde in.
Samengevat is de consequentie van het schrappen van bovengenoemde aspecten door het amendement Bisschop c.s., dat het niet langer mogelijk is om met erkende observatie-instrumenten de leergroei van kleuters in kaart te brengen. Het stelselbeeld over de doorlopende leerlijn vanaf de VVE naar groep 3 ontbreekt dan. Daarnaast: wanneer scholen vanaf groep 3 geen gebruik meer maken van genormeerde toetsen, gekoppeld aan de referentieniveaus, zullen zij onvoldoende zicht hebben op hun onderwijskwaliteit en de doelen die de wet aan het onderwijs stelt. Ook de Inspectie kan haar toezichtstaak niet meer goed vervullen. Zij kunnen slechts eens in de vier jaar bekijken hoe het op een school gaat en kunnen zonder tussentijdse informatie scholen niet bij hun kwaliteitsborging ondersteunen. Ik heb de Staat van het Onderwijs, waarin de Inspectie haar zorgen uit over het verkrijgen van een betrouwbaar stelselbeeld zeer serieus genomen.6 Met dit amendement is dit stelselbeeld niet te verkrijgen.
Dat laat onverlet dat scholen de ruimte moeten hebben om naast toetsen uit het LVS ook andere instrumenten te gebruiken. Deze ruimte geldt voor alle schooljaren, en dus ook voor kleuters. De wet schrijft niet voor wanneer scholen toetsen uit hun LVS afnemen. Dat is aan de school. In lagere regelgeving die een uitwerking moeten gaan bieden van dit wetsvoorstel scherpen we de eisen voor de inzet van LVS-instrumenten bij kleuters aan. Daarmee wordt voorkomen dat er erkende schoolse toetsen bij kleuters kunnen worden afgenomen. Schoolse toetsen vind ik niet passen bij de jongste leerlingen. Dit is terug te lezen in het Besluit doorstroomtoetsen po, dat op dit moment in internetconsultatie is. Ik sta echter niet negatief tegenover het voorstel van de heer Bisschop om dit punt op wetsniveau te expliciteren. Indien het amendement enkel dit onderdeel zou bevatten zou ik dit dus oordeel Kamer geven. Ik moet het amendement echter ontraden, vanwege de twee andere zaken die de heer Bisschop met zijn amendement beoogt.
Oordeel amendement van het lid Paul over het schooladvies bij een hogere eindtoetsscore in beginsel steeds naar boven bijstellen (Kamerstuk 35 671, nr. 10)
Het amendement van het lid Paul regelt dat een verplichte bijstelling als uitgangspunt wordt gehanteerd bij een hoger toetsadvies dan het initiële schooladvies. Ik kan me voorstellen dat het uitgangspunt dat schooladviezen in beginsel worden bijgesteld een oplossing is voor het probleem dat sommige leerlingen systematisch nadeel ondervinden bij een heroverweging. Zij krijgen minder vaak een bijgesteld advies in het huidige stelsel. Ook de inspectie constateert dat niet alle scholen serieus heroverwegen, en dat vind ook ik zorgelijk.
Er zijn ook nadelen aan een verplichte bijstelling: de druk op de toets neemt toe en dat willen we nu juist niet meer. Daarnaast meet de toets enkel cognitieve capaciteiten, waar het schooladvies kijkt naar een volledig beeld van de leerling, inclusief sociaal-emotionele en executieve vaardigheden. Ik ben daarom blij te lezen dat mevrouw Paul de ruimte laat aan de school en de leraar om, als zij daar reden toe zien, gemotiveerd af te wijken van deze verplichte bijstelling. Dat houdt de druk op de toets behapbaar, en we behouden daarmee de ruimte voor het professionele oordeel van de leerkracht. In het debat gaf ik al aan dat ik dit amendement oordeel Kamer kan geven, aangezien ik dit als een aanvulling op het voorliggende wetsvoorstel beschouw.
Oordeel amendement van de leden Kwint en Westerveld over het behouden van een centrale doorstroomtoets (Kamerstuk 35 671, nr. 11)
In het amendement stellen de indieners dat het onwenselijk is dat de eindtoetsen in het basisonderwijs worden geprivatiseerd. Ook stellen zij dat het huidige aanbod van alternatieven geen garantie is dat deze er in de toekomst ook zal blijven. Daarom houdt het amendement feitelijk het huidige, hybride stelsel van een overheidsaanbod gecombineerd met een marktaanbod in stand. Op grond daarvan moet ik dit amendement met klem ontraden, omdat ik grote zorgen heb over de consequenties van de instandhouding van het huidige stelsel voor de kwaliteitsborging van de doorstroomtoets.
Door vast te houden aan het huidige stelsel kunnen wij de benodigde psychometrische en onderwijskundige expertise onvoldoende waarborgen. Voor het deel van het stelsel dat de Centrale Eindtoets betreft, ligt de taak voor de normering bij het CvTE, op basis van de psychometrische expertise van Stichting Cito. Voor de andere eindtoetsen leunen we voor de kwaliteit van de normering op de Expertgroep Toetsen PO. Daarmee zijn er twee organisaties die onafhankelijk van elkaar gelijke normeringen moeten bepalen, beperkt gebruik kunnen maken van elkaars expertise en geen volledige toegang tot alle (onderliggende) data hebben.
Wat mij betreft waarborgt een robuust en onafhankelijk stelsel van toezicht op de doorstroomtoetsen dat de experts die de kwaliteit van de doorstroomtoetsen beoordelen en de toetsen normeren, geen direct belang hebben in het toetsstelsel. De Expertgroep voldoet weliswaar aan die eis, maar heeft niet voldoende capaciteit om voor alle eindtoetsen inclusief de Centrale Eindtoets een eenduidige normering te maken. Buiten de Expertgroep is psychometrische expertise in Nederland geconcentreerd bij Stichting Cito: er is geen capaciteit om de Expertgroep uit te breiden. Stichting Cito kan namelijk niet als ontwikkelaar van de Centrale Eindtoets de normering voor alle eindtoetsen gezamenlijk berekenen. Dit zou kunnen leiden tot onwenselijke belangenverstrengeling. Ook staat privacyregelgeving in de weg, en de bedrijfsbelangen van private aanbieders verhinderen dit.
Kortom: ondanks de inzet van alle betrokkenen en het feit dat de toetsen inhoudelijk wel vergelijkbaar zijn, stuiten we ieder jaar op incidenten als gevolg van het hybride stelsel met verschillende normeringsprocedures. Ook de Inspectie heeft hierover recent opnieuw haar zorgen aan mij geuit: indien er fouten zijn in de normering van de toetsadviezen en/of de referentieniveaus, geeft dit een incorrect stelselbeeld van het primair onderwijs en wordt de inspectie gehinderd bij het uitvoeren van haar toezicht.
De gescheiden processen waren de oorzaak van zowel het incident in 2019 als de situatie waarover ik u 17 juni jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 31 293, nr. 581). Ter toelichting hiervan, beschrijf ik hieronder in detail het normeringsincident over de toetsadviezen uit 2019:
– Onder de Centrale Eindtoets liggen data over de doorstroom van leerlingen van groep 8 naar het voortgezet onderwijs, gebaseerd op tientallen jaren. Het gaat dan om het vaardigheidsniveau van leerlingen («hoeveel opgaven beantwoorden zij juist?») en de voorspelbaarheid daarvan voor hun schoolloopbaan («welk onderwijs volgen zij na X jaar?»). Deze analyses vormen al jaren de basis voor de normering van de toetsadviezen van de Centrale Eindtoets. Voor de andere toetsen gold tot 2019 dat de normering was gebaseerd op het schooladvies: de verwachting van de leraar over wat de leerling in het vo aan kan. De toetsaanbieders beschikken immers niet over de jarenlange databestanden die vanuit de Centrale Eindtoets volgen.
– De Expertgroep Toetsen PO heeft, op mijn verzoek, in 2019 voor het eerst geprobeerd om de normering van de andere eindtoetsen ook op het doorstroomonderzoek van de Centrale Eindtoets te baseren. Dit was noodzakelijk om de vergelijkbaarheid van de uitkomsten van alle toetsen te waarborgen.
– Daarvoor verstrekte het CvTE verschillende uitkomsten van zijn normering. De Expertgroep Toetsen PO kon niet nagaan welke uitkomsten op welke leerlingen toegepast moesten worden, omdat zij niet over de onderliggende data en de analyses van het CvTE kon beschikken. Cito beschikt vanuit de remote access van CBS over leerlinggegevens die essentieel zijn voor het doorstroomonderzoek. De Expertgroep kan hier geen toegang toe krijgen en kan dus niet het doorstroomonderzoek repliceren en toepassen op de andere eindtoetsen.
– Kortom: de Expertgroep moest op basis van de uitkomsten van de analyses van het CvTE een normering ontwerpen, zonder zeker te weten of dit de juiste informatie was om de normering op te baseren. Pas op het moment dat alles doorgerekend was en de adviezen al met de scholen en leerlingen waren gecommuniceerd, bleek dat de normeringen uiteenliepen.
Gelet op dit soort incidenten, en in het belang van leerlingen, scholen en de kwaliteit van het onderwijs als geheel, vind ik het niet verantwoord om langer dan juridisch noodzakelijk vast te houden aan de huidige inrichting van het toetsstelsel. Recent heeft de Expertgroep Toetsen PO mij ook aangegeven dat zij hun positie te kwetsbaar vinden om een belangrijke taak als de normering van de eindtoetsen uit te voeren. Zij staan dan ook achter het wetsvoorstel, waarin we de advisering over een eenduidig normeringsproces beleggen bij een organisatie met de daarvoor benodigde expertise én voldoende capaciteit, namelijk Stichting Cito. Dat de expertise van Stichting Cito noodzakelijk en wenselijk is om een betrouwbaar stelsel van doorstroomtoetsen in te kunnen richten met een normering die voor alle toetsen passend is staat dan ook voor mij als een paal boven water.
Die taak is echter niet te combineren met het aanbieden van een doorstroomtoets. In dat geval zou het CvTE, als aanbieder van die Centrale Eindtoets, Stichting Cito de opdracht geven om deze te ontwikkelen. Daarnaast zou het CvTE aan Stichting Cito vragen om, aan de hand van het beoordelingskader van het CvTE, een advies uit te brengen over de kwaliteit van alle doorstroomtoetsen, waaronder de Centrale Eindtoets. Kortom: Stichting Cito geeft dan advies over de kwaliteit van de doorstroomtoetsen, én is zelf ontwikkelaar van een van die toetsen, én adviseert over de andere doorstroomtoetsen. De slager keurt niet alleen zijn eigen vlees, maar ook dat van de concurrent.
Voortbouwend op het debat dat ik in juni 2019 met uw Kamer heb gevoerd, heb ik een wetsvoorstel ontworpen dat zorgt voor een helder, transparant en beter werkbaar stelsel, waarin de verantwoordelijkheid voor de normering van de toetsen bij één organisatie ligt. Bovendien behoudt dit stelsel de ruimte voor scholen om te kiezen voor een toets die past bij hun onderwijsvisie.7 Met dit stelsel sta ik in voor de betrouwbaarheid van de normering van alle toetsen.
De leden Kwint en Westerveld hebben in het debat nadrukkelijk gevraagd welke verantwoordelijkheid de overheid in dit stelsel nog draagt, gelet op het publieke belang van een goede doorstroomtoets. Het amendement stelt voor om dit te waarborgen door de Centrale Eindtoets in stand te houden: ik heb hierboven uiteengezet waarom dit voor mij geen optie is.
Wel ben ik het met de indieners eens dat de overheid kan en moet voorzien in een terugvaloptie wanneer de markt als geheel niet levert. Daarom heb ik reeds een calamiteitentoets laten ontwikkelen die aan scholen kan worden geleverd in het geval van onvoorziene omstandigheden bij een van de marktpartijen gedurende de doorstroomtoetsafname. Hieronder, in reactie op het amendement-Bisschop (Kamerstuk 35 671, nr. 12) zal ik mijn bereidheid om hier nog een extra stap in te zetten verder toelichten.
Daarnaast kan ik melden dat Cito B.V. kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens zijn in het nieuwe stelsel een doorstroomtoets op de markt brengen. Met betrekking tot de toelating en advisering volgen deze toetsen dezelfde route als die van andere aanbieders. Indien deze toets door het CvTE wordt erkend blijft er in het nieuwe stelsel voor scholen de mogelijkheid om uit vijf aanbieders een doorstroomtoets te kiezen.
Oordeel amendement van het lid Bisschop over het aanbieden van een calamiteitentoets door het CvTE (Kamerstuk 35 671, nr. 12)
Het amendement van de heer Bisschop stelt dat de overheid in het wetsvoorstel niet garandeert dat er altijd een doorstroomtoets beschikbaar is. Het is de zorgplicht van de overheid om bij calamiteiten een terugvaloptie aan te bieden. Het amendement regelt daarom dat het CvTE de taak krijgt een calamiteitentoets aan te bieden, en geeft Stichting Cito de taak om deze te ontwikkelen.
Zoals ik ook in reactie op het amendement van de leden Kwint en Westerveld schets begrijp ik deze wens. Er zijn momenteel erkende doorstroomtoetsen van AMN, A-VISION, Bureau ICE en Diataal, en zoals ik hierboven schrijf is Cito B.V. ook voornemens een doorstroomtoets in te dienen voor erkenning in het nieuwe stelsel. Indien er in de toekomst geen marktaanbieder van een doorstroomtoets zou zijn, dan ligt er een calamiteitentoets van de overheid klaar om scholen in staat te stellen hun wettelijke verplichting te vervullen.
Zoals in het debat benoemd zijn er enkele praktische aandachtspunten bij de manier waarop dit amendement dit regelt. In reactie op het amendement-Kwint/Westerveld heb ik al geschetst dat ik het onwenselijk vind als het CvTE zowel aanbieder van de Centrale Eindtoets als kwaliteitsbewaker van alle doorstroomtoetsen is. In mindere mate gelden deze zorgen voor belangenverstrengeling ook wanneer zij een calamiteitentoets aanbieden.
Ik zou daarom eerst andere opties willen verkennen. Ik denk dan aan een vorm die de taak om een calamiteitentoets aan scholen beschikbaar te stellen rechtstreeks bij OCW belegt. Bij aanvang van het nieuwe stelsel heb ik twee calamiteitentoetsen laten ontwikkelen, die klaarliggen bij onvoorziene omstandigheden. Deze kunnen ook in het nieuwe toetsstelsel gebruikt worden. Indien een nieuwe calamiteitentoets ontwikkeld moet worden, wil ik daar in eerste instantie zelf opdrachtgever van zijn via een aanbesteding. Mocht blijken dat de markt hier niet in kan voorzien, dan kan ik deze opdracht alsnog aan Stichting Cito en/of het CvTE verstrekken. Ik heb in het debat reeds aangegeven dat ik dit amendement oordeel Kamer kan geven, indien de heer Bisschop zijn amendement in lijn met bovenstaande aanscherpt.
Doorstroommogelijkheden tussen CXC en Europees Nederland
Conform mijn toezegging aan de heer De Hoop, licht ik toe hoe leerlingen na het voortgezet onderwijs op Saba en Sint Eustatius verzekerd zijn van doorstroommogelijkheden in Europees Nederland. Dit wordt geregeld in het besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES, ook wel Besluit CXC genoemd. Het Besluit CXC treft hier specifiek voorzieningen voor. Iedere leerling volgt aan een van deze twee scholen een opleiding volgens de systematiek van de Caribbean Examinations Council (CXC). In aanvulling op het CXC-onderwijsprogramma biedt de school ook het vak Nederlands (verplicht) aan. Aan de leerling die het CXC diploma en het verdiepende vak Nederlands met een voldoende heeft behaald, reikt het bevoegd gezag een schooldiploma uit. In artikel 24 van het Besluit CXC is aangegeven wat de vereisten voor het uitreiken van een schooldiploma zijn.
Met de Regeling Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool (gepubliceerd 2 juli), die per 1 augustus 2021 inwerking treedt, wordt naast het vaststellen van de modellen voor de schooldiploma’s, ook de Regeling aanwijzing diploma’s BES en de Regeling aanmelding en toelating Hoger Onderwijs aangepast, zodat de schooldiploma’s rechtstreeks toelating bieden tot vervolgonderwijs in het mbo en ho op Bonaire en in Europees Nederland. Daarbij moet natuurlijk ook aan de overige voorwaarden worden voldaan, zoals tijdige aanmelding voor inschrijving en eventuele nadere vooropleidingseisen die de instelling voor toelating tot de opleiding stelt, voorwaarden die ook voor Europees Nederlandse leerlingen gelden.
Tot slot
Ik dank de Kamer voor de gelegenheid die mij is geboden het debat na de eerste termijn te schorsen en schriftelijk mijn betoog nader te onderbouwen. Hopelijk levert deze brief naar het oordeel van de Kamer een bijdrage aan het debat. Ik zie uit naar de tweede termijn.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob