Vastgesteld 14 februari 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemer worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
Algemeen |
1 |
1. |
Inhoud voorstel |
2 |
2. |
Waardering en respect |
5 |
3. |
Historische en recente ontwikkeling |
6 |
4. |
Iedereen erop vooruit |
6 |
5. |
Noodzaak voor mensen |
6 |
6. |
Effecten voor de economie en bedrijven |
7 |
7. |
Budgettaire gevolgen |
9 |
8. |
Verhouding tot internationaal recht |
10 |
9. |
Consultatie |
10 |
II. |
Artikelsgewijs |
10 |
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien net als de indiener het belang van een toereikend minimumloon en stellen vast dat de huidige hoogte van het minimumloon te laag is en dat de indexatiemethode verbeterd moet worden. Zij onderschrijven daarom het belang van een indexatie gekoppeld aan het loongebouw, zodat het minimumloon en alle gekoppelde uitkeringen ook in de toekomst voldoende stijgen.
De leden van de VVD-fractie danken het lid van Kent en de fractie van de SP voor het indienen van het voorliggende wetsvoorstel. Het voorstel roept bij deze leden veel vragen op. Zij hebben dan ook enkele aanvullende vragen over de inhoud van het voorstel en hopen op een uitgebreide beantwoording van de initiatiefnemer.
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden vinden het van belang dat de inkomenssituatie van huishoudens met lage en middeninkomens wordt verbeterd, maar achten een generieke minimumloonverhoging naar 60 procent van het mediane loon daarvoor een onverstandig instrument vanwege de grote negatieve gevolgen van het (opnieuw) fors verhogen van het minimumloon. Zij hebben hierover nog een aantal kritische vragen.
Het wetsvoorstel is flink gewijzigd ten opzichte van de versie die is voorgelegd aan de Raad van State. De leden van de SGP-fractie vragen of initiatiefnemer bereid is het fors gewijzigde wetsvoorstel opnieuw voor te leggen aan de Raad van State voor advies.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet eerlijker inkomen. Deze leden hebben waardering voor het lid Van Kent die gebruikmaakt van zijn recht van initiatief, een waardevol instrument. Zij herkennen de zorgen van de initiatiefnemer dat er in Nederland te veel mensen in armoede leven als gevolg van (een combinatie van) hoge kosten voor levensonderhoud en een laag inkomen. De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen zich tevens in het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht op (een eerdere versie van) voorliggend wetsvoorstel, namelijk dat het voorliggende voorstel onvoldoende recht doet aan de complexiteit van (het effect van) het ineens rigoureus verhogen van het wettelijk minimumloon. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om aan de initiatiefnemer enkele vragen te stellen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de ontwikkeling van de contractloonstijging niet gelijkloopt met die van het mediane loon, omdat de incidentele loonontwikkeling er niet in meegenomen wordt. Deze leden vragen of de initiatiefnemer heeft overwogen om de indexatiemethode uit te breiden, zodat deze naast de contractloonontwikkeling ook de (positieve) ontwikkeling van de incidentele lonen bevat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten grote waarde aan de Europese Unie (EU-) richtlijn Toereikende minimumlonen die in 2024 geïmplementeerd moet zijn in Nederland. Deze leden onderschrijven dat deze richtlijn naar letter en geest door Nederland moet worden opgevolgd, hetgeen betekent dat het minimumloon de ontwikkelingen in het loongebouw moet volgen. Zij hechten in dit kader belang aan een koppeling aan 60 procent van de mediane lonen.
Tegelijkertijd merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de richtlijn nog veel meer omvat dan een verhoging van het minimumloon en aanpassing van de indexatiemethode. Deze leden vragen daarom naar uitzonderingen op de hoogte van het minimumloon, die volgens de richtlijn legitiem, non-discriminatoir en proportioneel moeten zijn. Zij vragen of de initiatiefnemer de opvatting deelt dat het minimumjeugdloon voor personen vanaf 18 jaar afgeschaft moet worden. Ook vragen zij naar de opvatting van de initiatiefnemer over de mogelijkheid om huisvestingskosten in te houden op het minimumloon.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar het recht op collectief onderhandelen en de bescherming van vakbondsleden en zij die hun rechten opeisen. Deze leden vragen in dit kader naar de toegang tot de werkvloer. Deelt de initiatiefnemer dat Nederland dit recht wettelijk moet regelen en dat Nederland internationaal bezien achterloopt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn in het bijzonder geïnteresseerd in de opvatting van de initiatiefnemer over de samenhang tussen het minimumloon en de noodzaak van inkomensafhankelijke toeslagen. Deze leden zijn van mening dat het inkomen van werkenden die het minimumloon verdienen of een uitkering ontvangen substantieel verhoogd moet worden. Tegelijkertijd zien zij dat de toeslagen voor werkgevers een impliciete subsidie zijn om lonen laag te houden. Deze leden merken tevens op dat toeslagen zorgen voor complexiteit en terugvorderingen bij mensen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn daarom van mening dat de toeslagen op termijn vervangen moeten worden door een systeem dat echte bestaanszekerheid biedt. Dat ombouwen zou daarom in samenhang met een herziening van het belastingstelsel moeten gebeuren, waarbij de inkomensongelijkheid wordt verkleind. Het minimumloon kan dan een nuttig instrument zijn om de afhankelijkheid van toeslagen te verkleinen, tezamen met de genoemde belastinghervorming. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemer deze samenhang ook ziet, en wat zijn visie daarop is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts naar het ritme waarin het minimumloon stijgt. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen een stapsgewijze verhoging van het minimumloon, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door het kabinet-Rutte IV bij het aantreden van dat kabinet? Het voordeel aan een stapsgewijze implementatie zou immers kunnen zijn dat werkgevers weten waar zij aan toe zijn en dat het draagvlak voor de verhoging groter wordt. Een ander voordeel zou kunnen zijn dat hiermee ook dekkingsmaatregelen om de minimumloonverhoging te bekostigen stapsgewijs ingevoerd kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer het minimumloon beschrijft als een minimale ondergrens en de vraag oproept in hoeverre deze ondergrens «meer dan 50 jaar na dato» nog voldoet. Het voorstel beschrijft het voornemen om in plaats van de huidige koppeling het minimumloon te koppelen aan 60 procent van het mediane loon. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk maken hoe het niveau van het minimumloon en 60 procent van het mediane loon zich in de afgelopen 50 jaar heeft ontwikkeld? Hebben deze niveaus zich in de loop van deze periode dichter naar elkaar toe of verder van elkaar af ontwikkeld? Of komen de ontwikkeling van de contractlonen en de ontwikkeling van 60 procent mediaanloon door de jaren heen over het algemeen redelijk overeen? Kan de initiatiefnemer dit in een grafiek schetsen? De initiatiefnemer beschrijft dat de gemiddelde Nederlander in de afgelopen jaren niet alleen vanwege een algemene stijging van het loon of vanwege collectieve arbeidsovereenkomst (cao-)afspraken meer is gaan verdienen, maar ook vanwege het verkrijgen van een betere baan of promotie. De gemiddelde Nederlander heeft nu een betere baan dan de gemiddelde Nederlander van vijftig jaar geleden. De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer deze stelling nader kan toelichten, onderbouwen en kwantificeren. Welk deel van de beroepsbevolking heeft in de afgelopen 50 jaar het minimumloon verdiend? Kan dit per jaar gekwantificeerd worden? Hoe heeft dit percentage zich door de jaren heen ontwikkeld? Kan eenzelfde ontwikkeling gegeven worden voor het percentage van de beroepsbevolking dat op 60 procent van het mediane loon heeft gezeten? Welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben bijgedragen aan het feit dat de Nederlander gemiddeld nu een veel betere baan heeft dan 50 jaar geleden volgens de initiatiefnemer?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemer kan toelichten in welke jaren het minimumloon precies bevroren is. Wat was de overweging daarachter? Was dit een actief besluit of een gevolg van een beperkte stijging van de contractlonen? Kan de initiatiefnemer het parlementaire debat over deze bevriezingen schetsen?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemer kan toelichten hoe de uitspraak dat het voorstel bedoeld is om de verhouding tussen het minimumloon en de lonen «weer tot een redelijk niveau te herstellen» zich verhoudt tot de stellingname van de initiatiefnemer dat het minimumloon bedoeld is als «ondergrens». Welke andere referentiewaarden worden in de genoemde EU-richtlijn verder gegeven? Op welk bedrag zou het minimumloon bij het volgen van deze andere referentiewaarden uitgekomen zijn? Waarom kiest de initiatiefnemer voor de waarde van 60 procent van het mediane loon?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft dat de ramingen van het mediane loon er niet toe moeten en kunnen leiden dat het minimumloon verlaagd wordt. Hoe verhoudt dit zich tot de wens om met het voorstel tot een bepaalde verhouding tot het mediane loon te komen? Zou een dergelijke verlaging in de afgelopen 50 jaar op enig moment hebben plaatsgevonden? Zo ja, met hoeveel?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer meent dat indien het wetsvoorstel wordt aangenomen buitengewone indexaties van het minimumloon zoals in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden niet meer noodzakelijk zullen zijn. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen welke verwachtingen bij de initiatiefnemers bekend zijn ten aanzien van de ontwikkeling van het mediane loon in de komende jaren. Wat is de impact hiervan op de hoogte van het minimumloon conform het voorstel dat door de initiatiefnemers gedaan wordt? Met hoeveel is het mediane loon in de afgelopen vier jaar gestegen? Hoe verhoudt deze stijging zich tot de stijging van het minimumloon in de afgelopen vier jaar? Kan de initiatiefnemer middels een tabel inzichtelijk maken wat de hoogte van het minimumloon in de afgelopen vier jaar geweest is en wat het geweest zou zijn indien het wetsvoorstel van de initiatiefnemer voor deze periode al aangenomen was?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van dit initiatiefvoorstel. Deze leden hebben waardering voor het nemen van een initiatief voor een wetsvoorstel en zijn het eens met de initiatiefnemer dat de bestaanszekerheid moet worden vergroot. Zij zetten echter grote vraagtekens bij de gewenste effectiviteit van dit wetsvoorstel. Met alleen het verhogen van het minimumloon zijn mensen, die op het bestaansminimum zitten, immers niet geholpen. Zij verwijzen daarbij kortheidshalve naar de fundamentele kritiek van de Raad van State op dit voorstel, over het beoogde effect van het wetsvoorstel en vragen hier een reflectie op. De initiatiefnemer heeft het wetsvoorstel en de memorie van toelichting naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State op belangrijke onderdelen gewijzigd. Waarom heeft de initiatiefnemer het gewijzigde initiatief niet opnieuw voor advies naar de Raad van State gestuurd?
De leden van de SGP-fractie missen onderbouwing van de keuze voor het instrument «minimumloonsverhoging». Welke maatregelen zijn overwogen? Waarom is voor dit instrument gekozen terwijl er ook andere instrumenten denkbaar zijn om armoede te verhelpen, zoals verhoging van het kindgebonden budget of kinderbijslag? Is daarnaast ook overwogen het brutominimumloon te verhogen in plaats van het nettominimumloon te verhogen, en waarom is daarvoor niet gekozen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer de koppeling met de arbeidskorting wil behouden.
De leden van de ChristenUnie-fractie missen in de memorie van toelichting een reflectie op de recente ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en de ontwikkeling van de gemiddelde contractlonen. Mede als gevolg van de hoge inflatie zijn in recente cao-afspraken hoge loonstijgingen afgesproken. Dit leidt ook tot een verhoogd minimumloon, waarmee met de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon van 1 januari 2023 en 1 juli 2024, het wettelijk minimumloon in absolute omvang grote stappen heeft gezet. Deze leden vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren, ook vanuit het perspectief van (kleine) werkgevers.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer nader te reflecteren op of de kosten van het gekoppeld verhogen van het minimumloon conform voorliggend initiatiefvoorstel met de Algemene Ouderdomswet (AOW) redelijk, doelmatig en uitlegbaar is gezien de lage risico’s die AOW-gerechtigden hebben op het leven in armoede. Deze leden merken op dat AOW-gerechtigden met een ruim bovenmodaal inkomen ook een verhoging van zo’n 20 procent tegemoet kunnen zien bij aanvaarding van voorliggend wetsvoorstel. Hoe beoordeelt de initiatiefnemer dit feit?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon zorgt voor overdracht van jonge generaties naar oude generaties doordat de pensioenfranchise stijgt waardoor jongere generaties een lager aanvullend pensioen opbouwen, terwijl voor de reeds gepensioneerde generatie geen sprake is van deze schuif. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer hoe hij een dergelijk gevolg beoordeeld. Hoe ziet hij dit in het licht van de rigoureuze verhoging van het minimumloon van zo’n 20 procent?
De leden van de VVD-fractie vragen of de kenmerken van de werknemers die het minimumloon verdienen nader toegelicht kunnen worden. In welke sectoren wordt in absolute en relatieve zin het vaakst het minimumloon verdiend? Zijn dit dezelfde sectoren als bijvoorbeeld vijf en tien jaar geleden? Kan de lastendruk voor werkgevers in deze sectoren nader gekwantificeerd worden? Welk aspect van hun kosten bestaat uit loonkosten? Is dit dezelfde verhouding als vier jaar geleden? Zijn er signalen dat loonkosten voor werkgevers met veel werknemers op minimumloonniveau een steeds grotere kostenpost en beperking worden voor werkgevers om werknemers aan te nemen? Heeft de initiatiefnemer met deze werkgevers en/of sectoren gesproken in de voorbereiding van het initiatiefvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen wie de grootste werkgevers in deze sectoren zijn. Wat is in deze sectoren de verhouding tussen publieke en private werkgevers? Kan de initiatiefnemer de stelling dat er sprake is van een structurele disbalans tussen de beloning richting arbeid en richting kapitaal nader kwantificeren? Hoe heeft deze «disbalans» zich ontwikkeld in de afgelopen jaren?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de loongroei in Nederland en andere landen in de afgelopen jaren. Kan de initiatiefnemer de loongroei in Nederland vergelijken over de afgelopen tien jaar met de loongroei in andere Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-)landen en dit met behulp van een grafiek inzichtelijk maken? Ten opzichte waarvan «blijft de loongroei» in Nederland achter? Kan de initiatiefnemer een overzicht geven van de twintig cao’s die gelden voor de meeste werknemers en daarbij aangeven hoe de lonen zich in deze cao’s hebben ontwikkeld in de afgelopen vier jaar?
De leden van de VVD-fractie constateren dat loongroei belangrijk is voor economische ontwikkeling, maar dat een te snelle loongroei ook sociaal-economisch nadelige gevolgen kan hebben. Erkent de initiatiefnemer dit? Welke nadelige consequenties van zijn voorstel kan hij zich indenken?
De leden van de VVD-fractie vragen of de stelling dat loongroei een hefboomeffect heeft op het gehele loongebouw nader onderbouwd en gekwantificeerd kan worden. Tot op welk niveau in het loongebouw is dit effect waarneembaar? Is dit effect in iedere sector gelijk?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer de uitspraak cijfermatig kan onderbouwen dat een verhoging van het minimumloon doorwerkt in de verhoging van andere lonen boven het minimumloon. Geldt dit ook voor sectoren waarin relatief minder vaak het minimumloon wordt verdiend?
Verder zetten de leden van de VVD-fractie vraagtekens bij de impact die de verhoging van het minimumloon heeft op de werkgeverslasten. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk maken wat voor impact de verhoging van het minimumloon op de werkgeverslasten heeft? Kan de initiatiefnemer dat ook doen voor de doorwerking van het minimumloon in lonen boven het minimumloon?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer te reflecteren op het rapport van de Commissie sociaal minimum. Hoe ziet de initiatiefnemer de samenhang tussen de conclusies uit dat rapport en het voorliggende wetsvoorstel? Deze leden vragen of de initiatiefnemer onderschrijft dat niemand onder het sociaal minimum mag zakken. Kan de initiatiefnemer beschrijven hoe dit wetsvoorstel dat zou kunnen voorkomen? Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de initiatiefnemer het eens is met de Commissie sociaal minimum dat het sociaal minimum periodiek herijkt zou moeten worden en dat gekeken moet worden of het sociaal minimum toereikend is, los van de koppeling met het minimumloon. Hoe ziet de initiatiefnemer in het licht hiervan de koppeling met de uitkeringen?
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de initiatiefnemer te reflecteren op de koppeling tussen de AOW en het minimumloon. Een forse verhoging van het minimumloon betekent immers ook een forse verhoging van de AOW. Deze leden zijn voorstander van een hogere AOW en zien dat veel ouderen deze verhoging goed kunnen gebruiken. Zij zijn dan ook geen voorstander van het loslaten van de genoemde koppeling. Tegelijkertijd zien zij dat onder de groep AOW-gerechtigden ook zeer welvarende individuen zijn, met relatief hoge vermogens en ook inkomens. Hoe beoordeelt de initiatiefnemer de koppeling met de AOW in het licht van dit feit? Ziet de initiatiefnemer mogelijkheden tot herverdeling, om te voorkomen dat de voordelen van de voorgestelde minimumloonverhoging disproportioneel ten goede komen aan een groep die het al zeer goed heeft? Welke flankerende beleidsmaatregelen zou de initiatiefnemer willen inzetten om zodanig her te verdelen dat vooral de groep ouderen met een lager inkomen erop vooruit gaat?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan ingaan op bevolkingsgroepen waarvoor een gekoppelde verhoging van het minimumloon volgens de Commissie sociaal minimum niet noodzakelijk zou zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat minimumlonen in branches zoals de verhuur, horeca, landbouw, cultuur, sport en recreatie, bosbouw en visserij, handel, etc., oververtegenwoordigd zijn. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat deze sectoren onevenredig worden getroffen door de kosten die de verhoging van het minimumloon met zich meebrengt? Kan de initiatiefnemer de impact op de bovengenoemde sectoren inzichtelijk maken? Wat doet dit met de winsten in deze sectoren? Wat is de gemiddelde omvang van bedrijven in deze sectoren? Verwacht de initiatiefnemer een toename van het aantal faillissementen als gevolg van deze verhoging van het minimumloon? Zo ja, waarom vindt de initiatiefnemer dit gerechtvaardigd? Zo nee, kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom hij dit niet verwacht?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat voor impact deze wet heeft op de werkgelegenheid. Kan de initiatiefnemer voor de verschillende sectoren die in de vorige vraag genoemd werden duidelijk maken wat voor gevolgen dit gaat hebben voor de werkgelegenheid in deze sectoren? Kan de initiatiefnemer reflecteren op de werkloosheid die ontstaat als gevolg van een verhoging van het minimumloon? Kan de initiatiefnemer aangeven wat dit doet met de jeugdwerkloosheid?
De leden van de VVD-fractie vragen op basis waarvan de initiatiefnemer stelt dat het voorstel kan leiden tot een hogere motivatie en tevredenheid onder werknemers. Kan de initiatiefnemer hier nader onderzoek of literatuur voor aanleveren? Dit geldt eveneens voor de stelling dat het voorstel zal leiden tot minder baanwisselingen of wervings-, trainings- en administratiekosten. Dit is niet nader onderbouwd en lijkt ook niet direct aannemelijk. Liggen er bepaalde onderzoeken aan deze stelling ten grondslag? Is er literatuur op dit punt beschikbaar? Zo ja, kan de initiatiefnemer deze literatuur samenvatten om deze stelling te onderbouwen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer beschrijft dat het voorstel onrendabele sectoren prikkelt om zich te heroriënteren op werkzaamheden die geen «exploitatie van mensen» vereisen. Welke sectoren vereisen dit op dit moment volgens de initiatiefnemer? De initiatiefnemer benoemt elders in de memorie van toelichting enkele sectoren waar veel werknemers op het minimumloon zitten, zoals de gezondheidszorg of de handel. Zijn dit de «onrendabele» sectoren waar op gedoeld wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een overzicht kan geven van de relevante wetenschappelijke literatuur en auteurs ten aanzien van het fenomeen loon-prijsspiraal en de mate waarin de conclusies die hierin en door hen getrokken worden stroken met de stellingen die de initiatiefnemer in de memorie van toelichting doet. Welke studies duiden wel op het bestaan van een loon-prijsspiraal? Waarom meent de initiatiefnemer dat deze studies niet van toepassing zijn op het initiatiefvoorstel dat nu voorligt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan ingaan op de waarschuwingen van (de president-directeur van) De Nederlansche Bank (DNB) ten aanzien van de risico’s op een dergelijk fenomeen en waarom deze onjuist of niet toepasbaar zijn voor het voorliggende voorstel. En kan de initiatiefnemer ook ingaan op de waarschuwingen hieromtrent van de (hoofd)economen van onder andere Rabobank en ABN AMRO van maart vorig jaar, en van de hoofdeconoom van de Europese Centrale Bank?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer bereid is om aan het Centraal Planbureau (CPB) te vragen of onderzocht kan worden wat de gevolgen van het invoeren van het wetsvoorstel voor het arbeidsaanbod zouden zijn. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer inzichtelijk kan maken hoe de totale werkgeverslasten voor een medewerker met het minimumloon op basis van een 40-urige werkweek zich in deze periode hebben ontwikkeld. Kan de initiatiefnemer aangeven of er signalen zijn dat het voor bepaalde sectoren steeds lastiger wordt om met stijgende loonkosten werknemers die het minimumloon verdienen in dienst te houden? Zo ja, voor welke sectoren zijn deze signalen er? Welke impact heeft de forse stijging van het minimumloon over de afgelopen jaren en de nu voorliggende aanvullende stijging op werkgeverslasten voor het midden- en kleinbedrijf?
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgerekend wat de toegenomen werkgeverslasten zijn als gevolg van het wetsvoorstel voor een gemiddelde midden- en kleinbedrijf (mkb’er) met bijvoorbeeld 25 medewerkers die fulltime werken en het minimumloon verdienen. Kan eveneens worden uitgerekend wat deze toename is als deze werkgeverslasten vergeleken worden met die op basis van het op 1 juli 2020 geldende minimumloon?
De leden van de VVD-fractie kennen de initiatiefnemer als kritisch ten aanzien van de komst van arbeidsmigranten naar Nederland. Deelt de initiatiefnemer de zorg van de leden van de VVD-fractie dat naarmate het minimumloon in Nederland verder stijgt en – zeker relatief ten opzichte van landen in Midden- en Oost-Europa – het aantrekkelijker wordt om in Nederland te gaan werken, dit voor een toename van arbeidsmigranten voor (relatief) laagbetaald werk in Nederland zou kunnen leiden? Hoe groot wordt bijvoorbeeld het verschil tussen het nu geldende minimumloon in Polen en het minimumloon na inwerkingtreding van het wetsvoorstel in Nederland?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer in dat verband het Nederlandse minimumloon na invoering van het initiatiefvoorstel kan vergelijken met het minimumloon dat nu in andere Europese landen geldt, door een overzicht te verschaffen van alle minimumuurlonen in de EU-landen en het in Nederland geldende minimumuurloon na inwerkingtreding van het voorstel. Kan daarbij eveneens worden aangegeven hoe deze minimumlonen zich verhouden tot de mediane lonen, geactualiseerd voor 2023? Kan hierbij eveneens ingegaan worden op de ontwikkeling van de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en met name het Nederlandse mkb als gevolg van het initiatiefvoorstel?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in Nederland sprake is van gestapelde minimumloonverhoging per 1 januari 2023, de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 en een voorgenomen verhoging per 1 juli 2024. In hoeverre is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat eerst helder moet zijn wat de effecten van deze gestapelde minimumloonverhoging zijn alvorens een dergelijke rigoureuze minimumloonverhoging door te voeren? Is de initiatiefnemer bereid de effecten daarvan af te wachten?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de initiatiefnemer te snel stapt over terechte zorgen van (kleine) werkgevers over de betaalbaarheid van het wettelijk minimumloon bij eventuele aanvaarding van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden missen een zorgvuldige afweging van belangen in dit kader.
De leden van de VVD-fractie menen dat de budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel slechts zeer beperkt in kaart zijn gebracht. Is de initiatiefnemer bereid om, in aanvulling op de analyse van het CPB inzake de effecten van het voorstel voor het arbeidsaanbod, eveneens aan het CPB te vragen wat naar schatting de kosten van het initiatiefvoorstel zijn en hoe deze kosten zich naar schatting in de komende jaren zullen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een inschatting kan maken van de gevolgen voor de internationale concurrentiepositie indien, zoals de initiatiefnemer voorstelt, het voorstel gedekt wordt door een verhoging van het vennootschapsbelastingtarief met meer dan 40 procent. Kan de initiatiefnemer een overzicht geven van de toptarieven van vennootschapsbelasting in de wereld en hoe het door de initiatiefnemer voorgestelde tarief zich daartoe zou verhouden?
De leden van de NSC-fractie hebben vraagtekens bij de kosten van dit wetsvoorstel. Hebben deze leden goed begrepen dat het gaat om een bedrag van 12,6 miljard euro? Hoe wil de initiatiefnemer deze kosten dekken?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer naar de dekking van deze extreem dure maatregel. Waar moet dit geld vandaan komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag enkele potentiële percentages waarmee het wettelijk minimumloon conform het voorliggend initiatiefwetsvoorstel (op basis van de verwachte indexatie per 1 juli 2024 en 1 januari 2025 en de ontwikkeling van het mediane loon) verhoogd zou worden. Daarbij zouden deze leden ook graag de afzonderlijke kosten zien die toe te schrijven zijn aan de stijging van het minimumloon en de stijging van de gekoppelde uitkeringen (vergelijkbaar met het tevens aanhangige wetsvoorstel Wet verhoging minimumloon 2024).
De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun verbazing uit over de wijze waarop de initiatiefnemer omgaat met de dekking van het voorstel dat hij doet. Het bedrag dat gemoeid is met het voorstel, wordt niet duidelijk. Er is slechts een inschatting van ruim 12 miljard euro. Dit is een bijzonder hoog bedrag, waardoor er een plicht op de initiatiefnemer rust om hiervoor een deugdelijke en doelmatige dekking voor te stellen. Deze leden vinden de suggesties die gedaan worden door de initiatiefnemer vrij achteloos. Een verhoging van de vennootschapsbelasting met ruim 11 procent, zonder hiervoor een afweging te maken welke gevolgen dit heeft, achten de leden niet zorgvuldig. Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reageren.
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een overzicht kan geven van de ontmoetingen die hij of eerdere verdedigers van hetzelfde voorstel met organisaties gehad hebben ter bespreking van het voorliggende voorstel. Op welke wijze is de input van organisaties in het voorstel verwerkt? Is ook gesproken met werkgeversorganisaties of mkb’ers? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan reageren op alle opmerkingen die door de Raad van State in haar advies over het wetsvoorstel gemaakt zijn en of hij kan toelichten waarom hij meent dat in het herziene voorstel deze opmerkingen afdoende verholpen zijn, dan wel waarom hij meent dat dit niet noodzakelijk was.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer op geen enkele manier op de terechte zorgen van werkgevers over de voorgestelde forse minimumloonverhoging reageert. De leden van de SGP-fractie vragen initiatiefnemer alsnog uitgebreid in te gaan op deze zorgen.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij bereid is het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) te vragen advies uit te brengen over de gevolgen voor werkgevers.
Artikel I
Onderdeel A
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over de definitie van het mediane loon. Deze leden vragen of het mediane loon het middelste loon van zowel de werknemers in de marktsector, gepremieerde sector, gesubsidieerde sector en de overheid tezamen is, of dat het mediane loon het gemiddelde van de mediane lonen is in deze sectoren.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben daarnaast enkele vragen over de indexatiemethode. Deze leden lezen dat het minimumloon de mediane lonen volgt (voor zover dit meer bedraagt dan de ontwikkeling van de contractlonen) als het minimumloon nog niet hoger is dan 60 procent van de mediane lonen. Deze leden vragen of dit erop neerkomt dat het minimumloon stijgt met de hoogste van de twee, namelijk de contractlonen of de ontwikkeling van de mediane lonen. De leden vragen naar een overzicht van de ontwikkeling van de contractlonen en de mediane lonen, om deze met elkaar te vergelijken.
Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het minimumloon de contractlonen volgt als het minimumloon hoger is dan 60 procent van het mediane loon. Deze leden vragen of het klopt dat in het laatstgenoemde scenario weer een gat kan ontstaat tussen het minimumloon en 60 procent van het mediane loon, omdat het minimumloon dan minder hard kan stijgen dan het mediane loon. Deze leden vragen voorts of dit gat weer gedicht wordt als gevolg van de indexatiemethode in het geval dat het minimumloon onder de 60 procent zakt. De leden vragen ook om een reflectie van de initiatiefnemer naar overloopeffecten voor beide gevallen, namelijk bij een minimumloon hoger dan 60 procent van het mediane loon en wanneer dat niet het geval is. Zij vragen hoe verhogingen elders in het loongebouw doorwerken op de mediane lonen.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek