Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om naar aanleiding van een eerste onderzoek naar de toepassing van de Wet basisregistratie personen op enkele onderdelen wetsbepalingen aan te passen waardoor de goede uitvoering van de wet wordt bevorderd en tevens enige omissies te herstellen, alsmede de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES aan te passen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, onderdeel u, komt te luiden:
elke natuurlijke persoon, niet zijnde een overheidsorgaan of de ingeschrevene, en elke rechtspersoon die niet krachtens publiekrecht is ingesteld, noch met enig openbaar gezag is bekleed;
B
Artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, komt te luiden:
2° gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn;
C
Artikel 2.11, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die een verzoek doet als bedoeld in artikel 2.56a, eerste lid.
D
In de artikelen 2.16, 2.17, 2.29, eerste lid, 2.30 en 2.74 wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
E
Artikel 2.21, vijfde lid, vervalt.
F
Artikel 2.23 komt te luiden:
1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
2. Het college van burgemeester en wethouders neemt ambtshalve een briefadres op indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt als briefadres opgenomen met instemming van een briefadresgever als bedoeld in artikel 2.42 diens adres of, indien geen instemming van een briefadresgever wordt verkregen, een adres van de gemeente.
G
Artikel 2.43 komt te luiden:
1. De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
2. De ingezetene doet in die aangifte mededeling van de gegevens over zijn vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland.
3. Ter uitvoering van het eerste lid verschijnt de ingezetene in persoon bij het college, indien:
a. niet alle ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn van de persoon die aangifte van vertrek doet, de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervullen, of;
b. niet voor alle ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn van de persoon die aangifte van vertrek doet, de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt vervuld.
4. Een minderjarige verschijnt in persoon, tenzij alle ingezetenen, bedoeld in het derde lid, met hetzelfde woonadres als de minderjarige de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervullen of deze verplichting voor hen wordt vervuld.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent bijzondere gevallen waarin het eerste of vierde lid niet van toepassing is.
H
Artikel 2.49, vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. alle andere ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn die verplichting vervullen of die verplichting voor hen wordt vervuld.
I
In artikel 2.55, eerste lid, wordt «een ieder» vervangen door «eenieder».
J
Artikel 2.56a, eerste lid, komt te luiden:
1. Het college van burgemeester en wethouders neemt op schriftelijk verzoek van de ouder binnen vier weken kosteloos op diens persoonslijst de gegevens op over een kind als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onder a, onderdeel 2°, indien de ouder ten tijde van het verzoek als ingezetene in de basisregistratie is of wordt ingeschreven.
K
Artikel 2.57, vierde lid, komt te luiden:
4. Het college verwijdert op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, binnen vier weken kosteloos van zijn persoonslijst de algemene gegevens over de naam en het geslacht van een ouder, een echtgenoot of een geregistreerde partner, een eerdere echtgenoot of een eerdere geregistreerde partner of het algemeen gegeven over de naam van het kind van de ingeschrevene, die zijn gewijzigd in verband met een wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte van de ouder, echtgenoot, geregistreerde partner, eerdere echtgenoot, eerdere geregistreerde partner of het kind dan wel die golden voorafgaand aan die wijziging.
L
Artikel 2.67, eerste lid, komt te luiden:
1. Eenieder kan Onze Minister verzoeken om hem in te schrijven in de basisregistratie. Een dergelijk verzoek kan, waar het gaat om de inschrijving van minderjarigen jonger dan 16 jaar, worden gedaan door ouders, voogden of verzorgers.
M
In artikel 2.70, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. door ontlening aan een mededeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand van een gemeente die in het onder hem ressorterende register melding heeft gemaakt van het overlijden van een ingeschrevene.
N
Artikel 2.78 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De ambtenaar van de burgerlijke stand doet de mededeling, bedoeld in artikel 2.70, derde lid, onder c, terstond aan Onze Minister.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.
O
Aan artikel 2.81 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Op een verzoek als bedoeld in artikel 2.53, derde lid, is artikel 2.79, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
P
Artikel 3.12 komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een regeling worden getroffen omtrent de verstrekking van algemene en administratieve gegevens aan een verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een regeling worden getroffen omtrent de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan een daarbij aangewezen autoriteit in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bij of krachtens een rijkswet aan de desbetreffende autoriteit opgedragen taak.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een regeling worden getroffen omtrent de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan autoriteiten in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens de maatregel aangewezen andere taken dan bedoeld in het eerste en tweede lid waarmee zij op grond van de voor hen geldende wetgeving zijn belast.
4. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede of derde lid worden regels gesteld omtrent de vaststelling van de kosten in verband met de verstrekking van de gegevens en de wijze waarop deze kosten dienen te worden vergoed.
5. Indien op grond van het eerste, tweede of derde lid een regeling wordt getroffen omtrent de systematische verstrekking van gegevens is artikel 3.2 van overeenkomstige toepassing.
Q
In de artikelen 3.16 en 4.9, vierde en vijfde lid, wordt «gebruik maken» vervangen door «gebruikmaken».
R
Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, eerste zin, wordt «Het verzoek» vervangen door «Het verzoek, bedoeld in het eerste lid,».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een verzoek als bedoeld in artikel 3.22a, eerste lid, wordt elektronisch gericht aan Onze Minister zonder tussenkomst van een inschrijfvoorziening.
S
Artikel 3.22 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:
1. Het college van burgemeester en wethouders deelt binnen vier weken aan de betrokkene in verband met de uitoefening van het recht van inzage, bedoeld in artikel 15 van de verordening, op diens verzoek mede of gegevens die de betrokkene betreffen gedurende de periode van twintig jaren voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt uit de basisregistratie aan een overheidsorgaan of derde.
2. Het college voldoet niet aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, voor zover:
a. van de verstrekking geen aantekening is gehouden krachtens artikel 3.11, tweede lid; of
b. dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan nader worden geregeld in welke gevallen toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdeel b.
4. Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Onverminderd artikel 3.22, eerste lid, deelt Onze Minister elektronisch aan de betrokkene in verband met de uitoefening van het recht van inzage, bedoeld in artikel 15 van de verordening, op diens verzoek mede of gegevens die de betrokkene betreffen gedurende de periode van twintig jaren voorafgaande aan het verzoek door Onze Minister uit de basisregistratie zijn verstrekt.
2. Onze Minister voldoet niet aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid, indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige jonger dan 16 jaar.
3. Artikel 3.22, tweede en derde lid, alsmede artikel 2.55, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
T
In artikel 3.23, derde lid, laatste zin, wordt «artikel 3.22, derde lid» vervangen door «artikel 3.22, tweede en derde lid».
U
Artikel 4.14 vervalt.
V
In hoofdstuk 4 wordt na afdeling 2 een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij wege van experiment regels worden gesteld waarmee voor de periode van ten hoogste vier jaren wordt afgeweken van bepalingen van deze wet met het oogmerk om:
a. de rechten van burgers uit te breiden ten aanzien van de bijhouding van of de verstrekking uit de basisregistratie;
b. de bijhouding van gegevens in of de verstrekking uit de basisregistratie te beperken;
c. de administratieve lasten voor de burger ten aanzien van diens verplichtingen onder deze wet te verlichten;
d. de bijhouding van gegevens over niet-ingezetenen in de basisregistratie uit te breiden; of
e. digitale contactgegevens of een tweede adresgegeven in de basisregistratie bij te houden.
2. De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, zijn die in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragrafen 2 tot en met 6, en afdeling 2, paragrafen 2 tot en met 4, alsmede die in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragrafen 1 en 4, en afdeling 2. Indien wordt afgeweken van de bij die bepalingen geboden waarborgen, wordt een gelijkwaardig alternatief opgenomen waarbij rekenschap wordt gegeven van de wijze waarop ten minste worden gewaarborgd:
a. de rechten, bedoeld in de artikelen 13 tot en met 17 van de verordening, van betrokkenen ten aanzien van de verwerking van hun gegevens in de basisregistratie; en
b. de rechten van betrokkenen onder de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van beslissingen als bedoeld in de artikelen 2.60, 3.18 en 3.24 van deze wet.
3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Onze Minister zendt tenminste drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk. Uit het verslag blijkt ten minste in hoeverre het experiment heeft bijgedragen aan het betreffende oogmerk, bedoeld in het eerste lid. Artikel 1.15 is van overeenkomstige toepassing.
5. Het vierde lid is niet van toepassing, indien voor het einde van de werkingsduur een voordracht plaatsvindt van een voorstel van wet waarmee in het onderwerp van de maatregel wordt voorzien.
6. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid:
a. wordt bepaald voor welke periode, bedoeld in het eerste lid, aanhef, van welke bepalingen, bedoeld in het tweede lid, eerste zin, op welke wijze en door welke instanties wordt afgeweken; en
b. worden nadere regels gesteld over de wijze waarop en de criteria aan de hand waarvan de doeltreffendheid en de effecten van het experiment worden bepaald.
W
In artikel 4.18 wordt de zinsnede «degene die na vertrek uit Nederland» vervangen door «degene die».
De Wet basisadministraties persoonsgegevens BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel k, komt te luiden:
elke andere persoon of instelling dan een afnemer, een overheidsorgaan of de ingeschrevene;
B
Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van de onderdelen 2° tot en met 9° tot 3° tot en met 10° wordt na onderdeel 1° een onderdeel ingevoegd, luidende:
2° gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn;
b. In onderdeel 8° (nieuw) wordt «de eerdere echtgenoten,de geregistreerde partner» vervangen door «de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner».
2. In onderdeel b, onder 2°, vervalt aan het slot de laatste punt.
C
In artikel 11, eerste lid, aanhef, wordt «Aruba,Curaçao» vervangen door «Aruba, Curaçao».
D
In artikel 17, eerste en tweede lid, wordt in de eerste zin «een ieder» vervangen door «eenieder».
E
Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bestuurscollege neemt op schriftelijk verzoek van de ouder binnen vier weken kosteloos op diens persoonslijst de gegevens op over een kind als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, indien de ouder ten tijde van het verzoek als ingezetene in de basisadministratie is of wordt ingeschreven.
2. Het bestuurscollege doet terstond schriftelijke mededeling aan de verzoeker van de voldoening aan het verzoek.
3. Het bestuurscollege verwijdert op schriftelijk verzoek van de ouder binnen vier weken kosteloos van de persoonslijst van die ouder de gegevens over het kind, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°.
F
In artikel 19, eerste lid, onderdeel f, wordt «een verzoek als bedoeld in de artikelen 17, 18 en 28, eerste lid» vervangen door «een verzoek als bedoeld in de artikelen 17, 17a, 18 en 28, eerste lid».
G
In artikel 27b, eerste lid wordt «artikel 10, onderdeel a, onder 1 tot en met 4, 6, 7 en 9» vervangen door «artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, 7°, 8° en 10°».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,