Ontvangen 16 april 2021
In artikel I, onderdeel V, van het voorstel van wet wordt het voorgestelde artikel 4.16a als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt in de eerste zin «afdeling 2, paragrafen 2 tot en met 4» vervangen door «afdeling 2».
2. In het vierde lid, eerste zin, wordt «tenminste» vervangen door «ten minste».
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin (nieuw) wordt «de werkingsduur» vervangen door «de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid».
b. Er wordt een tweede zin toegevoegd, luidende:
In dat geval kan bij besluit van Onze Minister de werkingsduur, zo nodig in afwijking van de periode, genoemd in het eerste lid, aanhef, worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel tot wet is verheven en de wet in werking treedt, dan wel het voorstel is verworpen of ingetrokken.
Door middel van deze tweede nota van wijziging worden enkele aanpassingen voorgesteld van de in het voorstel van wet1 voorgestelde experimenteerbepaling: het voorgestelde artikel 4.16a van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP).
Onderdeel 1
Voorgesteld wordt in artikel 4.16a, tweede lid, aanhef, de bepalingen in hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 1 (artikelen 2.62 tot en met 2.65 van de Wet BRP), toe te voegen aan de opsomming van bepalingen waarvan in het kader van een experiment kan worden afgeweken. Dit wordt bewerkstelligd door de beperking tot de paragrafen 2 tot en met 4 van die afdeling 2 te doen vervallen. De toe te voegen paragraaf bevat algemene regels ten aanzien van de registratie van niet-ingezetenen in de BRP. Met name bij experimenten met het oogmerk om de bijhouding van gegevens over niet-ingezetenen in de basisregistratie uit te breiden (het voorgestelde artikel 4.16a, eerste lid, onderdeel d), is het wenselijk om van een of meerdere bepalingen in deze paragraaf af te kunnen wijken. Denkbaar is bijvoorbeeld dat – binnen de context van het experiment – afgeweken wordt van het bepaalde in artikel 2.63, derde lid, van de Wet BRP. Die bepaling betreft de regel dat de geregistreerde gegevens over een niet-ingezetene opnieuw worden vastgesteld zodra hij ingezetene wordt. Wanneer bij wege van experiment een of meerdere nieuwe gegevens op de persoonslijst van de niet-ingezetene worden opgenomen en deze gegevens niet reeds ten aanzien van ingezetenen worden geregistreerd,2 is het niet mogelijk uitvoering te geven aan deze bepaling. Deze nieuwe gegevens kunnen dan immers niet op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Wet BRP op de persoonslijst van een ingezetene worden overgenomen.
Onderdeel 2
Dit onderdeel betreft de correctie van een spelfout.
Onderdeel 3
Voorgesteld wordt dat wanneer voor het einde van de werkingsduur van een experimentenbesluit een voordracht plaatsvindt voor aanhangigmaking voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State van een wetsvoorstel waarmee het experiment wordt omgezet in een permanente regeling, bij besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) die werkingsduur kan worden verlengd tot het tijdstip waarop dat voorstel tot wet is verheven en die wet in werking treedt, dan wel dat voorstel is verworpen of ingetrokken.
Er wordt naar gestreefd voordat een experiment afloopt te voorzien in een permanente regeling, indien de evaluatie uitwijst dat het permanent maken van het experiment is aangewezen. Gelet op de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is, kan zich evenwel de situatie voordoen dat de permanente wettelijke regeling nog niet tot stand gekomen is. Voor de situatie dat een dergelijke regeling voor het einde van de werkingsduur van een experimentenbesluit wel reeds voor advies bij de Raad van State aanhangig is, wordt een voorziening voorgesteld. Daarmee kan gezorgd worden voor overbrugging van de beperkte periode tot aan de totstandkoming van de definitieve regeling.
Via vorenbedoeld besluit van de Minister van BZK kan worden voorkomen dat een experiment waarvan uit de evaluatie naar voren komt dat een structurele voorziening is aangewezen, moet worden beëindigd, terwijl er reeds een wetsvoorstel aanhangig is dat ter zake een permanente regeling biedt. Beëindiging van een experiment is in een dergelijk geval niet wenselijk, zeker ook niet gelet op inhoud en strekking van de Wet BRP. Het doel van de BRP is immers het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid, met gelijktijdige waarborging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde burger. Een verandering in het BRP-stelsel, bijvoorbeeld wanneer nieuwe gegevens op de persoonslijst worden opgenomen, vraagt doorgaans om aanpassing van de technische voorzieningen van de BRP. Mede gelet op de kosten van een dergelijke aanpassing, is het niet wenselijk als de stelselbrede (technische) implementatie aan het einde van het experiment tijdelijk dient te worden teruggedraaid, om vervolgens – wanneer de betreffende wet in werking treedt – opnieuw te worden ingevoerd.
Tevens dient – in het geval dat wordt voorzien in een permanente (wettelijke) regeling – te worden voorkomen dat de in het kader van het experiment geregistreerde persoonsgegevens verwijderd moeten worden, omdat de werkingsduur van het experimentenbesluit is verstreken en de betreffende wettelijke regeling nog niet in werking is getreden. Zulks zou strijdig zijn met het uitgangspunt van de BRP: het eenmalig verzamelen en meervoudig gebruik van persoonsgegevens.
Ten slotte kan het ook vanuit het oogpunt van rechtszekerheid ongewenst zijn om voor de terreinen waarop het experiment betrekking heeft gedurende korte tijd weer het oude regime te laten gelden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops